Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
11 Jan. 1757. Tot geleide van 't voorgaande Gedicht. edele moogen de heer,IK heb reeds over dertig jaaren den Zangberg vaar wel gezegd. By myn' wederkomst in Europa hebben myn' omstandigheden my weder aan 't rymen gebracht: doch gezien hebbende, in welk een' kleinachting onze arme Hollandsche Poëzy by lieden van 't eerste aanzien, vooral in 's Hage, vervallen is, heb ik den lust verlooren. Nu ben ik op nieuws in een Land, daar ik weder zeggen moet:
Hier wordt de zachtheid van het Vaderlandsch geluid
Verbromd door 't Hoogduits, dat my steeds in de ooren tuit!Ga naar voetnoot(*)
In 't kort, Myn Heer, ik heb een' gelofte gedaan van geen' vaerzen meer te maaken op Verjaar- of Nieuwjaars-tyden, Bruiloften, Ampten, of dergelyke gelegenheden, die jaarlyx | |
[pagina 171]
| |
dikwils wederkoomen, en in een Land, als 't onze, al te veel gevolg hebben. Zo ik meer dicht, zal 't zyn, als de Geest van zelfs vaardig wordt, en niet dan by een ongemeen geval in brieven aan goede Vrienden. Zie hier een voorbeeld, Myn Heer, daar ik op 't zien van Uw' vaerzen weder ben aan 't rymen geraakt, zonder voorneemen van een Gedicht te maaken. Laat 'er Uw aangeboren Vrienden Adem overgaan, en neem het ten goede, als een uitwerkzel van myn' waare Vriendschap, hoogachting en erkentenis, waar mede, enz. |
|