Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland, en Vriesland, enz. enz. enz.
| |
[pagina 168]
| |
U heeft de Hemel met volmaekter heil beschonken.
Gy ziet uw' kinderen, gezond, met deugden pronken,
Gy ziet, nog leevend, ja nog vol van lichaams kragt,
Uw' roem reeds erffelyk in een gewenscht geslacht.
Gy ziet drie Dochters, die haar' moeders beeld vertoonen.
Gy ziet uw eigen beeld driedubbeld in drie Zoonen,
Gekweekt, gewassen tot Kolommen van den Staat.
Uw oudste Zoon, gevormd tot wysheid door uw' raad,
En lessen, maar nog meer, door uw roemruchtig voorbeeld,
Wierdt reeds van de eerste jeugd elx achting waard geoordeeld.
En klom op 't kussen in zyn Vaderlyke Stad.
't Is reeds drie jaar, dat hy in Neêrlands Staatraad zat,
Waar uit hy, reis op reis, Landsweegen afgezonden,
Zyn' lof weêrgalmen hoorde in duizend dankbre monden,
En met den glans gekleed van 's Lands Hoog Moogendheid,
Doorluchte blyken gaf van deftig Staatsbeleid.
Nu ziet gy (welk een vreugd!) dien Zoon de marm're trappen
Van Alkmaars Kapitool, als Burgerheer, opstappen.
Elk pryst Minerva's keur. In 't jeugdige gelaat
Speelt reeds het weezen van een' Vader van den Staat.
Hoe zwiert die tabbert om de welgevormde leden!
Elk ziet met blydschap hem 's Grootvaders plaats bekleeden,
En Coren's ryp vernuft herleeven in zyn' jeugd.
Dit roert uw Vadershart! wat hoor ik! door de vreugd
| |
[pagina 169]
| |
Barst u de tong los, om met ongewoone klanken
De Schutgodin van 't Land voor haare gunst te danken.
De Zangberg juicht om zulk een' achtbren Kunstgenoot.
Zelf Febus lacht u toe, schoon 't lang hem zeer verdroot,
Dat, daar hy u zo vaak toelonkte in vroeger' tyden,
Ge u niet verwaardigd hebt uw' dienst hem toe te wyden,
En 't Zonnevuur, dat u bestraalde, hebt gedoofd.
Hy toont deez' nieuwe vrucht aan Heemskerk, Huigens, Hoofd,
De Groot, en Six, die nooit zich schaamden, om met zingen
Hun' geest te ontspannen, in hun' wichtigste oeffeningen.
Zy blyven borg, dat gy, tot delging van uw' schuld,
Uw offren aan Apol voortaan verdubb'len zult.
Zo rek' des Hemels gunst nog lang uw dierbaar leeven,
En wil u dikwils stof tot nieuwe dichten geeven!
J.J. Mauricius. |
|