Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
Mengelmoes, in zwaare pynen, aan een' Vriend toegezonden 22 July 1760.Ga naar voetnoot*‘Ik blyf net zitten, Myn Heer, als Philoctetes op Lemnos, en schoon ik de eere niet heb, van door een' heilige slang † gebeeten te zyn, stel ik egter den toon van myn' | |
[pagina 127]
| |
jammerklagten nagt en dag naar de zyne, in die beroemde Scene van Sophoeles,Ga naar voetnoot§, in welks eenvoudigheid de Afgodendienaars van de Oudheid, zoo veel verheevenheid vinden, schoon de Fransman gevreesd heeft, door deszelfs vertooning aan de Dames en de Jonge Heeren Vapeurs te veroorzaaken. By geluk kwamen te Athene, geen' Dames in de Comedie, en de Jonge Heertjes wierden wat manlyker opgevoed. Als ik onderwyl de woorden, die my in de pyn somtyds ontsnappen, vergelyk by die van Sophocles, vind ik met reeden van weetenschap, dat hy een man met een zeer been, zeer natuurlyk heeft afgeschilderd, en men zou dit, in een' tweede druk van Pere Brumoy die soo veel finesse en kunst, in 't gansche stuk van Philoctetes vindt, in een' Note, ter bevestiging kunnen byvoegen. Aan de schilderye van Sophocles, ontbreekt alleen, dat hy hem hadt moeten laaten, uit wanhoop, als hy van pyn niet slaapen kon, rymen maken, met dolle invallen, die slot nog wal hebben. Ik zend UE. daar van een proefje. | |
[pagina 128]
| |
Begraaven onder Brief-Pakketten,
Half raazende van pyn, half dood van slaapsgebrek,
Lapte ik dit Rym, om myn' gedachten te verzetten.
Ga niet aan 't vitten: want ik vind het zelf heel gek.
Invallende gedachten
Op slaapeloose nachten,
Als ik een' knecht had uitgestuurd
Op 't land om Hamburg in de buurt,
Om my in alle hoeken.
Een' Ezelin te zoeken.
Saul ging op de Ezelinne-jacht,
En vond een' Kroon heel onverwacht.
Ik laat ze ook zoeken, maar zal wel te vrede weezen,
Wordt myn elendig been maar door de melk geneezen.
Gelukkige Marquis, die met een vrolyk hart
Kon op een houten been omhupplen zonder smart!
| |
[pagina 129]
| |
‘Ik heb een' Voorzanger gekend, die somtyds de houtluizen, in zyn been kreeg. Als zyn Vrouw hem wilde thuis houden, sloot zy 't in de kas, en somtyds hieldt hy haar daar mede in eerbied. | |
Op 't houte been van den voorzanger N...
O Kreuple N ... die in uw leeven ....
Den Kerktoon in het Fransch, en Neêrduitsch wist te geeven,
Maar nu (o smartelyk verlies!) gehemeld zyt,
Wat dienst genoot gy van uw been niet in uw' tyd!
Schoon 't van geen' Knnstenaer, in 't kiesch Parys gesmeed was,
En met geen' ydle praal van schoen, of kous bekleed was,
Maar als een tuinstok, gants eenvoudig, rond en glad,
Gy draafde 'er op tot aan het einde van de stad,
Gy voelde pyn noch jeukte, en vreesde geen' gevaaren.
Uw' zorg was enkel, 't voor houtluizen te bewaaren,
En als uw teêr bezorgde Vrouw
Somtyds al eens om U te plaagen;
't Been in de kas sloot, als ze U d' uitgang stuiten wou,
Geen nood! gy hoefde 't haar niet eens weêrom te vraagen.
De Draaier in een uur of twee
Was aanstonds met een nieuw weêr reê,
| |
[pagina 130]
| |
En gy bediende U nooit van andere instrumenten
Om 't mannelyk gezag (des noods) haar in te prenten.
Een been, dat zoo veel' dienst heeft aan zyn' Heer gedaan,
Verdient naast Orfeus lier om hoog te pronk te staan,
Zelfs met een lofgeschrift van starren in de rondte,
Dit was het been van Orfeus N .... | |
Toegift.
EEn Ryxgezant, met een' Voorzanger, saamgepaard,
Strekt tot bewys, dat hier op aard
Geen hooge rang, nog staat de menschelyke elenden,
En smarten af kan wenden.
s'Doodgraavers schop maakt al' de schenkels eeven waard.
‘UE ziet, hoe de zinnen dikwils in 't wild speelen, in de zwaarste pynen. Denk egter niet, dat ik van 't gevoelen van Posidonius ben, die niet bekennen wilde, dat de pyn een quaad was. Cicero Tusc. qu. lib. 2. c. 25., of 61. Veel minder van dat van Mecaenas by Seneca epist. 101.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 131]
| |
Debilem facito manu,
Debilem, pede, cexa;
Tuber adstrue gibberum,
Lubricos quate dentes,
Vita dum superest, bene est.
Hanc mihi, vel acuta
Si sedeam cruce, sustine.
‘'t welk ik op verzoek van een' vriend, dus vertaald heb.
'k vind alles smaakloos, wat voorheen my kon vermaaken.
De tanden ramm'len in myn' kaaken,
Gants dun gezaaid, en hol, en rot.
De beenen waggelen: De stramme handen beeven.
De neus druipt: 'k ga gants krom: 'k word kinds, ja kindrenspot.Ga naar voetnoot*
Dog 'k troost me in alles, als ik maar mag blyven leeven.
Ja schoon ik op een rad genageld kromp van pyn,
Nog koos ik dat voor dood te zyn.
‘Ik ben reets in myn'jeugd van een ander gevoelen geweest. Zie myn' Rechtsgeleerde Uitspanningen. Eerste deel p. 135, 136 en 148. Van de ongemakken des ouderdoms, vind men een' langwylige, doch sraaie opstelling in honderd vaersen by Juvenalis Sat. X. v. 190-290. Dus verander ik de zelsde regel van Mecaenas vaersen:
Hy weet niet, wat by wenscht, die wenscht om lang te leeven.
| |
[pagina 132]
| |
‘Ik hou veel van het refrein van Voltaire:
Que faut-il donc, mortels! mortels, il faut souffrir,
Se soumettre en silence, adorer, & mourir.
‘'t Welk men dus vertaalen kan:
Wat moet een sterv'ling doen, in smart en tegenspoed?
Gods wil gaat over de onze. Een sterveling moet lyden,
Zich buigen, 's Vaders hand aanbidden in 't kastyden,
Stilzwygen, en de dood afwachten welgemoed.
‘Doch schoon deeze woorden fraai zyn, zy troosten niet, en veel fraaier en troostelyker zyn de woorden van Paulus Rom. XII: v. 12, vergeleeken met I Corinth. XV: v. 19.
In die vertroostende verwachting
Beschouw ik de aarde met verachting.
Beproeft Gods wysheid myn geduld met bitterheid,
't Is niets by 't eeuwig heil, om hoog my toebereid.
Ook kan my 't grynzen van de dood geen' schrik meer geeven.
Al wat gebooren is, moet sterven op zyn' tyd.
De dood is haar vergif en scherpen prikkel quyt.
Ik sterf, om triomfant in glorie te herleeven.
| |
[pagina 133]
| |
Tweede mengelmoes van vlotte en zweevende gedachten in benaauwdheidGa naar voetnoot* en pynen, en zo 'er iets in is, dat den toets niet houden kan, stel ik 't alleen voor, als een' zeedige zwaarigheid, zonder de beslissing my aantemaatigen, veel minder aan een' ander te willen opdringen.DE opweeging van de twee vaersjes van Voltaire tegen de woorden van Paulus heeft my de gedachten doen vallen op de Troostreedenen, die gemeenelyk aan lyders worden voorgehouden, en ik heb bemerkt, dat in de meeste derzelven, en zelfs, in die nog al de beste zyn, niet genoeg gelet word, op twee punten. Het eerste is, dat het oogmerk niet moet zyn om den lyder te brengen tot een stompe, en alles opgeevende wanhoop, maar om hem te troosten. Het tweede is, dat men geen' stellingen moet te hulp neemen, die niet overeenkoomen met de Eer, de Majesteit, en de rechtvaardige Goedertierenheid, van den Regeerder des | |
[pagina 134]
| |
Waerelds, dien wy moeten blyven aanmerken, als onzen Vader, en zelfs moeten looven, al doodde hy ons. Om van Voltaire te spreeken, zou het niet een' elendige troost zyn, voor onderdaanen, die van hun' Vorst mishandeld wierden, als men plat hen zeide: il faut souffrir, il faut mourir &c.? en wat denkbeeld maakt men van een' Heer, die in zyn' regeering geen' anderen Esprit des Loix had, dan, je veux, car tel est mon plaisir? 't Is de rol van een' Turkschen Sultan:
Dissimulez vôtre peine,
Et respectez mes plaisirs.
En 't was dus zeekerlyk een' zeer quaadaardige spotterny teegen de Christenen, en hun' Leermeester, wanneer Julianus hen, als ze over ongelyk kwaamen klangen, droog toe. neep: Uw geloof brengt meê, dat gy ongelyk lyden moet. De gemeene aanhaaling, van de algemeene eeuwige ordre der Natuur, is van 't zelfde alloy, en verre van te troosten, verzwaart ze het kwaad, door een' vertooning van de on vermydelyke noodzakelykheid, en de hoopeloosheid van verandering. | |
[pagina 135]
| |
Het refrein der Stoiken, solvet, aut solvetur, ('t zal haast gedaan zyn met den zieken, of met de ziekte,) is ook een' soobere, zoo niet barbaarsche troost. En nog gaat de stelling niet eens vast, dewyl men menschen ziet, die een' lengte van jaaren, elendig zyn en blyven. Ik ben voor deezen zeer gecharmeerd geweest van de fraailuidende woorden, van een' oud' Philosoof: Dignus visus sum Deo, in quo experiretur, quantum Natura humana pati posset.Ga naar voetnoot* Dog wat zou men zeggen, van een' Heer, die een' onderdaan, al was het zyn slaaf, en zoo veel te meer van een' Vader, die zyn kind afbeulde, om zoodanig een experiment te doen? Toen Phalaris aan Perillus een Experiment van de uitwerking van den kooperen stier liet doen, was 'er nog een zeekere rechtvaardigheid in,Ga naar voetnoot† dat de uitvinder van een' zo onmenschelyk folterwerktuig, met zyn' eigen' munt betaald wierd. In allen gevalle kan zulk een' experimentneeming niet quaalyker of ongerymder, geplaatst worden, dan ten opzigte van den Schepper, die alle maaten en gewichten van geschaapene krachten zelf afgemeeten, en naar vaste wetten bepaald heeft. | |
[pagina 136]
| |
Men ziet uit dit alles, hoe ydel de troost is van menschelyke wysheid voor menschen, die geen' andere hoope hebben. Zie de twee laatste Hoofdstukken van 't Eerste Deel myner Rechtsgeleerde Uitspanningen, vooral p. 123, 124, en 145-151. |
|