Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Quis enim tam inimicus poene nomini Romano, qui Ennii Medeam, aut Antiopam Pacuvii spernat, aut rejiciat? Qui se iisdem Euripidis fabulis delectari dicat, Latinas literas oderit! | |
[pagina 23]
| |
Praefatie.HEt generaal applaudissement, 't welk deeze Nieuwjaars-harangue gehad heeft in een vol gehoor van meer dan veertig Spectateurs, heeft de Hollandsche Tooneelspeelers geanimeerd om deeze piece door den druk aan de posteriteit te consacreeren. Zy hebben my verzocht daar voor een Praefatie te maaken, en ik heb daartoe al myn Latyn, en zelfs Griex, uit de spaarpot van myn Vaders Adversarien saamengeschraapt, om iets voor den dag te brengen, dat met de digniteit der stoffe, en vooral met de achtbaarheid van den Haagschen Hollandschen Schouburg over één quamGa naar voetnoot(1). De intentie is geweest, om een Essai te geeven, op wat wyze men onze Taal zou kunnen polysten, orneeren, en enricheeren, om daar van te formeeren. - een Neêrlandsch na de mode,
Entrelardé met Fransch op elke periode.
Ik weet, dat 'er styfhoofden zyn, die hier tegen knorren, | |
[pagina 24]
| |
uit nydigheid,Ga naar voetnoot(2) om dat ze zelf geen Fransch kennen. Ook schermen de Pedanten met passagien van oude Latynsche schimpdichters, daar ze schynen te railteeren met de Romeinsche beau monde van hun' tyd, die de Griexe modens volgde, en de Latynsche Taal, (vooral in galanterie), met Griexe fleurettes opsierde, eeven eens, als hier fatsoenlyke Lieden thans doen met het FranschGa naar voetnoot(3). Die raillerie verstaan, begrypen aanstonds, dat het die Dichters geen ernst is geweest. En in tegendeel, uit de plaats van Martialis blykt klaar, dat zyn' boertery geensins gericht is tegen die Dames, die in hun' amours Griexe suikerwoordjes gebruikten, maer dat hy in tegendeel met malicie haar verwyt, dat, schoon zy nog zo zeer op zyn Corinthisch spreeken, en zich na de eerste Griexe mode kappen, zy echter 't Griexe bel air nog niet recht geattrapeerd hebbenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 25]
| |
Maar laat ons schimpdichters, (die, om een bon mot te zeggen, dikwils tegen hun' conscientie spreeken,) ter zyde stellen, en 't oordeel vraagen van zulke Romeinsche Schryvers, die ernstig spreeken, en zulke Schryvers, die in den bloeityd der welspreekendheid geleeft hebben, die ex professo regelen over Taal en Styl hebben gegeeven, ja NB. welker regelen in die materie vim legis hebben. En wie kan men dan beeter consuleeren, dan Horatius en Quintilianus?Ga naar voetnoot(5) Beide zullen die ons zeggen, dat het niet alleen geoorlofd, maar ook prysselyk is, de moedertaal te verryken met nieuwe woorden, en dat, die zulx afkeuren, onbillyke Rechters tegen hen zelven zynGa naar voetnoot(6). Het argument, dat ze hier toe gebruiken, is onoplosselyk. ‘Voor ons, (zeggen ze) hebben andere Schryvers de taal met oneindige vreemde woorden verrykt. Waarom hebben wy thans 't zelfde Recht niet, dat onze Voorgan- | |
[pagina 26]
| |
gers voor deezen hadden, en wanneer heeft dat Recht dan opgehouden?Ga naar voetnoot(7) Heeft dit argument plaats in de Latynsche taal, hoe veel te meer in de onze, die een naakt geraamte zou worden, zo men 'er alle de woorden, die onze Voorouders voor ons uit vreemde taalen geadopteerd hebben, uitnam? Ik wil niet spreeken van schriften van practycq of affaires, dewyl men ziet, dat, die zich gepiqueerd hebben van in die stoffe by 't zuiver Duitsch te blyvenGa naar voetnoot(8), genoodzaakt zyn geweest met onduitsche woorden aan den kant te expliceeren, wat ze zeggen wilden. En eeven 't zelfde hebben ook de Historieschryvers moeten doenGa naar voetnoot(9), zo ze niet onverstaanlyk, ja dikwils belacchelyk, wilden zyn. Doch ik laat het schryven ter zyde. Hoe zouden wy spreekende kunnen blyven, zo wy alle Nederlandsche woorden, die in den oirsprong onduitsch, en uit het Latyn en Griex ontleend zyn, wilden uitmonsteren? Tafels, Spiegels, en Tapyten zouden uit het huis moeten. Wy zouden deuren, noch vensters houden. Ja de muuren zelf zouden om verre vallen. Wy zouden onze kaas en boter verliezen, | |
[pagina 27]
| |
en met moeite droog broot over houden.Ga naar voetnoot* Een glas bier zouden wy moeten toedrinken. De Wyn, ja zelfs Jenever en Anys zou uit de Kelder moeten. Wat beminnaar van taal en Styl moet niet beeven, als hy dit nadenkt? En hoe kunnen wy langer zo hard tegen ons zelven zyn, en onze taal van armoede laaten uitdroogenGa naar voetnoot(10), daar wy ons Recht maar behoeven te gebruiken, om nieuwe stroomen te doen vloeien uit een' bron, die voor | |
[pagina 28]
| |
ons open staat! Welk een charme zal zulx geeven in 't leezen, welk een' klaarheid in 't verstaan, vooral voor Lieden van educatie, die het Fransch hebben geleerd voor hun' moederspraak, en vooral voor de Dames, die doorgaans in hun' jeugd Mademoiselles hebben gehad, welker merite was, dat ze geen woord Duitsch kenden, en aen welke vervolgens de Ystroom van Antonides, de Abraham van Hoogvliet, en dergelyke plat Hollandsche Dichtwerken (men zwyge van de plompe boerezangen van Poot) Hebrêeus, zo niet barbaars, moeten voorkoomen! Nog spreek ik maar van 't leezen, doch welk een' faciliteit en Copia Verborum zal zulx geeven in 't schryven, doch vooral in de Poëzy! en zie hier een nieuwe decouverte, daer moogelyk nog niemant op gedacht heeft! Het Rym is, als men weet, de waare sourçe van 't Enthousiasme onzer moderne Dichtkunde. Een Poëet, een Vaers op 't getouw brengende, maakt eerst een' regel, en begint dan te zoeken, wat 'er al op rymen kan. Het rym brengt hem ongevoelig tot een tweeden regel, en zoo verder. Alles vloeit dan van zelfs, en 't rym inspireert hem gedachten, die anders nooit in zyn' harssenen gevallen zouden zyn, zelfs in geen' droom. Zie hier dan een' nieuwe deur geopend om de rymen te faciliteeren en te multipliceeren. Men heeft de proef hier van getoond in 't rym op eeren, 't welk in 't zo genoemd zui- | |
[pagina 29]
| |
ver Hollandsch op zyn best een stuk of dertig rymwoorden zou kunnen uitleveren, en door dit middel tot op eenige honderdenkan uitgerekt worden. In 't kort, men heeft de kraan nu opengedraaid, en die nu niet tappen wil, moet dorst lyden. Eer ik 'er afscheid, moet ik een woord zeggen van de maat; waar op deeze aanspraak gecadençeerd is. Tot gemak der Leezers heeft men een teken gesteld boven de syllabe, waar op de cadençe valt: doch de Geleerden zullen aanstonds bemerken, dat het een saamenvoegzel is van Anapaesten, Dactylen, en Spondaeën, zynde een imitatie van de Prosodie der oude Latynsche blyspelen, gelyk ook de oude Orateurs zelf een soort van Modulatie observeerden. Onze oude Kamers hebben van deeze maat ook een' idée gehad, en men vindt 'er nog vestigien van in den Warnar met de Pot van den Heer Hooft. Nog hebben 't de Franschen, zo als Rapin, en andere, verder gepousseerd, en Vaerzen met Latynsche voeten gemaaktGa naar voetnoot(11). | |
[pagina 30]
| |
Wyders behoef ik niet te zeggen, dat dit Dichtstuk een Monorime is: en is 't niet een' schande, dat moogelyk die Kunstnaam geheel vergeeten is? Zagen onze deftige Voorouders eens op, die in hun' Kamers zich afblokten met Gedichten, niet alleen van allerlei maat en rym, maar zelfs van allerlei form en figuur, enkele en dubbelde Rondeelen, Letterkeeren, Naamdichten;
Met Retrograden, en Baladen intrikaat,
Met Rikkerakken, en Sonnetten, en Simpletten,
Ook Bagenauwen, en Kreeftdichten, en Doubletten,
En Kokarullen!Ga naar voetnoot(12) -
En zelfs, wat hebben de Franschen niet gearbeid met Maddrigalen, Ballades, Chants Roial's, Trioletten, Lais en Virelais, Acrostiches, doch vooral met de onvergelykelyke bouts rimez! Doch dit alles kost harssenen, en hooftbreeken, en dus houden de moderne Dichters meer van vers libres, en laaten den arbeid voor de Boererederykers, die in hun' eenvoudigheid den ouden zuiveren yver voor Kunst nog heilig geconserveerd hebben. | |
[pagina 31]
| |
Mogt dit voorbeeld dien ouden yver weder opwekken!
Ite nunc fortes, ubi celsa magni.
Ducit exempli vita! -Ga naar voetnoot(13).
Doch als de druiven te hoog hangen, zegt de Vos, dat ze zuur zyn: en dus is 't ook een industrie, eigen aen de luiheid, datze alles, wat haar te moeielyk dunkt, tracht bespottelyk te maaken. Hier zou nu myn Commissie gëeindigd zyn, doch ik ben verzocht om de volgende regelen uit naaame der Hollandsche Tooneelspeelers hier by te voegen: Zo óver ons vriend'lyk en zácht badineéren
Zich iémand ontíjdig mogt fórmaliseéren,
Die geliéve bescheíden te cónsidereéren,
Dat we onze éigen defécten niet dissimuleèren,
Maar zélf met onze ónmagt en ármoe railleéren.
Dixi. Chalcophonus Mathanasius, Chrysostomi fil. | |
[pagina 32]
| |
Nieuwjaars harangue.
TĚrwíjl w̌e in 't Nǐeuwjāár nǔ vǒor 't ēérst hǐer ǎge̅éřen,
Zǒ m̄oétěn wě eerb̄iédǐg 't Pǔbl̄iécq hǎrǎngūeérěn,
Eň w̌yl 't Hó̄llaňds w̌at pl̄át ǐs ǐn 't pr̄ǒnǔnťië̄érěn,Ga naar voetnoot†
(Waaróm men 't ook weínig hier ziét estimeéren)
Zo vínden we góed, om 't met Frànsch te lardeéren,
Om de taál in haar hárdheid wat te ádouçisseéren,
En haar boérsche bassésse wat te énjoliveéren.
't Orchéster zal oók tusschen béide racleéren,
Om mét Ritournélles het Werk te egaieéren,
Dan kán ik myn ról onderwíjl revideéren.Ga naar voetnoot(†)
* * *
Om dán ter matérie met órder te entreéren,
En met geen' detoúrs het Publiécq te ennuieéren,
| |
[pagina 33]
| |
Zo zég ik kort áf: 't zal aan óns niet manqueéren,
Om vlíjtig en sjverig óns te appliceéren.
Wy wíllen en moéten het zélfs, confesseéren,
Dat ónze merítes niet zeér excelleéren,
Gelíjk wy ook geénzins ons áttribueéren,
Hier voór Virtuóso's in kúnst te passeéren,
Daar Fránschen zyn, díe ons geheél effaçeéren,
Doch dié wy alléngskens van vérre imiteéren.
Die échter een Néderlands láart possedeéren,
Die zúllen in vreémden de kúnst wel waardeéren,
Doch daárom de moédertaal niét mepriseéren,
Die zo krágtig, als ándre, zich kán exprimeéren,
Excépt, so men wíl, in het Gálantiseéren,
Of wél in l'Amoúr parfáit te fileèren,
Waar ín wy den voórrang aan 't Fránsch graag cedeéren,
Wil men oók door het Blíjspel het quaád corrigeéren,
Moet men Hóllandsche zótheden répresenteéren,
Maar geéne, die élders misschién domineéren,
Die we ín onze símpelheid nóg ignoreéren,
En dié 't nog geen tíjd is hier te íntroduceéren.
Enfín, om ons daár op niet meér te elargeéren,
| |
[pagina 34]
| |
Wy zúllen nog dágelyx tráchten te leéren,
Onze róllen met vlíjt en corréct repeteéren,
En zónder convúlsien, óf declameéren,
De vaérzen bedaárd, en met goút reciteéren.
Men dénk ook niet, dát ik hier kóm Gasconeéren.
Wy zúllen al 't geén wy beloóven, praesteéren.
Geliéft maar een weínig te témporiseéren.
* * *
Ons dánssen (wy willen dit graág avoueéren)
Kan de Fránschen in prácht niet wel égaliseéren:
Doch we zúllen ook tráchten 't gebrék te suppleéren
Met klúchtige Feésten, die méê diverteéren.
Onze Actríces, die níet zeer in schoónheid brilleéren,
En nog níet willen wénnen om zích te fardeéren,
('t Welk ze tóch by occásie al zúllen probéeren)
Zullen échter haar bést doen, zich wél te coëffeéren,
En voorál om zich próper en nét te chausseéren.
Wy zoúden, zo 't wénschen iets kón opereéren,
Een wármer vertoónplaats zeer graág obtineéren,
Doch aán onze schúld moet men 't niét imputeéren.
| |
[pagina 35]
| |
Onderwíjl kan niets béter de kóu tempereéren,
Dan een groót getal Kíjkers, die 't saám concurreéren.
* * *
Hier zoúden wy de Aánspraak nu wél concludeèren,
Doch we moéten alvoórens iets sóllicíteèren.
Ook kunnen wy 't lánger niet díssimuleéren,
Maar moéten recht uít ons klaar éxpectoreéren,
En de Vríénden 't geheím van de troúp confideéren.
Onder óns hier gezégd, zonder veél te eclatéeren,
Wy zíjn nog wat schraáltjes in schérmen en kléêren.
Dus zóuden we een míddel graag éxcogiteéren,
Om óns met een weínig meer prágt te equipeéren,
Doch zónder de schúlden te múltipliceéren,
En zónder 't publíecq te veel te íncommodeéren,
Ja zó, dat de Geévers daar bíj profiteéren.
Wy zúllen de Artíkels hier ván publiceéren,
Waar óp wy ootmoédig Uw gúnst imploreéren.
Zo niét, moet de troüp haar bagágie plieéren,
En 't Haágje met hártenleed válediceéren.
* * *
| |
[pagina 36]
| |
(Weederkoomende, en 't Orchestre doende ophouden)
A propós, nog vergeét ik te nótificeéren,
Dat zó men dees' aánspraak wil gúnstig gouteèren,
Men aán deeze plaáts zich maar hóeft te addresseéren.
Daar men tót het ontfángen van 't géld zal vaccéren,
En Loótjes na ráto contánt extradeéren.
* * *
(Nog eens weederkoomende, als vooren.) Nog eéns (dit behoórde me niét te echappeéren)
'k Heb last in 't Nieuwjaár, om de Dámes en Heeren,
Uit naám van ons állen te féliciteéren,
En óns in Uw grátie te récommandeéren.
1755. |
|