Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina **4r]
| |
§. 1.UIt den Titel, en het plaatje onder denzelven ziet men, dat ik Afscheid wil neemen van den Zangberg. En schoon niemand dit vreemd zal vinden van een' Man, die deezen 3den May zyn zeeventigste jaar geeindigd heeft, en vervolgens niet veel' Complimenten by dat Afscheid nodig zyn, heb ik echter, om alles met gratie te doen, fatsoenlyk geoordeeld, myn' redenen breeder voor te draa gen. Doch, om door een' al te lange Voorrede, geen paardshals op een menschenlyf te zetten, | |
[pagina **4v]
| |
heb ik die in een byzonder Geschrift vervat, onder den naam van Vaarwel aan den Zangberg, het welk ik in een volgend byzonder Deeltje zal uitgeeven, met byvoeging van eenige Dichtlievende Uitweidingen in proze. | |
§. 2.Alvoorens tot die opentlyke Plechtigheid te treeden, gebruik ik deeze gelegenheid, om, eer ik de deur toesluit, nog eenige myner Wintervruchten, die anders met my in 't graf zouden gegaan zyn, 't licht te doen zien. Ik beken echter, dat de Nakoomelingschap by derzelver verduistering zeer weinig verlooren zou hebben. Zo ik een Hollandsch woord wist, om Babioles recht uit te drukken, zou ik ze op 't voorbeeld van den Heer Baron de Bar, dien naam gegeeven hebben. Hoe 't zy, uit de reedenen van 't Vaar Wel zal men | |
[pagina **5r]
| |
zien, dat ik 'er zelf zeer weinig verbeelding van heb. | |
§. 3.Ik zal my dus ook niet veel moeite geeven, om gebreken, die 'er in zyn, te verdedigen. Alleen moet ik een woord zeggen op een' berisping myner goede Vrinden, die aangemerkt hebben, dat ik somtyds dezelfde spreekwyzen in myn' vaersen herbaal. In 't Voorspel, de VreugdeGa naar voetnoot(1), 't welk schielyk moest opgeslagen worden, heb ik gantsche stukken van voorige vaerzen te hulp genomen. En indit Besluit zal men ook p. 150 genoegzaam vier regelen vinden, die p. 138. reeds gebruikt waaren. Ik herbaal daarop 't Bon mot van Malherbe,Ga naar voetnoot(2) waar van ik in 't Voorbe- | |
[pagina **5v]
| |
richt voor 't gem. Voorspel my reeds bediend heb, nam: dat my vry staat een stuk porçelein, 't welk heden op myn' schoorsteen staat, morgen op myn' kas te zetten. En zo exempelen iets konden goed maaken, zou ik my beroepen, op de oude Dichters, byzonderlyk op HomerusGa naar voetnoot(*). Ik wil deeze Voorrede niet verlengen met een' lyst, van dergelyke herhaalingen: doch ik kan 't voorbeeld van Euripides niet ongemerkt voorbygaan. Die besluit drie van zyn' Treurspelen, Orestes; de Phenissa, en Iphigenia in Tauris met den zelfden sluitsang van den Rei, waar van de zin is, dat men den Poëet den Prys toewenscht. Dit zou men konnen opneemen, als 't gewoone Plaudite in de | |
[pagina **6r]
| |
Blyspelen. Doch vyf andere stukken, Medea, Alcestis, Andromache, Bacchae, en Helena, eindigen ook met genoegzaam eeven dezelfde woorden. De woorden zyn ook waard, dat ze herhaald worden, en de zin komt hier op uit: De wegen der Voorzienigheid
Gaan boven menschlyke gedachten.
Wanneer men 't meest iets hoopt, verydolt ze ons beleid,
En geeft vaak boven hoop, 't geen nooit een mensch kon wachten.
Dus in benaaudheid, als geen raad meer ov'rig is,
En alle menschenhulp onmooglyk wordt geoordeeld,
Vindt God een' uitkomst, en schept licht uit duisternis.
Van deeze Waarheid geeft dit Treurstuk u een voorbeeld.Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina **6v]
| |
§. 4.De Dichtwisselingen op en ter gelegenheid van 't Burgermeesterschap van den Heere van der Mieden, zullen zekerlyk aan de Liefhebbers der Dichtkunde zeer aangenaam zyn, en een Con- | |
[pagina **7r]
| |
quête, als die van den Heer President van der Mieden, doet de Zanggodinnen veel eer. | |
§. 5.Over 't Liber AdoptivusGa naar voetnoot(4) van Vrienden. gedichten, maak ik geen' verschooning, om dat | |
[pagina **7v]
| |
het zo gebruikelyk is, en men kan by Menage in zyn' Anti Baillet §. 81, een' gantsche Lyst vinden van deftige schryvers, die dit gedaan hebben, zelfs Bochart, die een voorbeeld van zedigheid was. | |
§. 6.Meer opmerking zal 't moogelijk verwekken, dat, daar ik by voorige uitgegeevene Werkjes in proze eenige gedichten heb gevoegd, ik tegenwoordig, by myn Dichtlievende Uitspanningen eenige stukjes in proze geef, en byzonderlyk, drie plechtige Aanspraaken. Ik behoef echter daar over ook al geen' verschooning te maaken, om dat veele Dichters, by welke ik my op verre naa niet vergelyken durf, my daar van een' voorbeeld geeven, vooral de Franschen, die gemeenlyk by hunne Gedichten allerlei Discoursen, en zelfs Factums | |
[pagina **8r]
| |
van Proçessen voegen. Poezy (᾽πόιησις) is een algemeen woord,Ga naar voetnoot(5) 't welk zo wel op redevoeringen, als gedichten, kan toegepast worden, en zelfs heeft Herodotus aan zyn' Historieboeken, en meer Oude Schryvers aan andere maatelooze werken de naam der Musen gegeeven. | |
§. 7.Doch zonder met woorden te speelen, elk kent de oude spreuk van Cicero, dat alle kunsten, die tot de beschaafde LetterenGa naar voetnoot(6) behooren, een' gemeenen band hebben, en aan malkanderen vermaagschapt zyn. Vooral heeft dit plaats tusschen de Poëzy en Welspreekendheid. Beide, zo wel Redenaars, als Poëeten, erkennen dit. Een | |
[pagina **8v]
| |
Poëet, zegt Cicero,Ga naar voetnoot(7) komt zeer na by een' Redenaar, in de maat wat meer gebonden, doch in de vryheid van woorden losser, en in veel' soorten van sieraaden byna gelyk. En Ovidius,Ga naar voetnoot(8) schryvende aan zyn' vriend Salanus, die een Redenaar was, erkent, dat beide de kunsten uit een' en dezelfde bron sprooten, en beide de Kunstenaars van 't zelfde vuur bezield moeten zyn. Aan een' Redenaar is 't naar de geduurige lessen van Quintilianus nuttig en nodig Poëeten te leezen, vooral Tooneeldichters, en onder die voornaamlyk Euripides en MenanderGa naar voetnoot(9). Zelfs is 't aanmerkelyk, dat Macrobius (geen Pedant, maar ook ook een Burgermeester van Rome, die | |
[pagina ***1r]
| |
dus zeer wel de waereld kende) het twyffelachtig stelt,Ga naar voetnoot(10) of iemant, die zich in de Redenaars-kunst oeffenen wil, uit Virgilius niet meer zou leeren, dan uit Cicero. Wy zien ook, dat voornaame Redenaars, die les metter daad gevolgd hebben. Cicero in zyn' Oratie voor den Poëet ArchiasGa naar voetnoot(11) kan niet genoeg uitbazuinen, wat groot voordeel hem de Poëzy in zyn' kunst heeft toegebrachtGa naar voetnoot(12). Ja deeze groote man, Burgermeester van een' Republiek, die Meesteresse der waereld was, ontzag zich niet gemeen- | |
[pagina ***1v]
| |
zaam om te gaan, met de Tooneelspeelers Roscius en Esopus, en zelfs met den eersten zich dagelyx te oeffenen in de ActieGa naar voetnoot(13). Doch nog zal ik een grooter voorbeeld bybrengen. De allerwelspreekendste en allerkrachtigste redenaar, dien ooit de aarde gedraagen heeft, nam: de Apostel Paulus, toont in zyn' RedevoeringenGa naar voetnoot(14) en brievenGa naar voetnoot(15), dat hy de Heidensche Poëeten geleezen heeft, en zelfs de Blyspel-dichter Menander. En hier | |
[pagina ***2r]
| |
by kan men ook aanmerken, dat de grootste Rechtsgeleerden, in hunne schriften, niet alleen de Poëeten bybrengen, maar zelfs uit plaatzen van HomerusGa naar voetnoot(16) geschillen beslissen, waarom de Geleerden aan de Oeffenaars der Rechtsgeleerdheid de Poëeten zeer aanbeveelenGa naar voetnoot(17). Even eens aan de andere zyde kan een Poëet veel nut trekken uit het leezen van goede Re- | |
[pagina ***2v]
| |
denaars. Dezelfde MacrobiusGa naar voetnoot(18) wyst plaatsen aan, daar Virgilius gebruik heeft gemaakt van spreekwyzen en zwieren van Cicero. VavassorGa naar voetnoot(19) heeft 'er meer by gevoegd, en besluit met een aanmaaning, hoe noodzaakelyk de Redenaars en Poëeten voor malkanderen zyn. Ook meen ik geleezen te hebben, dat zelfs Boileau, die groote Meester der Dichtkunde, gewoon was zyn' vaerzen te toetzen aan 't oordeel van den welspreekenden Patru. | |
§. 8.Ik zou by deeze drie Aanspraaken garen een' gevoegd hebben, die ik in 1742, van Hamburg gekoomen zynde, om mar Suriname te gaan, | |
[pagina ***3r]
| |
de eer gehad heb van te doen, aan haar Hoog Mog. doch dit stuk te gelyk een Rapport zynde van myn' Commissie sedert 1725, was van dien aart niet, om voor 't Gemeen te kunnen gedrukt worden. En dus is 't ook met andere Aanspraaken, die ik, als Gouverneur in Suriname (pro rostris) heb gedaan aan de gezaamentlyke Burgrey, schoon ik my durf verbeelden, dat ze my eer' zouden doen, en dat men tegenwoordig beter, dan toen, daar uit zien zou, hoe goed de Ed: Societeit en deszelfs dienaar het met de Colonie gemeend hebben. Doch ik wil geen' toegeheelde wonden weder opkrabben. Ik heb myn' vyanden 't kwaad, dat ze my gedaan hebben, (schoon ik'er nog dagelyx de smartelyke uitwerkingen van gevoel) uit een goed hart vergeeven, en ik ben verzekerd, dat de meeste tegenwoordig, door een' gevoelige onder- | |
[pagina ***3v]
| |
vinding, overtuigd zyn, hoe ongelukkig 't is geweest, dat men een Werk, 't welk alle myne Voorzaaten gewenscht hadden, en ik met goedkeuring der Heeren Directeuren, met zo veel geluk en roem, met den degen in den vuist, volvoerd had, onbezonnen heeft omverre geworpen. Na veel ongelukken heeft men eindelyk, tot myn Plan moeten wederkeeren, gelukkig, zo men weder hadt konnen verkrygen, 't geen men toen versmaad heeft. Ik beroer dit alleen in 't voorbygaan om te erinneren, dat ik myn Plan niet verdedig, dan zo verre 't naauwkeurig gevolgd wordt De minste verandering verandert de gedaante der Zaak, en kan dus ook andere uitwerkingen en gevolgen hebben. | |
§ 9.Om weder te keeren tot de Aanspraaken, men zal mogelyk, een' aanmerking maaken, dat ik | |
[pagina ***4r]
| |
by Dichtlievende Uitspanningen geschriften voeg, die geëntrelardeerd zyn, met onduitsche woorden: doch zo men my vergeeft, dat ik de geschriften zelf 'er by voeg, zal men my ook niet quaalyk neemen, dat ik ze geef, zo als ik ze heb moeten doen. In de Poëzy verstaat het zich, dat men zuiver Duitsch moet spreeken. Doch in Proze hebben wy twee Taalen. De eerste, die wy zuiver noemen, en ook, als wy niet vitten willen, zuiver heeten kunnen, is nog gebleeven by 't Gemeen, vooral op plaatzen, daar weinig vermenging van Vreemden is, en daar men de oude Vaderlandsche zucht, voor de Moedertaal, nog behouden heeft. Zelfs gaat dit zo verre, dat men dikwils tot het andere uiterste vervalt, om vreemde Taalen, en byzonderlyk 't Fransch, te verachten, en Vreemden, die kromtongen, uit te lacchen. | |
[pagina ***4v]
| |
Wy hebben ook die zuivere Taal nog behouden op den Predikstoel. Een Prekikant spreekt Bybeltaal, en men onderstelt met reden, dat de Toehoorders, in ons Land die taal verstaan. Ten dien opzichte is 't een geluk, dat wy van de Heilige Schriften een' zo deftige Overzetting hebben, die niet allen in 't Zaakelyke, de getrouwste van alle bekende Overzettingen is, maar ook tot een' regel van onze TaalGa naar voetnoot(20) kan strekken. Doch de tweede Taal, is de Hoftaal, waarin | |
[pagina ***5r]
| |
veele vreemde woorden met den tyd burgerschap gewonnen hebben. Zo ras ons Graafschap in vreemde Huizen is overgegaan, hebben de vreemde Heeren, hunne wyze van Rechtspleeging herwaarts overgebracht, en met dezelve de gewoone practycq-woorden. Deeze zyn tegenwoordig, door 't Gebruik, zo vast bevestigt, dat de geene, die ze in zuiver Duitsch hebben willen brengen, genoodzaakt zyn geweest de Vreemde woorden, aan den kant te plaatzen. Nog is 't daar by niet gebleeven: maar sedert dat het Fransch aan de Hoven geheerscht heeft, is deeze vermenging van woorden overgegaan, niet alleen in Staats-schriften, maar ook in den gemeenen ommegang, vooral in huizen van den eersten rang, alwaar men gewoon is, de kinderen eer en beeter 't Fransch te laaten leeren, dan hun' moedertaal. Men is dus wel gedwongen dat | |
[pagina ***5v]
| |
Gebruik te volgen, eeven als in de Klederen:Ga naar voetnoot(21) en zelfs is 't zo verre gekoomen, dat een' pleidooi of schriftuur, een' staatsresolutie of Depêche, en zelfs een plechtig Compliment in zuiver Duitsch eeven vreemd, ja belacchelyk zou voorkoomen, als een Predicatie met Fransche krullen. | |
§. 10.Of en hoe verre 't goed of quaad is, dat men vreemde woorden in onze taal aanneemt, is een' andere vraag. By de Romeinen: (daar 't GriexGa naar voetnoot(*) op den zelfden voet was, als by ons het Fransch) ziet men ook, dat zy in hun' gemeenzaame brieven, veel Griex mengden, en | |
[pagina ***6r]
| |
zelfs waaren 'er, die 't in de Poëzy meê wilden invoeren. Ja Lucilius wierdt daar over by zommigen zeer gepreezen. - Gelyk Falernenwyn
Door die van Chios wordt gezocht, zo zal 't Latyn,
Gelenigd met wat Griex, het allermeest behaagen.Ga naar voetnoot(22)
Doch Horatius keurt dip af, zelfs in 't pleiten, en scheldtze, die dit doen, voor Verzaakers van hun Vaderland en VaderGa naar voetnoot(23). Ik heb in de Praefatie voor de Nieuwjaars Harangue (p. 24. enz.) schertzende, daar iets van gezegd: doch die in ernst onderneemen wilde over die stoffe een volkoomen' onderhandeling te schryven, zou, om beslagen | |
[pagina ***6v]
| |
ten ys te koomen,Ga naar voetnoot(24) wel dienen alles geleezen te hebben, wat in 't algemeenGa naar voetnoot(25) van den Oirsprong der Taalen, de redenen van derzelver verscheidenheid, ja zelfs van de Babylonische verwarring, enz. en voornaamlyk, wat over onze eigene taal geschreeven is. Ik beken zo beleezen niet te zyn. Doch achter myn Vaarwel aan den Zangberg zal ik in 't voorbygaan, eenige korte aanmerkingen voegen, zonder ze aan iemand te willen opdringen, veel minder, met iemand daar over te willen twisten; wenschende, dat ze aan een' geleerder' aanleiding moogen geeven tot een volkoomener werk. | |
§. 11.Doch ik merk, dat oude Lieden, als ze aan | |
[pagina ***7r]
| |
't praaten koomen, niet kunncn uitscheiden; en van 't een op 't ander springen, of 't te passe komt of nietGa naar voetnoot(26). 't Is dus genoeg van de Aanspraaken zelf; doch één woordt moet ik nog zeggen, van de Aantekeningen, die 'er onder staan, byzonderlyk onder de eerste; en waar in men zou konnen berispen, dat ik te veel van my zelf spreek. Zo 't weêr met voorbeelden goed te maaken was, behoefde ik my slechts te beroepen op den Hr. Huët, die niet alleen zelf een gants boek geschreeven heeft De rebus ad eum pertinentibus, maar ook daar in aan 't einde een gants Register geeft van beroemde Mannen in allerlei taalen, die hun eigen leeven beschreeven hebben, ge- | |
[pagina ***7v]
| |
lyk dit ook reeds ten tyde van CiceroGa naar voetnoot(27) en TacitusGa naar voetnoot(28) gebruikelyk was: doch ik wil my by den allerminsten van die Huët aanhaalt, niet vergelyken, en zeg liever eenvoudig ter myner verschooning, dat het in deeze Aanspraaken (die men vergelyken moet by de dagelyxe Afscheid- of Intreê-redevoeringen) onmoogelyk is geweest van my zelf te zwygen, en dat dus de Aantekeningen natuurlyk te pas koomen ter verklaaring van zaaken, die aan de Heeren, welke ik aansprak, bekend waaren, doch die de Leezer, zonder uitlegging, niet raaden kan. Zo 't was geweest, om my zelf te pryzen, zou ik de Apologie van Plutarchus nodig hebben: Doch 't is geenszins by | |
[pagina ***8r]
| |
wyze van loftuiting, maar enkel van verhaal,Ga naar voetnoot(29) dat ik melding heb gemaakt van aanmerkelykeGa naar voetnoot(30) omstandigheeden van myn' leevensloop, | |
[pagina ***8v]
| |
die tot de Aanspraaken zelve gelegenheid hadden gegeeven, en zo ik verder daar in eenig oogmerk heb, is 't om de gedachtenis te bewaaren van myn' dankbaarheid aan begunstigers, en vooral an de Aanbiddelyke Hand, die my' door veele harde wegen tot in deezen hoogen ouderdom wonderlyk geleid heeft. |
|