Het literair klimaat 1986-1992
(1993)–Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn, Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
August Hans den Boef
| |
[pagina 173]
| |
eeuw in het vervolg van hun beginselverklaring niet bij de pakken neer te zitten. Is de observatie terecht dat de tijdschriften reeds nu in vrijwel niets van elkaar verschillen en dat een auteur tegenwoordig overal welkom is? Vroeger was dat wel anders. In de jaren zeventig adverteerde het tijdschift Maatstaf in de kranten dat de lezer daar vergeefs zou zoeken naar proza van Lidy van Marissing of Sybren Polet, schrijvers die men in die tijd ‘Raster-auteurs’ noemde. Begin 1991 bevat Maatstaf een essay van Sybren Polet. Is dit een exponent van de situatie zoals De xxie eeuw die schetst? Is het toevallig? Of heeft er zich onlangs binnen de redactie van Maatstaf een aardverschuiving voorgedaan? Dat laatste is niet het geval. Maatstaf is het enige tijdschrift waar de (zeer omvangrijke) redactie de afgelopen vijf jaar volkomen ongewijzigd is gebleven. Misschien is dit het moment om stil te staan bij de vraag wat er zoal globaal met de tijdschriften is gebeurd, voor we kijken hoe de ontwikkelingen en détail verliepen. | |
Heldenjaren?De afgelopen vijf jaar heeft de wereld van de Nederlandse literaire tijdschriftenGa naar eindnoot1 niet helemaal stilgestaan. De Gids vierde in 1987 het honderdvijftigjarig bestaan met een uitbreiding van de redactie. Wolfsmond nam in hetzelfde jaar, na een decennium, afscheid. Het Moment verscheen acht keer, tussen 1986 en 1988, als huisorgaan van Meulenhoff met de contouren van een literair tijdschrift. De Held transformeerde in 1990 tot De xxie eeuw. Tirade en Hollands Maandblad verloren hun drijvende kracht in respectievelijk Geert van Oorschot (1987) en K.L. Poll (1990). Hoewel de nieuwe redacteuren Lieske, Anker en Otten verscheidene malen in Tirade hadden gepubliceerd voor ze tot de redactie toetraden, is de sfeer van het tijdschrift onder hun handen flink veranderd. Polls Hollands Maandblad is overgenomen door collega's van het nrc Handelsblad en in hoeverre het karakter wijzigt, moet nog blijken. Datzelfde geldt ook voor de redactionele wisselingen die De Gids, Raster, De Revisor en Maatstaf hebben ondergaan. Er is eerder sprake van coöptatie dan van een bezegeling van een richtingenstrijd. Een redacteur gaat weg, maar is nog regelmatig als medewerker aanwezig. Een frequente medewerker wordt redacteur. Een redacteur van de uitgeverij treedt toe tot de redactie. Dat een vormgever de redactie van Raster versterkt is een exponent van een algemene ontwikkeling: de tijdschriften willen door een uiterlijk opvallen. Paradoxaal genoeg is er binnen de wereld van de tijdschriften de afgelopen jaren wel wat veranderd, maar hebben die veranderingen er vooral | |
[pagina 174]
| |
toe geleid dat de tijdschriften meer op elkaar gingen lijken. Toch is er een tijdschrift, De Held, waarvan de redactie bij het afscheid in 1989 claimde juist in de afgelopen vijf jaar het literaire klimaat te hebben beïnvloed. Veel bescheidener meende een jaar eerder die van Optima dat het blad zich eveneens een positie had verworven. Interessante claims: als ze geldig zijn, gaat de stelling niet op dat de tijdschriften zoveel op elkaar lijken. Merkwaardig genoeg een stelling van De xxie eeuw, expliciet opvolger van De Held. Jessica Durlacher, Peter Elberse en Joost Zwagerman blikken bij hun afscheid terug op de vijf heldenjaren. ‘De opzet van De Held was van het begin af aan: ruimte bieden aan jonge, licht tegendraadse schrijvers en dichters die een eigen “podium” prefereerden boven de keurige schouwburgzalen, genaamd Maatstaf, De Revisor en Tirade. Deze opzet heeft, zo is gebleken, een aantal belangrijke gevolgen gehad voor de hedendaagse literatuur. Niet alleen heeft een aantal nieuwe schrijvers zich mede dankzij De Held kunnen profileren, maar ook lijkt het “literaire klimaat” rigoureus gewijzigd.’ Ze vinden dat De Held in de vijf jaar van zijn bestaan verguisd is door de ‘officiële’ literatuurkritiek. Maar: ‘Zonder vastomlijnd programma en zonder drang tot partij- of kongsivorming heeft De Held zich voornamelijk kunnen profileren doordat men het eens was over hoe het vooral niet moest. Het moest niet: saai, overacademisch, bloedeloos, keurigjes en muf.’ Interessant is de terminologie: ‘licht tegendraads’, ‘niet overacademisch’ (cursivering AHdB). Voorts claimt de redactie het lanceren van de proza-auteurs Tom Lanoye, Robert Vernooy, Martin Bril, Dirk van Weelden, Herman Brusselmans en Joost Niemöller. Dat is niet terecht: van al deze auteurs verscheen minstens een boek (bij onder andere In de Knipscheer, De Bezige Bij en Bert Bakker, de laatste ook uitgever van De Held) vóór er een bijdrage in het lancerende tijdschrift opdook. Van Connie Palmen verscheen wel proza in De Held, maar zij debuteerde in 1985 in Optima. Waarom zou de redactie zich het meest afzetten tegen concurrent De Revisor: ‘Maar wat waren alle zoektochten, missers en experimenten oneindig veel avontuurlijker dan het zoveelste uiterst verantwoorde nummer van bijvoorbeeld De Revisor’? Misschien omdat De Revisor in de jaren zeventig het meest bepalend is geweest voor het veranderen van het literaire klimaat (voor zover je dat van één tijdschrift kunt zeggen). Tegen zo'n tijdschrift zou een jongere generatie zich daarom juist kunnen afzetten.Ga naar eindnoot2 Heel diep zat die nadrukkelijk beleden afkeer van de bestaande tijdschriften nu ook weer niet, zeker als het om publikaties van de helden zelf ging. In 1985 bijvoorbeeld, het jaar dat De Held zijn zegetocht begon, publiceerde Joost Zwagerman zowel in Tirade als in Optima en | |
[pagina 175]
| |
Maatstaf. Enige tijd later verscheen hij in het gesmade De Revisor. Maximalen als K. Michel, René Stoute of Pieter Boskma waren snel ook buiten de pagina's van De Held te zien. Het afscheid van De Held-redactie was nog niet definitief. De liefhebber werd een bloemlezing beloofd met ‘auteurs onder de vijfendertig jaar waarvan (sic) het gros een of meerdere keren in de kolommen van De Held vertegenwoordigd was: 25 onder 35’. Die bundel is in 1990 (bij Bert Bakker) verschenen. Dat het trio de claim nog eens dunnetjes overdoet is niet verwonderlijk. Wel dat men zichzelf aanprijst met een beroep op Jaap Goedegebuure, een typische Tirade-man. Interessanter is of de bloemlezing de claim waarmaakt. Een aantal geselecteerde auteurs was op dat moment de ouderdomsgrens van 35 jaar reeds gepasseerd. En het gros? De meerderheid heeft nooit in De Held gepubliceerd, maar in Tirade, Maatstaf of het Nieuw Wereld Tijdschrift. De minderheid die weleens in De Held heeft gestaan, of is geïnterviewd, komt met bijdragen uit andere media. Drie redacteuren van concurrent Optima bijvoorbeeld fungeren met een bijdrage uit... Optima. Thomas Rosenboom, redacteur van het gehate De Revisor, prijkt met een bijdrage uit dit tijdschrift in de bundel. Iemand als M. Februari had op dat moment niets anders gepubliceerd dan een roman. Maar het was een geruchtmakend debuut, dus kon het ambitieuze trio kennelijk niet om haar heen. Wie de vijf heldenjaren aan de hand van het tijdschrift zelf nauwkeurig doorneemt, ziet dat het beeld - en nogmaals afgezien van de Maximalen - van jong en gedurfd en off the beaten track geenszins valt te handhaven. Een deel van het blad wordt inderdaad gevuld door stukken van de heldenclub, ofwel interviews van een lid van de club met een ander, dan wel een bespreking van een boek uit de heldenclub. De rest is gewoon aardig en braaf en had evengoed elders, bijvoorbeeld in Bzzlletin, gepubliceerd kunnen worden. Al in 1986, het tweede jaar van het bestaan, worden Rudy van Dantzig en J.J. Oversteegen geïnterviewd en fungeren vijf keurige pudere literatoren in lezingen over ‘de volmaakte tekst’. Het jaar daarna zijn er interviews met een aantal culturele arrivés: Herman Brusselmans en Tom Lanoye, Leon de Winter, Hermine de Graaff, Wim de Bie en Ton Anbeek. Jaap Goedegebuure heeft een bijdrage in 1988, net als A.F.Th. van der Heijden, Geerten Meijsing en Renate Dorrestein, en de dichter H.H. ter Balkt, een jaar later gevolgd door H.C. ten Berge. En het voorlaatste nummer, met als thema ‘Amerika’, wordt geïntroduceerd door prof. dr. Hans Bertens uit Utrecht. Wellicht niet ‘overacade- | |
[pagina 176]
| |
misch’ en misschien voor de hand liggend, deze keuze, maar ook jong en tegendraads? Kortom: de overigens niet geringe betekenis van De Held is door de redactie zelf schromelijk overdreven. Paradoxaal genoeg werd De Held echt interessant toen het de eigen identiteit verloor - wat die ook mocht zijn - en het meer op andere tijdschriften ging lijken. | |
Tegen de kranten?Nu de visie van Optima. De redactie stond in 1988 voor dezelfde keuze als De Held een jaar later: doorgaan of opheffen. Het blad bestond vijf jaar en had zich van een boekentijdschrift ontwikkeld tot een literair blad met een verdeling essay, proza, poëzie, die we ook van elders kennen. Optima gaat door met verschijnen, maar wil de koers enkele graden verleggen. De legitimatie zoekt men overigens niet, zoals de Held-redactie, in het falen van concurrerende tijdschriften, maar in dat van de literaire bijlagen in de kranten. Dat is nieuw, want het leek erop dat men zich in ons land al enige tijd had neergelegd bij het feit dat de dag- en weekbladen de functie van de kritiek hebben overgenomen. Zo stelde Jacques Kruithof in 1982 (Bzzlletin): ‘Het actuele commentaar op literatuur is voorgoed journalistiek domein geworden.’ Overigens heeft Kruithof zo zijn twijfels over het gehalte van de literaire journalistiek, net als vijf jaar later Moment-redacteur Laurens Vancrevel: ‘Inmiddels worden opvattingen over literaire kwaliteit van schrijvers mede bepaald door verschijnselen als populariteit en modetrends, hetgeen overigens in de massacultuur te verwachten is. Kwantitatief is de nieuwswaarde van literatuur in de afgelopen decennia enorm toegenomen. Daarmee heeft de inhoud van de literaire kritiek gelijke tred gehouden. Bij het pousseren of lanceren van nieuwe literaire “trends” heeft de pers een leidinggevende rol op zich genomen. De literaire tijdschriften, die vroeger een wezenlijke functie vervulden voor de ontwikkeling van het literaire klimaat, worden hierdoor goeddeels overvleugeld.’ De redactie van Optima trekt uit een vergelijkbare diagnose echter een omgekeerde conclusie: ‘Enige verandering en vernieuwing lijkt ons toch wenselijk. Dit niet in de laatste plaats omdat de ontwikkeling in de literaire media die zich enkele jaren geleden leek af te tekenen, zich niet heeft voortgezet. Op het gebied van de essayistiek hebben de dag- en weekbladen de taak van de literaire tijdschriften niet overgenomen. In toenemende mate lijken culturele supplementen en boekenbijlagen te worden gevuld met haastige oordelen en gratuite meningen. (...) Er wordt geen standpunt meer ingenomen, nieuw uitgekomen literaire werken worden | |
[pagina 177]
| |
door de recensenten niet in een context van een persoonlijke belevingswereld geplaatst, aan de hand van het nieuwe proza of de nieuwe poëzie wordt niet een persoonlijk standpunt, een eigen visie op literatuur in het algemeen ontwikkeld.’ ‘Het journalistieke (informatie!) lijkt het essayistische (meningsvorming!) te verdringen, de recensent lijkt in plaats van nadenkend schrijver boodschappenjongen te willen zijn. (...) De redactie streeft naar een blad waar niet zozeer meningen worden verkondigd, maar waar meningen worden ontwikkeld. De persoonlijke toon en schriftuur van de schrijver zullen meer dan voorheen hun stempel moeten drukken op de stukken in Optima.’ De personalistische toon die door deze verklaring zweeft, klopt niet helemaal met de praktijk. Zoals bleek uit een polemiek tussen oud-redacteur Ad Fransen met de nieuwe redacteur Atte Jongstra, heeft Optima een voorkeur voor teksten waarin een postmoderne verwevenheid van fictie en essayistiek voorkomt. Die angst voor de massacultuur was trouwens de afgelopen jaren behalve bij de redactie van Het Moment en die van Optima ook in De Gids en Raster aanwezig, zij het niet altijd op dezelfde wijze geformuleerd. | |
Veranderen of niet?Hoe zien de andere tijdschriften hun positie? De opvolger van De Held, die nu zelf ook al niet meer bestaat, heeft niet alleen een andere redactie (Joost Niemöller, Marc Reugebrink en Xandra Schutte), maar De xxie eeuw is ook wat bescheidener. Het uitgangspunt lijkt erg op dat van Optima uit 1988, met één verschil, namelijk een pleidooi voor de jeugd: ‘Maar wij nemen geen genoegen met de vrijblijvendheid die vaak het gevolg is van een alomtegenwoordige neiging tot relativeren. Voor ons is literatuur meer dan het produceren van boeken, stapels boeken, die, al dan niet voorzien van het rapportcijfer van de kritiek, al snel in een vacuüm terecht komen (...) Het gaat ons om het in discussie brengen en houden van nieuw gemaakte literatuur, om het gesprek over doel en plaats van literatuur in onze tijd. De xxie eeuw wil een podium zijn voor die discussie, voor een uitwisseling tussen jonge schrijvers en schrijfsters - jong niet per se qua leeftijd, maar vooral qua literaire mentaliteit - die hechten aan het vinden en ontwikkelen van hun eigenheid, en die een nog niet dermate vast omlijnd oeuvre in bescherming hoeven te nemen dat iedere openheid bij voorbaat ontbreekt.’ Het Moment (ondertitel: kwartaalboek voor nieuwe literatuur en kunst) zag zijn positie vooral defensief. Nogmaals Vancrevel: ‘Als men afgaat op het literaire nieuws van de massamedia, lijkt het wel of literaire wer- | |
[pagina 178]
| |
ken voornamelijk een exhibitionistische functie bezitten, en dat romanpersonages in de eerste plaats gezien moeten worden als vermommingen van de schrijver en diens omgeving.’ Mederedacteur Huub Beurskens verwijst hiernaar: ‘...deze tijd van een geforceerd literair klimaat, waarin voor dissidenten steeds minder plaats dreigt te zijn.’ Ook Raster is defensief. In het jubileumnummer van 1986-1987 haalt de redactie de verklaring van tien jaar daarvoor aan, waarin de keuze voor literatuur als avontuur werd gemotiveerd: ‘“Het is evenwel van belang hier vast te stellen, dat het literaire klimaat in het Nederland van de zeventiger jaren weinig bevorderlijk lijkt voor het schrijven en onderzoeken van nog niet aanvaarde, riskante vormen van literatuur.” Moet dit beleid anders: Het antwoord luidt (misschien helaas) ontkennend. Het literaire landschap lijkt nationaler en verkavelder dan ooit.’ Verder klaagt de redactie dat zij zelf de onbruikbaarheid van het begrip avant-garde allang had aangetoond, maar dat de buitenwereld hardnekkig uit de oude etikettenvoorraad bleef putten. Eigenlijk heeft Raster meer een moderne traditie gepresenteerd. De cultuurindustrie legt zich er daarentegen op toe als nieuw te presenteren wat tot de traditie behoort. Wat de redactie van de ontwikkelingen in de toekomst denkt? Ze vindt Georg Steiner interessant die meent dat het boek met het historisch besef zal verdwijnen. De Gids benadrukt zijn bijzondere positie en zegt daarom eveneens geen behoefte te hebblen aan verandering. Het eerste nummer van de 150ste jaargang (1987) opent met een redactioneel van Godfried Benthem van den Berg. ‘Als enig algemeen cultureel tijdschrift in Nederland heeft De Gids geen behoefte aan een redactioneel manifest om zijn bestaansrecht te rechtvaardigen.’ Sinds 1893 heeft een beoefenaar van de natuurwetenschappen deel van de redactie uitgemaakt: ‘Voor De Gids zijn er niet twee of drie culturen, er is er maar één.’ Het vervolg is defensief: ‘De Gids gaat tegen de huidige tijdgeest in. Wat in 1837 vanzelfsprekend scheen, lijkt nu door de opmars van het utilitaire denken, de verwijdering tussen kunst en populair vermaak en de woekering van wetenschappelijke specialismen achterhaald. Dat is het niet (...) Kunsten en wetenschappen kunnen niet buiten elkaar. Daarom wil De Gids zich niet specialiseren, niet een literair tijdschrift in engere zin zijn. De Gids zal ernaar streven een tijdschrift te zijn dat de lezer kan oriënteren op de meest uiteenlopende terreinen van kunsten en wetenschappen. De Gids blijft openstaan voor discussies over politiek, geschiedenis en samenleving, en evenzeer voor de schone letteren in binnen- en buitenland.’ Hollands Maandblad stelt eveneens expliciet dat er geen koersverande- | |
[pagina 179]
| |
ring nodig is. Zowel in 1984 als in 1989 volstond K.L. Poll met het integraal afdrukken van de beginselverklaring uit 1954, waaraan hij het volgende zinnetje toevoegde: ‘Het humeur betrekt, maar verder mag alles blijven zoals het was.’ Dat Poll dit zelf niet helemaal geloofde, was al in 1986 gebleken toen hij tot algemene verbazing Erik Bindervoet en Robert-Jan Henkes overhaalde om het blad regelmatig van polemische bijdragen te voorzien, een Propria Cures-achtig duo dat ook een eigen blaadje drijft, vol zelfironie Platforum gedoopt. In 1989 keert Poll zich tegen de ontwikkeling dat het tijdschrift tot het ‘huisorgaan’ van een uitgeverij verwordt. Grote bezwaren heeft hij tegen grote, heterogene redacties, die eigenlijk redactiecommissies zijn, en tegen een afvaardiging van de uitgeverij binnen de redactie. Tirade's nieuwe redacteur Tomas Lieske beloofde in 1987: ‘Minder aandacht voor de politiek ook en geen artikelen meer over actuele politiek. Tirade is een blad voor literatuur en dat moet het blijven. Tirade moet ook, hoe zal ik het zeggen, dansender, spitser, parelender worden.’ Intussen heeft het blad inderdaad de zware erfenis van Jacques de Kadt afgeschud. Weliswaar verklaart de nieuwste redacteur Willem Jan Otten in een interview in Vrij Nederland (9 maart 1991) dat hij erg aan de traditie van Du Perron is gehecht, maar dat is in de bijdragen weinig te merken. De laatste jaren duiken regelmatig de namen van Schierbeek, Schippers, Bernlef, Kouwenaar op. Misschien niet zo'n aardverschuiving als Polet in Maatstaf, maar de tijden van Geert van Oorschot, Jacques de Kadt en zijn kloon Floris Cohen lijken definitief voorbij. | |
Het scalaBetekenen deze ontwikkelingen dat afzonderlijke tijdschriftbijdragen voorgoed uitwisselbaar zijn? Als we kijken naar de aanwezigheid van redacteuren (over het algemeen toch beschouwd als duidelijke exponenten van een tijdschrift) in de kolommen van de concurrentie, dan is er inderdaad weinig onderscheid. Tirade-man Otten was de afgelopen jaren zeer frequent te zien in Hollands Maandblad, zijn collega Anker in Raster en De Revisor, en Lieske in De Revisor. In Tirade, maar ook in Maatstaf, zien we regelmatig Raster-redacteur Willem van Toorn, zijn collega Jacq Vogelaar in De Gids, Cyrille Offermans in De Revisor. Redactieleden van Optima komen elkaar soms in Raster tegen. Dit betekent nog niet dat de literaire tijdschriften ‘in vrijwel niets van elkaar verschillen’. Wel deel ik het gevoel dat grote tegenstellingen, meningsverschillen of verschillen in literaire smaak niet meer bestaan. Liever zou ik dan ook spreken van een scala bestaande uit: Hollands Maand- | |
[pagina 180]
| |
blad, Maatstaf, Tirade, De Gids, Optima, De Revisor, (Het Moment, Wolfsmond) Raster. Naarmate een tijdschrift zich dichter bij een ander in het scala bevindt, is de uitwisselbaarheid groter. En die kan inderdaad een enkele keer erg groot zijn. De verschillen binnen dit scala worden minder bepaald door andere opvattingen in smaak of een andere visie, dan door de continuïteit, door de iets grotere nadruk op een van de genres en - dat mag niet worden onderschat - door de persoonlijke smaak van een van de redacteuren. Een van de ontwikkelingen die de gelijkvormigheid van tijdschriften bevorderen is het fenomeen van de themanummers. De ‘tolerantie’ om mensen van buiten aan te trekken is dan nog groter dan gebruikelijk. Een mooi voorbeeld hiervan is het afscheidsnummer van Wolfsmond (1987) waar broederlijk bijeen waren: diverse incarnaties van Raster, van Barbarber, historische teksten van surrealisten, expressionisten, teksten van beeldhouwers, musici en schilders. De beschuldiging van voorpublikatie-orgaan, in 1983 door Jaap Goedegebuure gelanceerd, die regelmatig in Tirade voorpubliceerde, en in 1989 door K.L. Poll, die zijn Hollands Maandblad onder andere gebruikte om een dichtbundel in afleveringen te plaatsen, snijdt tamelijk weinig hout. Natuurlijk kan een tijdschrift belangrijk zijn voor de uitgever. Het biedt de gelegenheid om een interessante debutant op te sporen, auteurs te introduceren en te begeleiden door (voor)publikaties. En elk van de genoemde literaire tijdschriften wordt gepubliceerd door een uitgeverij, slechts Hollands Maandblad heeft het een korte tijd los van Meulenhoff geprobeerd voor het ging samenwerken met Veen. De praktijk is echter dat auteurs later in boekvorm te verschijnen materiaal bij verschillende tijdschriften publiceren. De lankmoedigheid van een uitgever die de voorpublikatie-politiek huldigt, gaat wel ver als hij ziet dat zijn auteurs regelmatig in het blad van de concurrent te vinden zijn. Zo stonden fragmenten van Advocaat van de hanen in De Revisor, uitgegeven door Querido, die ook Van der Heijdens boeken uitbrengt, maar ook in De Held en Optima, uitgegeven door respectievelijk Bert Bakker en Contact. Een nieuwe ontwikkeling in de voorpublikaties is overigens dat bekende auteurs dat liever in een lucratief dag- of weekblad doen dan in een literair tijdschrift. W.F. Hermans publiceerde zijn werk bijvoorbeeld in het nrc Handelsblad. | |
Voor de kranten?Dit is een ontwikkeling die verband houdt met wat Jaap Goedegebuure en Ton Anbeek signaleren in hun boekje Het literaire leven in de twintigste eeuw (Leiden 1988). Zij eindigen met de volgende observatie: ‘Veel | |
[pagina 181]
| |
schrijvers die nu tot de literatuur worden gerekend publiceren zelden of nooit in een literair tijdschrift, maar vrijwel uitsluitend in dag- en weekbladen (...) Het is slechts een enkel voorbeeld om duidelijk te maken hoe zeer het literaire leven in de twintigste eeuw naar vorm en inhoud is veranderd.’ Zij doelen in eerste instantie op columnisten, maar hun observatie geldt ook voor de bekendere proza-auteurs. Deze verwevenheid van literatuur met journalistiek maakt dat de verhouding tussen kranten en tijdschriften gecompliceerder is dan louter die van concurrenten. Het profiel van de doorsnee tijdschriftredacteur is (tenzij hij voor een uitgever werkt) dat van een auteur die een werkbeurs krijgt van het Fonds voor de Letteren en die daarnaast in een dag- of weekblad boeken bespreekt. De door Goedegebuure en Anbeek gesignaleerde ontwikkeling heeft immers ook te maken met de mogelijkheid om als auteur in het levensonderhoud te voorzien en het vak als hoofdberoep uit te oefenen. De zuigkracht van de kranten, die meer betalen, een groter podium bieden en een snellere feedback verlenen, geldt daarom ook voor andere auteurs dan columnisten en bekende persoonlijkheden. Dirk van Weelden en Martin Bril (vooral de eerste) figureerden evenals Joost Zwagerman spoedig na hun literaire succes in boekvorm in allerlei kranten en opiniebladen. Opvallende debutanten hebben nieuwswaarde en kranten hebben de neiging om hen zo mogelijk in te lijven. F. Thomése is na het winnen van de ako Literatuurprijs 1991 regelmatig in het nrc Handelsblad te zien, M. Februari schrijft daar toneelkritieken en heeft soms een column-achtige beschouwing in Vrij Nederland, het weekblad waaraan (Optima-redacteur) Bas Heijne jarenlang als vaste columnist was verbonden. Deze situatie impliceert dat meer nieuwe literatuur, in de vorm van korte essays en verhalen, in kranten wordt gepubliceerd en dat meer discussies in de bladen worden geëntameerd. Daarom zien we tegenwoordig relatief veel poëzie in tijdschriften. Voor dichters bestaat de krant nauwelijks. Hadden de kranten langzamerhand de kroniekfunctie overgenomen, met de literatuurbijlagen hebben ze ook de nieuwsfunctie en de discussiefunctie geannexeerd. De ‘echte’ literaire kwesties zijn de afgelopen jaren niet ontstaan in de tijdschriften, maar in kranten of in boekvorm. De polemiek over het vermeend antisemitische karakter van Frans Kellendonks Mystiek lichaam speelde zich in kranten en weekbladen af. Zo ook de plagiaatoorlog over F. Harmsen van Beek en Charlotte Mutsaers. De neoreligieuze jihad tegen euthanasie van Andreas Burnier en Chris Rutenfrans ging via een pamflet. De woningrel Hans Bakx-Maarten 't Hart speelde zich af in boekvorm. Daarnaast was er de poëziebloemlezing van de Maximalen. | |
[pagina 182]
| |
Het enige controversiële onderwerp dat in verschillende tijdschriften aan de orde kwam, was Adriaan Venema's onderzoek naar collaboratie van Nederlandse auteurs tijdens de bezetting, nadat de spectaculaire elementen grotendeels waren weggegraasd door de kranten. | |
Een creatieve anthologie?Tijdschriften hangen tussen krantebijlage en bundel en schieten door naar de kant van de laatste, omdat daarmee de minste concurrentie bestaat. Het verschil tussen een tijdschrift dat telkens (grotendeels) thematisch is opgezet enerzijds en een anthologie in boekvorm anderzijds wordt daarom steeds kleiner. Een recente ontwikkeling is dat veel tijdschriften zelf een creatieve rol gaan spelen, waarmee het imago van voorpublikatie-orgaan kan worden bestreden. Zo vroeg Raster aan een aantal auteurs reacties op foto's en op Italo Calvino's Six Memo's for the next Millennium. Tirade deed hetzelfde op thema's als ‘Heimat’, ‘De wereld der dingen’ en ‘Ontroering’ en De Gids liet dichters reageren op respectievelijk A. Roland Holst en Herman Gorter; Het Moment op Georg Trakl. Optima had ‘de voorwaarden voor het schrijven’ en De xxie eeuw startte met ‘vadermoord’. De keuze voor themanummers (of een thematisch deel) kan ingegeven zijn door een al dan niet bewuste drang om door de media te worden opgemerkt. Voor Maatstaf waren dat niet alleen ‘Biografie’ en ‘Autobiografie’, maar ook een ‘Erotiek-special’. Dat veel tijdschriften regelmatig een deel inruimen voor literatuur die wordt aangekondigd als ‘nieuw proza’ of ‘nieuwe poëzie’ heeft een vergelijkbare functie. Een ander genre om bij de kranten op te vallen is het interview. Het lijkt erop alsof er een geringe toename is te bespeuren. Na De Revisor en Maatstaf zien we ook interviews in Tirade. Sterker begint de kroniekfunctie - in een andere, persoonlijker vorm - terug te keren. De Gids en Maatstaf volgden poëzie al systematisch door respectievelijk Wiel Kusters (afwisselend met Remco Ekkers) en Rob Schouten. Sinds kort houdt Kester Freriks voor Maatstaf het toneel bij. In de afgelopen jaren is Tomas Lieske een poëziekroniek in Tirade gestart, het tijdschrift waar Willem Jan Otten zelfs een ‘essay-kroniek’ verzorgt. De xxie eeuw had een kroniek voor proza en poëzie. De indruk dat het anthologie-karakter van het tijdschrift hierdoor weer verdwijnt, is onjuist, want door de persoonlijke belangstelling van de redacteur (niet de waan van de dag, zoals de kranten) gaat het in principe om een ander soort kroniek dan de kranterecensie. Het aantal vaste rubrieken neemt trouwens toe, evenals het aantal series van één auteur. Maatstaf, Tirade en De Revisor hebben een rubriek waar | |
[pagina 183]
| |
opmerkelijke citaten dan wel kwesties worden gesignaleerd, respectievelijk ‘Plastic zak’, ‘Aangestreept’ en ‘Kort en klein’. De Revisor heeft ooit van New Found Land de rubriek ‘Vertaallaboratorium’ overgenomen, net als De Gids die de rubriek ‘Buitenlandse literatuur’ van Literair Paspoort heeft meegekregen. Nieuw in De Revisor is de rubriek ‘Klassieke essays’. Tirade heeft een rubriek ‘Onverzonden brief’, die telkens door een andere auteur wordt verzorgd en De Gids heeft ‘correspondentie’. Maatstaf de ‘Gallische brieven’ van Rudolf Bakker en ‘Obiter Dicta’ van Bart Tromp. De vorm hiervan - dagboek-achtig - lijkt aan te geven dat het traditionele politieke essay behalve uit Tirade ook uit Maatstaf is verdwenen. Want Tromp hanteert hier niet meer de vorm van het partijtraktaat: de serie doet eerder denken aan J.J. Peerebooms ‘Journaal’ dat vrijwel altijd in het Hollands Maandblad verschijnt, of Charlotte Mutsaers' ‘Stukjes en beetjes’ uit hetzelfde blad. Anton Haakman heeft in De Revisor zijn serie over fantastische literatuur. Tirade ten slotte heeft sinds 1990 behalve een gastschrijver, i.c. Gerrit Krol met zijn serie ‘Meesters over de tijd’, ook een beeldende kunstenaar als gast, bijvoorbeeld Marlène Dumas. Meer aandacht voor beeldende kunst is eveneens een tendens van de laatste jaren. Het zou te maken kunnen hebben met de grotere belangstelling bij het publiek hiervoor en met de neiging om een tijdschrift visueel aantrekkelijk te maken. Vooralsnog lijkt het ook om een inhoudelijke kwestie te gaan. In ‘kroniek & kritiek’ van De Gids publiceert regelmatig de kunsthistoricus Evert van Uitert controversiële stukken, onder andere over een herwaardering van Anton Pieck. Maatstaf kende al sinds jaar en dag de rubriek ‘Portfolio’, beeldmateriaal met een kort essay over de betreffende kunstenaar. Hollands Maandblad heeft altijd een tekenaar die zowel op het omslag als binnen het blad prijkt. De afgelopen jaren waren dat vaak Ronald Tolman, Peter van Hugten of Arja van den Berg. Het Moment had eveneens een portfolio-rubriek en de andere tijdschriften besteden steeds meer aandacht aan hun beeldmateriaal. Tirade laat telkens een (vergeleken met vroeger spectaculair) omslag ontwerpen door een andere kunstenaar. Dat van Optima is sinds men bij uitgeverij Contact een onderkomen heeft gevonden eveneens spectaculair veranderd. | |
De verschillen?Creatieve rubrieken, kronieken, themanummers, smaakvolle vormgeving; dat deze ontwikkelingen in het merendeel van de tijdschriften te bespeuren zijn, geeft aan dat in ieder geval de uiterlijke verschillen steeds kleiner worden. Een proces dat zich uitstrekt tot en met het formaat. De afgelopen tijd hebben Raster, De Revisor en Bzzlletin hun formaat verkleind; | |
[pagina 184]
| |
De Held startte op A3-formaat en kwam in 1988 toen uitgeverij Bert Bakker het overnam uit op A4. Opvolger De xxie eeuw is een boekje en Het Moment was dat gedurende alle acht nummers van zijn bestaan. Het enige waar nog grote verschillen in bestaan is de verschijningsfrequentie. De xxie eeuw en Raster hebben de gedaante van een anthologie in boekvorm die elk kwartaal verschijnt, evenals Het Moment en Optima. De Revisor en Tirade verschijnen zes keer per jaar. De Gids, Maatstaf en Hollands Maandblad twaalf, maar in de praktijk zijn dat er minder vanwege dubbelnummers. Als deze laatste tendens sterker wordt, zou men weleens kunnen beslissen om deze drie tijdschriften eveneens vier of zes keer per jaar te laten uitkomen. De tijdschriften weerspiegelen het gebrek aan verschil in literaire stromingen. De experimenten zijn minder extreem, realistische auteurs spelen weleens met de structuur. In de poëzie ligt dat iets anders, maar bij een gedicht loopt een meningsverschil niet zo snel op. Die geringe verschillen blijken uit recente interviews met tijdschriftredacteuren, zoals die in Vrij Nederland. De drie redacteuren Otten, Pröper en Schutte durven hun nek niet uit te steken als hun wordt gevraagd wat nu het specifieke aan hun tijdschrift is. Inhoudelijke verschillen zijn er nog wel, al zijn ze niet groot. Na de religieuze verzuiling en de politieke verzuiling is nu ook de culturele verzuiling aan het verminderen. De Gids neemt als meer algemeen cultureel tijdschrift wel een aparte plaats in binnen het scala. Het allereerste nummer uit de afgelopen vijfjaar opent bijvoorbeeld met een artikel van Johan Heilbron en Jaap Goudsmit, getiteld ‘De ontdekking van het Aids-virus’. Raster is het meest thematisch en schenkt veel aandacht aan ontwikkelingen in het buitenland, met een zwaartepunt bij eigenzinnige teksten. De Revisor heeft een minder thematisch karakter en besteedt zowel actief als passief meer aandacht aan Nederlandse auteurs. Tirade legt nog steeds (of: steeds meer) het accent op de poëzie, maar biedt ook wat meer ruimte voor vertalingen, een ontwikkeling die ook bij Optima en Maatstaf te signaleren is. In Hollands Maandblad is zelfs al enige tijd een grote aandacht voor teksten uit het Chinees en het Turks en De Gids besteedde aandacht aan literatuur uit Estland. Het feit dat de tijdschriften steeds meer een oppervlakkige gelijkenis vertonen, herbergt een gevaar in zich. Dat gevaar heeft te maken met de manier waarop kranten aandacht aan hen besteden. Zoals alles wordt ook de inhoud van tijdschriften op de nieuwswaarde bekeken. Omdat een tijdschrift zich minder onderscheidt van de concurrentie, zal elk afzonderlijk wel iets spectaculairs moeten bevatten, wil het de schrijvende pers opvallen. Wat signaleert de pers graag? Een voorpublikatie van A.F.Th. van | |
[pagina 185]
| |
der Heijdens Advocaat van de hanen, uiteraard, of een beschuldiging dat auteurs als Mulisch of Bordewijk plagiaat hebben gepleegd, of een controversiële bijdrage in een themanummer. Dat de kranten en weekbladen al dan niet rubrieksgewijs aandacht besteden aan literaire tijdschriften zou op de langere duur het beleid van tijdschriftredacties kunnen beïnvloeden. Kranten klagen vaak dat sommige tijdschriftbijdragen saai zijn, dat er jargon in wordt gebruikt. Als een tijdschrift zich hier te veel van aantrekt, zou er een verschuiving kunnen ontstaan naar een aanpak die de kranten beter bevalt: hyperactuele themanummers, onthullende interviews, prikkelende hapklare bijdragen, waaruit naar believen kan worden geciteerd. Op dat moment worden tijdschriften definitief verwisselbaar met krantebijlagen en zijn ze derhalve overbodig. Er zijn nog meer gevaren en ik denk dat er maar één remedie is om die te vermijden. Omdat een tijdschrift na de culturele ontzuiling nauwelijks meer kan terugvallen op een stroming zal het op een andere manier een eigen gezicht moeten zoeken. De enige mogelijkheid is het eigen gezicht van de redactie. Daarin volstaat het tegenwoordig niet meer dat men nauwgelet themanummers bedenkt en uitvoert en zorgvuldig medewerkers uitkiest. De huidige tijdschriftredacteur zal zelf frequent in zijn blad aan te treffen zijn, zowel met proza of poëzie als met essays. Het is een tendens die gelukkig al enigszins aanwezig is en een essentiële voorwaarde blijkt voor de identiteit van een tijdschrift. Met telkens een substantiële aanwezigheid van de redactieleden maakt het veel minder uit dat een van de andere bijdragen misschien net zo goed elders had kunnen staan of dat het uiterlijk van het blad niet erg verschilt van een ander. Een literair tijdschrift wordt nu eenmaal niet door nuttige mensen als ambtenaren, boekhouders of secretarissen gemaakt, maar door schrijvers. Wanneer een tijdschrift zich dat realiseert kan het de eenentwintigste eeuw halen. |
|