- Duizend franken.
- Duizend franken! riep de notaris verwonderd uit, en waarom?
- Ach, mijnheer de notaris, vraag mij, bid ik u, niet waarom; geloof mij, ik heb dadelijk het geld van noode en moet het zijn, dan kunt gij het in rente op de Witte Hoeve plaatsen.
- Welnu, mits er voldoende hypotheek is, kunnen wij zien. Hebt gij de bemachtiging van uwen man?
- Van mijnen man? maar gij weet immers dat de Witte Hoeve mijn goed is.
- Ja, dat is zoo al iets, vrouw; gij zijt wel niet onder gemeenschap van goederen getrouwd; maar toch moet gij de bemachtiging uws mans hebben om uw goed te hypothekeeren; weigert hij; dan kunt gij eene beslissing der rechtbank inroepen, en...
- Maar, groote God! onderbrak Dina met ongeduld; ik kan zoolang niet wachten, Heer notaris, ik moet dit geld dadelijk hebben!
- Het spijt mij, maar gij begrijpt.... dat... ik dat geld dadelijk niet bij de hand heb.
De vrouw zag wel dat de notaris haar het geld niet toevertrouwen wilde; daarom nam zij, alhoewel met tegenzin, want het kwetste haren hoogmoed, den toevlucht tot het laatste hulpmiddel.
- Mijnheer de notaris, zeide zij, na eenige aarzeling, heb dan de goedheid eens dit briefje te lezen.
Halfluid voor zich, las de notaris: ‘Gij kunt mij nog eenen dienst bewijzen met op staanden voet, duizend franken aan de draagster van dezen brief ter band te stellen. Ik hoop dat mijn borg-