De stroovlechter. Vertelling uit het Jekerdal (onder pseudoniem L. van Rucklingen)
(1856)–Lodewijk Mathot– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Eene jonge vrouw, met een kindje op den arm, stond nog gansch alleen op het toppunt des heuvels en hield het oog strak in het Zuiden gericht, als scheen zij langs dien kant iemand te verwachten. He ondergaande zon daalde langzaam achter den gothieken toren der Tongersche hoofdkerk neder, omringde het grootsche kunstgewrocht met eenen gloed van licht en vuur, en wierp eenen rooden schijn over de verschroeide korenstoppelen der velden... De vale streep, die de oosterkimme benevelde, breidde zich langzaam over den doorschijnenden hemel uit, en spreidde over de aarde eene aangroeiende duisternis. De jonge vrouw, die blijkbaar op iemand wachtte, scheen reeds beangstigd te worden over de eenzaamheid der streek, toen men in de verte eene zwarte stip zag bewegen, die allengskens grooter en grooter werd, en weldra kon men eenen man onderscheiden, die met verhaaste schreden naar het dorp ging. Als hij de jonge vrouw in het oog kreeg, legde hij den reiszak neder, dien hij ia de hand droeg, bracht zijne twee handen als eenen verrekijker aan het oog en zocht het sombere Noorden te doorpeilen. Dan, als had de hij de vrouw herkend, haalde hij eenen witten doek te voorschijn, wuifde er mede boven zijn hoofd, en zijnen reiszak opnemende, liep hij snel voorwaarts. - Hij is het! hij is het! mompelde de jonge vrouw met blijde aandoening, en zij hief het kindje in de hoogte, als om het aan den reiziger te toonen. - Ginder is uw vader! zie, ginder komt hij aan, Jefken! herhaalde de moeder gedurig tegen het kind- | |
[pagina 42]
| |
je, en alsof het deze woorden verstond, strekte het arme wichtje zijne handjes naar den naderenden man uit. Zoohaast zij in het bereik der stemme waren, riepen beiden gelijktijdig uit: - Dina! - Jef! De jonge man wierp zijnen reiszak op den weg neder en liep juichend met open armen naar de vrouw toe: - Ach, mijn kind, mijn kind! juichte hij en wilde het kindje omhelzen; maar het verborg krijtend zijn hoofdje in den boezem der moeder. - Zie, het kent u nog niet! zegde de vrouw. Die woorden brachten eene pijnlijke uitdrukking op het wezen des mans; doch moeder en kind tegelijkertijd in den arm sluitende, juichte hij: - Zoo waar ik leef, het is of ik u in geen honderd jaar gezien had!... maar geef mij het kind dan eens hier? En hij vatte het krijtend jongksken op den arm; Dina speelde er tegen en dan lachte het kleintje weder blij de moeder aan. - Laat ons maar haastig naar huis gaan. - Gij zoudt uwen reiszak nog vergeten, zegde Dina, en nam den buidel onder den arm. - Wel, God! ik ben zoo blijde, dat ik mijn gansch fortuin nog zou vergeten en op den weg laten liggen! De gelukkige vader wendde de oogen van het wichtje niet af; Dina ging met den reiszak in de hand nevens hem en lachte zoet tegen het kind, opdat het niet schreien zou. | |
[pagina 43]
| |
- Vindt gij ook niet, Jef, dat het u gelijkt: alle menschen zeggen het? - Dat vind ik niet, zegde Jef; het heeft juist blauwe oogen, zooals gij en denzelfden kleinen mond. - Ja, sprak Dina tegen, maar het heeft toch uw hoog voorhoofd en uwen gebogen neus. Zoo redekavelende, daalden de gelukkige ouders de helling af, en bereikten welhaast de Witte Hoeve. Jef wierp zich bij den haard in den grooten zetel neder, en deed het kindje op zijne knieën dansen. Zijne oogen zwierven rond de kamer, schenen ieder voorwerp te begroeten en hij juichte; - Oost, West, t'huis best! Wat hebben mij die verwenschte acht maanden lang geduurd! De tijd heeft mij bijzonder lang geschenen, sedert onze echt met een zoontje gezegend werd! - Waarom zijt gij dan ook al niet eens naar huis gekomen? zegde de vrouw verwijtend. - Ja, rond Paschen! het zoude er schoon uitgezien hebben; dan heeft men eene ketting rond het been; men kan nog geen half uur weg. Oh, welk een leven; het is er om gek van te worden! Van 's morgens tot 's avonds moet gij naar de grillen der menschen dansen, en iedereen beleefdelijk taal en antwoord geven; gij moet naar uw werkvolk omzien en... in éen woord, hoofdbrekerij!... hoofdbrekerij! Zoo waar ik leef, een werkman is wel gelukkig; hij trekt zich niets aan, en 's avonds, als zijn werk gedaan is, gaat hij vroolijk te bed en slaapt gerust tot 's morgens!... - Berouwt ge er u al over fabrikant te zijn geworden? spotte Dina. - Berouwen? in 't geheel niet: heerlijk is het | |
[pagina 44]
| |
gegaan; ik mocht mij daar niet aan verwachten, en toekomend jaar zal het nog beter gaan. Ik zie u nog eens de vrouw worden van een groot en rijk fabrikant!... Een glimlach van fierheid helderde Dina's gelaat op; terwijl zij het vuur aanstookte en den koperen moor met water vulde. - Ik wil u eenen koffie opschenken, zegde zij, zoo als gij daar in... maar hoe noemt men het dan weêr? Ik kan dien naam nooit onthouden! - In Munster. - Ja, in Munster nooit zult gedronken hebben... Maar zie, Jef, gij zijt nog niet eens nieuwsgierig om te weten, wat er sedert uwe afwezigheid zoo al is voorgevallen. Onze koei heeft gekalfd en wij hebben een veersken op stal staan; het is een bont; van den eersten dag stond het al vast op zijne pooten; de menschen zeggen dat het een wonder is om te zien. Dadelijk ging Jef de gansche hoeve nazien, en Dina toonde hem het kalf en de hoenderen en den moestuin; maar de jonge man scheen weinig of geene aandacht op dit alles te geven, en Dina voelde zich gekwetst in hare eigenliefde. Maar als zij zag hoe hij de oogen niet afwendde van het zoontje, dat hij op den arm droeg, en hoe hij het onder de kin kittelde om het te doen lachen, en hoe hij zelve schaterlachte ah het kindje met zijnen zwaren knevel trok, dan schoot haar het moederharte vol en om lucht te geven aan den liefdebrand, die haar de ziel verwarmde, plaatste zij een langen zoen op de wangen des kinds. Edoch de menschen laten niet gaarne zien, dat zij ontroerd zijn, en daarom zegde zij: | |
[pagina 45]
| |
- Hoe lang blijft ge nu hier? - Oho! spotte de jonge man, ge zoudt me al gaarne vroeg van kant hebben; maar het zal u niet lukken, vrouwken! gedurende ten minste vier maanden hebt gij uwen baas gevonden. - Zooveel te beter, schertste Dina, dan kunt gij hier en daar een handje uitsteken, en ik en de meid zullen het zooveel te gemakkelijker hebben. - Wel meent ge dan dat ik naar huis ben gekomen om te werken?... ik doe niets en wil eens deftig uitrusten. - O, gij leelijke luiaard! zegde de jonge vrouw, dan ware het al veel beter dat gij ginder gebleven waart; want wij hebben u hier niet noodig om onder den voet te loopen. Zoo elkander tergende, werd de gansche hoeve nauwkeurig afgezien, en in beider hart woonde zaligheid....
Eenigen tijd na zijn huwelijk was Jef naar Munster vertrokken, huurde er eenen winkel en ging er zich tegen den Zomer, als stroohoedenmakersbaas, of, gelijk Dina zegde, als fabrikant nederzetten. Hij hadde liever gehad dat de Witte Hoeve ware verkocht geworden en dat hij en zijne vrouw, daar zij toch geene bloedverwanten in het dorp hadden, in een nieuw vaderland het geluk waren gaan beproeven; maar Dina weigerde hardnekkig de ouderlijke huizing te verlaten. Dit gedrag kwam Jef weinig zonderling voor, daar het door het algemeen gebruik gewettigd was. Inderdaad, tegen de Lente, wijken de stroohoedenmakers, zoowel bazen als werklieden, naar de | |
[pagina 46]
| |
steden van België, Holland, Frankrijk en de Rijnprovinciën uit, om er gedurende den Zomer hunne nijverheid uit te oefenen. Maar de heimliefde der inboorlingen is zoo sterk, dat slechts weinige hunnen geboortegrond vergeten en schier allen met den Herfst naar hunne haardsteden terugkeeren. Bijzonder het vrouwvolk dezer zwervende natie schijnt zoo vast aan den geboortegrond gehecht te zijn, dat eene vrouw uit deze landstreken zich zelden verder waagt dan tot de omliggende steden: Tongeren, Luik en Maastricht Derhalve is het zeer natuurlijk dat, naar 's lands wijze, Dina de ouderlijke hoeve bleef bewonen. Sinds den dood van grootmoeder was de Witte Hoeve tot den moestuin en den boomgaard verkleind; ééne enkele koei, één kalf en één aantal hoenderen vonden er hun onderhoud. De bereddering van dezen kleinen akkerbouw kostte aan Dina weinig zorg. |
|