Nu bleef er geen twijfel meer over, dat gezegde was al te klaar. Geertruid liep met angstig gegil naar de deur.
- O zeg mij, zeg mij, waar is mijn kind, mijn Bernhart! geef mij mijnen eenigen zoon weder? huilde zij.
Pieter vatte de hand des herders vast.
- O, mijnheer pastoor, zeg mij wat er van is? Is mijn Bernhart dood, of wat is er van; martel mij niet langer met mij in die onzekerheid te laten.
- Pieter, vriend, hernam met stille stemme de pastoor, ik wil u niet bedriegen; het is waar, het is uw zoon dien men zal aanbrengen; doch bij is niet dood, hij is slechts gekwetst, en de hoop hem te redden is nog groot. Stil uwe arme vrouw, dat de lijder met gelatenheid ontvangen worde; het leven van uw eenig kind hangt er van af.
Met smertvolle aandoening, had de goede vader de woorden des pastoors aanhoord. In zijnen boezem woelde eene helle van onverstaanbare pijne; met sombere woede en klagende stemme gilde hij.
- Ah! de vuige booswicht heeft mijnen zoon vermoord!
- Vriend, gij moogt niemand onredelijk beschuldigen, sprak de herder.
- Ah! een angstig voorgevoel voorspelde mij iets kwaads, als ik dezen morgen, den wraakgierigen Hendrik het zelfde pad als mijn zoon zag inslaan. Het was hem niet