Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
8.5. Conclusies voor de editeur van negentiende- en twintigste-eeuwse tekstenDe editeur van negentiende- en twintigste-eeuwse gedrukte teksten heeft het even moeilijk en soms moeilijker dan zijn collega die met oudere teksten te maken heeft. Wij weten meer van de gang van zaken bij Plantijn in de zestiende eeuw, dan van die bij een willekeurige negentiende-eeuwse zetterij. De editeur moet niet alleen kennis hebben van de analytische bibliografie om de waarde van zijn gedrukte bronnen te kunnen bepalen, hij moet daarenboven op de hoogte zijn van de nieuwere technieken in de drukkunst en de gevolgen daarvan voor de weergave van de auteurstekst. Iedere druk, elke oplaag dient met het nodige wantrouwen bekeken te worden. Technische hoogstandjes kunnen een editeur op een dwaalspoor brengen. Zo kan hij twee uitgaven van een roman of gedichtenbundel aantreffen die op het eerste oog volstrekt verschillend zetsel hebben, blijkend uit verschillend lettertype, afwijkende pagina-indeling en verschil in woordafbrekingen. Toch is het mogelijk dat het om twee uitgaven van één zetsel gaat. Moderne zetcomputers kunnen zetsels op verschillende manieren uitdraaien: kleiner of groter, in lettertype x of ij. Van A.F.Th. van der Heijdens roman Het leven uit een dag zijn bij uitgeverij Querido een gebonden uitgave gemaakt die 239 pagina's telt, en een pocket van 190. De verdeling over de regels, de woordafbrekingen en de pagina-indelingen zijn anders, evenals de verdeling van het wit tussen de woorden. Iedere proefmethode uit de analytische bibliografie zou hier twee zetsels aanwijzen, maar toch is dit niet zo. Beide verschijningsvormen zijn uitdraaien van één moederzetsel en kennen geen varianten, behalve in de woorddivisie [zie afbeelding]. Hoe nieuw dit verschijnsel ook lijkt, toch zijn er ook uit de handpersperiode voorbeelden van zogenaamde ‘Umschussausgaben’: een zetsel dat eerst gebruikt werd voor bij voorbeeld kolomdruk, werd daarna omgebouwd in gewoon paginaformaat.Ga naar voetnoot49 Het aantal fasen waarin afwijkingen kunnen ontstaan tussen kopij en kopie is in de loop der tijden sterk verminderd. Het overschrijven van een manuscript (fase a), is sinds de introductie van de schrijfmachine minder nodig geworden, en tegenwoordig kunnen veel auteurs omgaan met de personal computer, zodat fase a voor hen helemaal wegvalt. De kopijbewerking op de uitgeverij (fase b) blijft gehandhaafd, maar bij fase c, het zetten, kunnen geen nieuwe afwijkingen meer ontstaan als de kopij op diskette aangeleverd is, | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
Twee uitvoeringen van A.F.Th. van der Heijdens Het leven uit een dag (Amsterdam, 1988, eerste en tweede druk). Hetzelfde computerzetsel is gebruikt, maar de gebonden eerste druk is in een groter lettercorps afgedrukt. Afbrekingen en verdeling over de regels en bladzijden wijken af, en het aantal pagina's loopt uiteen, maar er zijn geen verschillen in woorden of interpunctie.
| |||||||
[pagina 225]
| |||||||
In fotozetsel gemonteerde correctie (r. 2) in Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch (eerste en derde druk, Amsterdam, 1959). Vgl. p. 172.
| |||||||
[pagina 226]
| |||||||
afgezien van wat gemakkelijk te elimineren conversiefouten. De correctiefase (d) zou beperkt kunnen blijven tot het opsporen van afbreekfouten, maar zoals vroeger gebruiken veel auteurs deze fase nog voor perfectioneringen. Voor wetenschappelijke uitgaven is het gebruikelijk geworden dat uitgeverijen correcties in deze fase niet meer toelaten, tenzij de auteur een toeslag betaalt voor ‘auteurscorrecties’. Literaire uitgevers zijn hierin nog steeds wat makkelijker. Fase e: correctie na de druk komt in de periode van de vlakdruk niet meer voor in de vorm van uitsnijden en invoegen van verbeterbladen. Papier is zo goedkoop geworden en handwerk zo duur, dat het voordeliger is een hele oplaag of een vel te vervangen dan om nieuwe bladen in te plakken. Het recente voorbeeld van de titelpagina bij Hugo Claus' Het jaar van de kreeft bewijst echter dat er nog steeds correcties na de druk uitgevoerd kunnen worden (vgl. p. 205). Herdrukken (fase f) zijn meestal geen echte herdrukken meer, maar nieuwe oplagen van het oude zetsel, al dan niet met veranderingen die dan altijd intentioneel aangebracht zijn.
In verband met de vijf standaardfouten die we eerder zagen, moet er ook rekening gehouden worden met verschuivingen door de techniek. De invoering van het toetsenbord zorgde voor de verdwijning van de fouten ten gevolge van de vuile letterkast, maar daarvoor in de plaats kwamen de foute aanslagen op dicht naast elkaar gelegen toetsen. Voor de editeur betekent dat, dat hij kennis moet hebben van de inrichting van toetsenborden om eventuele misslagen te kunnen beoordelen. Wanneer een auteur zelf zijn zetsel aanlevert op diskette, hebben we alleen nog maar te maken met de vijfde categorie waar de auteur dan zelf verantwoordelijk voor is: verschrijvingen en zetfouten zoals verkeerde aanslagen, vergeten onbeklemtoonde woorden en omgekeerde volgorden.
De grote vraag blijft ook voor moderne uitgaven: hoe onderscheiden we nieuwe drukken en oplagen, en hoe achterhalen we of er veranderingen aangebracht zijn. Voor de periode van de handpers hebben we gezien hoe drukken onderscheiden kunnen worden, en we weten dat interne collatie (exemplaarvergelijking) nodig is om perscorrecties binnen een druk te achterhalen. De editeur van negentiende- en twintigste-eeuwse drukken kan op dezelfde manier op het verkeerde been gezet worden als die van oudere door titeluitgaven en regel-voor-regel-herdrukken. Maar de editeur kan ook een negentiende-eeuwse stereotypie-druk in handen hebben. Hij heeft dan te maken met een nieuwe oplaag van een eerdere druk. In de stereotypeplaten kunnen bewust varianten aangebracht worden door een las. Slijtage van de platen kan het nodig maken dat enkele pagina's nieuw gezet worden en dus afwijkingen vertonen. Of de varianten tussen de oplagen geautoriseerd zijn of niet, moet blijken uit onderzoek. Bij moderne uitgaven is het onderscheid tussen echte drukken en herdrukken vaak wat makkelijker te maken, omdat het verschijnsel van de regel-voor-regel-herdruk minder voorkomt. De nieuwe oplaag van een bestaand zetsel veroorzaakt hier de problemen. Het onderscheid is vaak niet aan te | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
brengen als er geen aanwijzingen door de uitgever op titelpagina of in het colofon gegeven worden. Toch kunnen er door montage correcties in het zetsel aangebracht zijn, die de editeur moet achterhalen. Hiervoor kan hij de methodes van de interne collatie gebruiken (zie hoofdstuk 9). De nieuwe oplaag door fotoreproduktie, films, nieuw gebruik van computerzetsel is te vergelijken met een stereotypie-oplaag. Ook hier kunnen in de oorspronkelijke film bewust varianten aangebracht zijn. In dit opzicht is er overeenkomst met de perscorrecties in een boek uit de handpersperiode.
Collatie van exemplaren van één druk (de zogenaamde interne collatie) uit het tijdperk van het machinaal en computerzetsel blijft in de volgende gevallen nodig:
| |||||||
[pagina 228]
| |||||||
Perscorrectie door een typograaf. Van J.H. Leopolds Verzen uit 1913 werden twee uitvoeringen gemaakt: een gewone en een luxe op speciaal papier. De luxe werd later gemaakt dan de gewone. De typograaf meende een fout te ontdekken in het zetsel en veranderde deze, ten onrechte (vgl. regel 11: ‘op stond’ in de betekenis van ‘dadelijk’, en ‘opstond’). (J.H. Leopold, Verzen. Rotterdam, 1913. Collectie Koninklijke Bibliotheek).
| |||||||
[pagina 229]
| |||||||
Daarnaast moet aangenomen worden dat de exemplaren van één fotomechanische nieuwe oplaag die een volledig identieke verschijningsvorm hebben wat betreft papiersoort, omslag, formaat enzovoorts, en die dus binnen één drukgang van de persen moeten zijn gekomen, als werkelijk identiek beschouwd mogen worden en dat exemplaarcollatie daarbij niet nodig is. Maar de geringste afwijking moet wantrouwen opwekken. | |||||||
Geselecteerde bibliografieOver de periode van de handpers bestaan veel studies, maar wie zich wil verdiepen in modernere druktechnieken is vaak aangewezen op zeer technische handleidingen. Over de raakvlakken tussen druk- en editietechniek bestaan niet zoveel studies, vooral niet voor de periode na de handpers. Over de analytische bibliografie daarentegen zijn zoveel studies verschenen, dat het moeilijk is de waardevolste te onderscheiden. Onontbeerlijk voor iedereen die zich verdiept in de handpersperiode en het verband tussen editie- en drukgeschiedenis, is de al vaker genoemde studie van Philip Gaskell, A new introduction to bibliography. Oxford, 1974. Hierin staan ook goede beschrijvingen van papierformaten en katernen. Schitterend voorbeeldmateriaal van allerlei drukverschijnselen is te vinden in de eveneens klassieke studie van Martin Boghardt, Analytische Druckforschung. Ein methodischer Beitrag zu Buchkunde und Textkritik. Hamburg, 1977. Hierin vindt men ook een heldere uitleg van begrippen als ‘titeluitgave’, ‘dubbeldruk’, ‘regelvoor-regel-herdruk’ etc. Voor Nederlandse voorbeelden kan men terecht bij het al wat oudere maar nog steeds bruikbare: W. Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden. Amsterdam, 1962. Voor uitleg over de werking van de handpers zijn, naast Gaskell, de studies en edities van Frans A. Janssen onmisbaar. Zijn proefschrift, Zetten en drukken in de achttiende eeuw. David Wardenaar's ‘Beschrijving der Boekdrukkunst’ (1801). 2e dr., met correcties. Haarlem, 1986, bevat veel informatie over de gewoonten en de techniek, evenals zijn heruitgave van het boekje van Cornelis Schook, Handboekje voor letterzetters, boekdrukkers en correctors, 1854 & 1860. Fotoherdruk [...] door Frans A. Janssen. Amsterdam enz., 1981. Over de geschiedenis van de boekdrukkunst zijn enkele overzichten verschenen. Veel gebruikt is de Penguin pocket van S.H. Steinberg, Five hundred years of printing. Suffolk, 1974. Ook overzichtelijk is Colin Clair, A history of European printing. London enz., 1976. Een beknopte en heldere eerste inleiding in de analytische bibliografie geeft het artikel van Henk Borst; Cor van der Kogel; Paul Koopman e.a., ‘Wonen in het Woord - Leven in de letter. Analytische bibliografie en literatuurgeschiedenis’. In: Literatuur 5 (1988), 332-341. Complete handleidingen op dit gebied zijn de volgende: La bibliographie matérielle. Paris, 1983 (uitgegeven door het nationale Franse editiecentrum); Ronald B. McKerrow, An introduction to bibliography for literary students. 2d impr. Oxford, 1928 (of latere herdrukken); Fredson Bowers, Principles of bibliographical description. New York, 1949 (of latere herdrukken); Wallace Kirsop, Bibliographie matérielle et | |||||||
[pagina 230]
| |||||||
critique textuelle. Vers une collaboration. Paris, 1970. Op studenten gericht zijn: Roger Laufer, Introduction à la textologie. Vérification, établissement, édition des textes. Paris, 1972; M.J. Pearce, A workbook of analytical & descriptive bibliography. London, 1970; William Proctor Williams and Craig S. Abbott, An introduction to bibliographical and textual studies. 2d ed. New York, 1989. De negentiende-eeuwse technische ontwikkelingen zijn beschreven in mijn artikel ‘Nieuwe druktechnieken en oude valkuilen: ontwikkelingen in de boekdrukkunst en hun gevolgen voor het editeren’. In: Spektator 19 (1990), 351-366. Contemporaine studies zoals die van R. van der Meulen, Het boek in onze dagen. Leiden, 1892, geven veel technische details. Het op de Amerikaanse situatie gebaseerde artikel van Fredson Bowers, ‘Old wine in new bottles. Problems of machine printing’. In: Editing nineteenth century texts. Toronto, 1967, 9-36, is toepasbaar op de Nederlandse situatie. Ook Gaskell geeft informatie over negentiende-eeuwse technieken. Een historisch overzicht van het gebruik van stereotypie in Nederland bestaat niet. Wel is er het Amerikaanse en technische boek van George A. Kubler, A new history of stereotyping. New York, 1941. Specifiek voor typografen is het boek van Huib van Krimpen, Boek over het maken van boeken. Nieuwe, herz. & verm. uitgave. Veenendaal, 1986. Hierin afbeeldingen van vele lettertypen en uitleg van oude en nieuwe druk- en zettechnieken. Hij geeft een uitvoerige beschrijving van de mono- en linotypemachines. Boeken of artikelen over de nieuwste ontwikkelingen zijn vaak nogal technisch, zoals K.F. Treebus, Tekstwijzer. Een gids voor het grafisch verwerken van tekst. 5e dr. 's-Gravenhage, 1990. Aardige introducties in de moderne boekproduktie, waaruit de veranderingen op de uitgeverijen af te leiden zijn, vormen: David Bann, Drukwerkproduktie en -begeleiding. Bewerkt door Huib van Krimpen. Veenendaal, 1987, en Geoffrey Rogers, Gids voor de redacteur. Bewerkt door Huib van Krimpen. Veenendaal, 1986. Over de terminologie van drukken gaat Frans A. Janssen: ‘Notities bij de aanduiding van herdrukken, in het bijzonder betrekking hebbend op de bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken van W.F. Hermans’. In: Spektator 4 (1974-1975), 275-283. Verslag van onderzoek naar de mogelijkheden van de scanner bij het inlezen van historische bronnen (o.a. oorkonden) vindt men bij: R. van Horik, Van beeldpunt tot betekenis. Amsterdam, 1992. Over de gevolgen voor de editiewetenschap van het gebruik van de personal computer door auteurs zijn bij mijn weten nog geen studies verschenen. |
|