Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
8.3. Technische veranderingen na 1800 binnen de hoogdruktechniekHoewel er in de negentiende eeuw bijzonder veel uitvindingen op het gebied van de boekdrukkunst gedaan werden met grote invloed op het bedrijf zelf, blijft er in de gang van kopij naar druk nog veel hetzelfde. Het soort fouten dat hiervoor geschetst werd blijft aanwezig, en ook in de verschillende fasen verandert weinig. Toch zijn er ontwikkelingen die wel gevolgen hebben voor de weergave van de tekst. Ik zal die hieronder in het kort schetsen, voor zover het nog steeds de hoogdruk betreft. | |
8.3.1. Vernieuwingen in de drukpersenDe eerste grote verandering in de boekdrukkunst is de uitvinding van de ijzeren handpers, die kort na 1800 geconstrueerd werd door Lord Stanhope. In Philadelphia werd door George Clymer eveneens een ijzeren drukpers ontwikkeld: de Columbia-pers. Het verschil tussen deze eerste ijzeren handpersen en de oude houten is niet zo groot. Wel kon er sneller mee gewerkt worden, omdat de ijzeren persen in staat waren een vel papier in één maal te bedrukken, in tegenstelling tot de oude toestellen die in twee ‘teugen’ werkten. Er was bij de nieuwe pers minder kracht van de werklieden nodig door verbetering van de hefboomwerking. Met de invoering van de snelpers, eerst nog op mankracht, later aangedreven door stoom, later door gas, en nog later door elektriciteit, ontstaat een nieuwe ontwikkeling. Het inkten, de inleg van papier en het drukken gebeurden bij deze persen mechanisch. Met de invoering van de snelpers begint een proces in de drukkerijen waarbij correcties op de pers steeds minder waarschijnlijk worden. Waar het proces van drukken steeds sneller wordt, is het steeds minder mogelijk dit te onderbreken binnen de tijdspanne van het drukken zelf. Minder waarschijnlijk wil echter nog niet zeggen dat het niet kan voorkomen. Pas in de moderne offsetdrukkerij waaruit het loden zetsel verdwenen is, is het praktisch gezien onmogelijk dat er tussen de exemplaren van een oplaag varianten aanwijsbaar zijn: alle exemplaren van een werk die binnen een bepaalde tijdspanne van de pers komen, zijn identiek, mag men wel aannemen. De invoering van de snelpers verliep traag. Hoewel hij vooral ontwikkeld was voor het drukken van periodieken, ontstond juist tegenwerking in de zetterijen van kranten. De Times toonde al direct belangstelling voor de nieuwe persen, maar de werklieden wisten de invoering te vertragen tot 1814. Toen werd een cylinderdrukmachine aangeschaft die 800 vel per uur kon draaien, tegen de 150 vel van een handpersdrukker daarvoor. In Nederland schijnt Enschedé in Haarlem als eerste een snelpers in gebruik te hebben genomen en wel een König-snelpers, die sinds 1828 voor de druk van De opregte Haarlemsche courant gebruikt werd. Maar toen dertig jaar later in 1856 | |
[pagina 207]
| |
de Coster-tentoonstelling in Haarlem geopend werd, stonden de mensen zich nog te vergapen aan een daar in werking zijnde snelpers van Kruseman. In 1853 begon Sijthoff als een van de eersten in Nederland de snelpers voor boekdruk te gebruiken. De eerste drukkerij die met stoomkracht ging werken, was Van Es in 1857. Sijthoff volgde drie jaar later. | |
8.3.2. Machinaal papierVan enige invloed op het drukproces is ook de toepassing van machinaal vervaardigd papier in de drukkerijen. Boeken worden betaalbaarder; er is een wisselwerking tussen de toenemende leeshonger en de steeds goedkopere produktie. In de drukkerijen heeft de daling van de papierprijs tot gevolg dat langzaam maar zeker minder zuinig met papier omgesprongen gaat worden. Wat in de jaren daarvoor ondenkbaar zou zijn geweest: weggooien van bedrukte vellen met zetfouten, werd nu wel gedaan. In 1876 begonnen Sijthoff in Leiden en Thieme in Arnhem de Romantische werken van Van Lennep uit te geven. Het enorme karwei werd verdeeld over de twee zetterijen. Pas bij het samenvoegen van de vellen werd ontdekt, dat er verschillende papiersoorten gebruikt waren. De 34 vel van de oplage van enige duizenden die toen al gedrukt waren, lieten de uitgevers met pijn in het hart vernietigen. Daarentegen bleven er ook zuinige uitgevers. Annemarie Kets-Vree ontdekte vier staten binnen één katern van de vijfde druk van de Max Havelaar van 1881, waaruit te concluderen valt dat er correcties moeten zijn geweest tijdens het drukken.Ga naar voetnoot28 Uitgeverij Elsevier achtte het kennelijk niet nodig een evenwichtige uitgave op de markt te brengen, en gooide geen reeds bedrukte vellen weg, ook al stonden er versies op die inmiddels achterhaald waren en ook al ging het om goedkoop machinaal vervaardigd papier. In 1911 drukt de uitgever Couperus' Antieke verhalen op drie verschillende soorten restpapier. | |
8.3.3. StereotypieVan eminent belang voor de editeur is de toepassing van de stereotypie in de zetterijen. Vanaf het moment dat er niet meer direct van de drukvorm, dus vanaf de loden letters, afdrukken op papier gemaakt werden, maar dat de vellen bedrukt werden met een cliché van de drukvorm, ontstaat er voor de editeur een nieuw tijdperk: dat van het onderscheid tussen nieuwe oplaag en nieuwe druk. In een artikel van Frans A. Janssen maakt hij verschil tussen nieuwe drukken en nieuwe oplagen van een boek: van een nieuwe druk is in zijn terminologie pas sprake als er nieuw zetsel gemaakt is, van een nieuwe oplaag spreekt hij als van bestaand zetsel binnen een bepaalde tijdspanne een aantal nieuwe afdrukken gemaakt is.Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 208]
| |
Tot ver in de negentiende eeuw was het gebruikelijk een tweede druk van een werk opnieuw te zetten. Opgemaakt zetsel werd zelden bewaard: over het algemeen had de zetter de gebruikte letter direct weer nodig voor nieuw werk, want letter vormde een dure post in zijn bedrijf en veel voorraad had hij meestal niet. Ook had hij geen plaats om staand zetsel te bewaren, en de zetterslonen waren toch laag. Wel maakte hij vaak een regel-voor-regelherdruk. Een dergelijke herdruk kan bedrieglijk veel lijken op een nieuwe oplaag. Maar met de doorbraak van stereotypie in de drukkerijen vermindert het verschijnsel van de regel-voor-regel-herdruk. Bij de stereotypie wordt van de drukvorm een matrijs gemaakt, die noodzakelijkerwijs hol is, omdat de drukvorm hoogdruk bevat. Als de matrijs gedroogd of gestold is, wordt hierin een metalen massa gegoten, die dan weer in hoogdruk de oorspronkelijke zetvorm weergeeft. De plaat die dan ontstaan is (stype, stereotype), wordt voor het drukken gebruikt. Deze plaat of de matrijs wordt bewaard om opnieuw te dienen voor afdrukken. De stereotypie is in Nederland reeds in 1673 uitgevonden en toegepast door Joseph Athias, die voor het drukken van Engelse bijbels platen gebruikte.Ga naar voetnoot30 Daarnaast wordt als uitvinder genoemd Johann Müller, een predikant van Duitse afkomst die zich in Leiden gevestigd had en samenwerkte met uitgeverij Luchtmans in het begin van de achttiende eeuw. Ook hier dienden de platen voor het drukken van bijbels. Tot in het begin van de negentiende eeuw vervaardigde Luchtmans kwarto- en folio-bijbels met Müllers clichés. Het grote voordeel was niet alleen, dat er minder slijtage aan de letter ontstond, maar vooral dat er na zorgvuldige correctie geen nieuwe fouten konden sluipen in Gods woord. ‘Alle drukfeilen zijn geweerd geworden’, prees Luchtmans aan.Ga naar voetnoot31 Er waren nog meer voordelen, want verschuiven van het zetsel en in pastei vallen was niet meer mogelijk, en nieuwe oplagen kunnen per definitie geen nieuwe zetfouten bevatten. Enkele van deze originele stereotypeplaten van Müller, zoals die bij Luchtmans in het begin van de achttiende eeuw gegoten zijn, worden bewaard in het Leids Stedelijk Museum De Lakenhal.Ga naar voetnoot32 Onafhankelijk van Müller en Athias werd honderd jaar later in Engeland en Frankrijk de stereotypie opnieuw uitgevonden en verder ontwikkeld. De matrijzen werden van gips gegoten. Bij Enschedé in Haarlem werd al in 1816 een stereotypie-installatie in gebruik genomen. Rond het midden van de eeuw waren de matrijzen niet meer van gips, maar op de drukvormen legde men nu lagen nat papier die zorgvuldig aangeklopt werden, en gedroogd in | |
[pagina 209]
| |
speciale ovens. De meeste grotere zetterijen kregen nu stereotypemachines in de werkplaatsen. Sijthoff beschikte sinds 1875 over een stereotypie-inrichting. In Amerika en Engeland was de toepassing van stereotypie in het midden van de negentiende eeuw al ver verspreid. Werken van Melville, Twain en Dickens werden vanaf de eerste druk gestereotypeerd. Ook de drukvormen voor de maandelijkse afleveringen van Dickens' David Copperfield werden direct afgegoten voor stereotypieplaten voor de eerste druk, althans wat de eerste afleveringen betrof. De gevolgen van de toepassing van de stereotypie zijn groot, en veel te weinig onderzocht voor de Nederlandse situatie. Wat zijn de voordelen voor de uitgever? Bewaren van zetsel wordt een sinecure, want men heeft niet meer te maken met zwaar staand zetsel en het opslaan van kostbare letter, maar met de matrijzen of de lichte drukplaten. Veel uitgevers lieten twee stel platen maken: een om te gebruiken, een om te bewaren. Als uitgevers samen een boek uitgaven, kwam het voor dat één uitgeverij voor het zetwerk en de stereotypen zorgde, en dan een stel van de stypen opstuurde naar het medewerkende bedrijf, waar dan de vellen afgedrukt werden. Vooral boeken met ingewikkeld zetwerk ging men stereotyperen, als men in de toekomst vraag naar nieuwe oplagen verwachtte. De bijbel bleef ook in de negentiende eeuw een gewild object voor clichédruk, vooral vanwege de afwezigheid van nieuwe zetfouten. De uitgeverij van de Universiteit van Oxford loofde een beloning uit voor iedere ontdekte zetfout in haar gestereotypeerde bijbeluitgave, zodat zij ten slotte een foutloze bijbel aan kon prijzen.Ga naar voetnoot33 Hoewel veranderingen in de clichés veel moeilijker aan te brengen waren dan in de losse letters van de zetvormen, was het wel degelijk mogelijk om ook de stereotypen te corrigeren met een las in het metaal. Het kwam ook voor dat een stereotypeplaat brak of anderszins in het ongerede raakte. Als de matrijzen dan niet bewaard waren gebleven, moest een hele vorm opnieuw gezet worden en daar werden nieuwe stypen van gemaakt. De uitgever van Van Dale's woordenboek werkte vanaf de tweede druk met stereotypen, en bespaarde daarmee enorm op zet- en correctiekosten, ook al moest hij soms nieuwe platen voor bepaalde pagina's laten maken.Ga naar voetnoot34 Stereotype-uitgaven van literaire werken zijn er in Nederland ook: J.J. Cremers novellen, Da Costa's en De Génestets dichtwerken, de gedichten van De Schoolmeester, en zelfs Potgieters prozawerken zijn op een gegeven moment in stereotypeuitgaven verschenen. De stereotypie werd ook veel gebruikt voor de uitgave van series, die in de tweede helft van de negentiende eeuw tot bloei kwamen. Klassiekenseries voor schoolgebruik konden zo elk jaar een aangepaste nieuwe oplaag krijgen.Ga naar voetnoot35 Een voorbeeld van een Nederlandse literaire uitgave die | |
[pagina 210]
| |
vanaf de eerste druk gestypeerd werd zoals bij Dickens gebruikelijk was, ken ik echter niet. Een ander voordeel van het stereotyperen was het relatieve gemak waarmee de platen vervoerd konden worden om elders afgedrukt te worden. Toen Sijthoff in 1881 merkte dat er in Nederland een roofdruk gemaakt werd van de roman Die Frau Bürgermeisterin van Georg Ebers, zond hij een telegram naar de Duitse uitgever met het verzoek hem onmiddellijk de stereotypeplaten toe te sturen. Sijthoff zou dan drie exemplaren in Nederland afdrukken met een eigen titelpagina, en deponeren bij het Ministerie van Binnenlandse zaken. Daardoor zou de roofdrukker voor de wet strafbaar worden. Inderdaad kwam de chef van de uitgeverij in allerijl naar Nederland met de platen; er werden tien exemplaren gedrukt binnen 21 uur en daarmee was de roofdruk verijdeld.Ga naar voetnoot36 Een probleem bij stereotype-uitgaven kan de bepaling van de chronologie zijn. Veel van dit soort uitgaven verschijnt ongedateerd, en het jaar van verschijnen is toch van belang om de autorisatie te kunnen beoordelen. Een hypothetisch geval is, dat een tweede oplaag gemaakt kan zijn van platen die chronologisch gezien ouder zijn dan de platen van de eerste oplaag. Want stel dat men twee afgietsels van de matrijs maakt: een om te bewaren, een om te gebruiken.Ga naar voetnoot37 In de gebruikte plaat worden een paar fouten ontdekt, die via correctie verholpen worden, maar men vergeet die aan te brengen in de plaat die in de magazijnen opgeslagen ligt voor latere drukken. De editeur die met stereotype-uitgaven te maken krijgt, moet op een aantal zaken bedacht zijn. Zo'n uitgave is een nieuwe oplaag van een bestaande druk. Maar toch zijn verschillen mogelijk. Correcties in de platen veroorzaken intentionele veranderingen. De editeur moet nagaan of deze door de auteur aangegeven zijn. Verder is het altijd mogelijk dat bepaalde stereotypeplaten in het ongerede raakten en er dus een gedeelte nieuw gezet moest worden. Dan kunnen er nieuwe zetfouten voorkomen. Correcties in stereo-type-uitgaven zijn enigszins te vergelijken met perscorrecties in oude drukken. | |
8.3.4. De rotatiepersDe invoering van de rotatiepers, ook een belangrijke uitvinding in de negen-tiende-eeuwse drukgeschiedenis, was alleen maar mogelijk door de perfectionering van de stereotypie. Met de papier-maché afdrukken kon men gebogen platen vervaardigen voor de ronddraaiende persen. Bij deze vorm van drukken is het uitgesloten dat perscorrecties kunnen optreden. De rotatiepers was overigens vooral in gebruik voor tijdschriften en kranten. | |
[pagina 211]
| |
8.3.5. ZetmachinesIn de hele negentiende eeuw zijn er pogingen gedaan om zetmachines te construeren die het zetwerk konden versnellen en perfectioneren. De eerste zetmachine, het zogenaamde zetklavier, functioneerde al in 1840 in Engeland. Sijthoff is de eerste geweest in Nederland die in 1867 een zetmachine in gebruik nam, die echter niet voldeed. Bruikbare machines ontstonden pas tegen het einde van de eeuw, toen een constructie bedacht werd waarbij zetten en lettergieten verenigd werden. Dat waren de linotype- en monotype-machines. Het zetsel van de monotype-machines, dat via ponsgaatjes per letter gegoten wordt, staat nog steeds bekend om zijn hoge kwaliteit. Sommige van deze machines zijn nog in gebruik. Ze werken met een toetsenbord. De toetsen worden aangeslagen en drukken gaatjes in een ponsband. Via de ponsband komt een mechanisme op gang dat ervoor zorgt dat in de juiste matrijzen letters gegoten worden en in een regel geplaatst. Letter wordt steeds opnieuw speciaal voor een zetsel gegoten in lettermatrijzen. Bij de linotype-machines wordt een gezette regel in zijn geheel gegoten, terwijl de monotype-machine letter voor letter giet en de regel pas uitvult als die vol is. De invoering van zetmachines had gevolgen voor auteurs, en dus ook voor editeurs. Een auteur van een roman kreeg vroeger na inlevering van de kopij de drukproeven in porties thuis om te corrigeren. Er was niet genoeg letter in voorraad om een hele roman ineens te zetten en het zetsel te laten liggen tot de auteur klaar was met de correcties. De kleinere drukkerijen hadden niet meer in voorraad van een bepaald lettertype dan voor een viertal drukvormen: daarna moesten die gedistribueerd worden om verder te kunnen werken. Dit heeft consequenties voor de correctie: een auteur kan niet meer besluiten achteraf nog een naamgeving of een spelling door het hele boek heen te veranderen. Sinds de invoering van de gecombineerde zet-giet-machines is er geen gebrek meer aan letter. De auteur kan desgewenst proeven van zijn hele roman thuis krijgen, en dus in het begin nog veranderingen aanbrengen waartoe hij pas aan het eind besluit. De invoering van de zetmachines heeft ook invloed op de aard van de zetfouten: fouten door een vuile letterkast kunnen nu niet meer gemaakt worden, behalve in de handmatig uitgevoerde correcties. Daarvoor in de plaats komen de misslagen op dicht bij elkaar gelegen toetsen. Een editeur moet kennis van de plaatsing van de toetsen op de verschillende zetmachines hebben om bepaalde fouten als verkeerde aanslagen te kunnen verklaren. Minder snel dan vroeger treedt drukcorruptie op: afgesleten letters horen tot het verleden omdat steeds opnieuw gegoten wordt; losraken van een letter en gerezen wit kan bij linotype-zetsel niet optreden. De invoering van mono- en linotypemachines is in Nederland niet snel verlopen. De overgang van handzetten naar zetmachines vond plaats tussen 1895 en 1920. Kleine zetterijen bleven nog veel langer met losse loden letters werken. Maar ook grotere zetterijen bleven nog lang met twee systemen werken. Alle boeken van Couperus bij voorbeeld zijn met de hand gezet. | |
[pagina 212]
| |
Afbeelding van een toetsenbord van een monotype-zetmachine. Om verkeerde aanslagen te kunnen beoordelen, is kennis van de indeling van het toetsenbord nodig (Monotype toetsenbord-bewerken. Leergang voor het grafische bedrijf. Z.p., z.j.).
| |
8.3.6. Veranderingen in gebruiken op de uitgeverijDe uitgeverij wordt in de loop van de negentiende eeuw steeds verder geprofessionaliseerd. De gebruikelijke combinatie van uitgeverij, zetterij, drukkerij en boekverkoperij begint te verdwijnen. Voor bepaald soort drukwerk (lithografieën, stereotypen) worden gespecialiseerde bedrijven opgericht. Ook de uniforme band ontstaat in de negentiende eeuw. Daarvóór was het gebruikelijk boeken in vellen of katernen af te leveren, en het binden aan de kopers over te laten. De voorbedrukte linnen band is vanaf het midden van de eeuw gebruikelijk. De auteur krijgt meer zeggenschap bij de uitgave van zijn produkt, omdat de auteursrechten verbeterd worden. Tegelijk neemt de invloed van de uitgever op vormgeving, spelling en inhoud toe. De uitgever treedt hierover in overleg met de auteur. a. Drukproeven. Gewoonlijk kreeg een auteur drukproeven die van de drukvorm gemaakt waren, en die dus al naar pagina ingedeeld waren. Couperus kreeg zijn proeven in de vorm van onopengesneden vellen van 16 pagina's, een vel dus met schoondruk en weerdruk. Dat betekende bij grote veranderingen altijd verschuivingen over enige pagina's, waardoor allerlei nieuwe fouten konden ontstaan, bij voorbeeld in de afbrekingen, of doordat enige letters of regels op een verkeerde plaats terechtkwamen of vergeten werden. Dit kon voorkomen worden door de auteur proeven te laten corrigeren die met een speciaal proefpersje gedrukt waren van de galei. Daarna pas werden de pagina's opgemaakt. De gewoonte om de auteur galeiproeven te zenden, is in de loop van de negentiende eeuw toegenomen. Al in 1868 schreef | |
[pagina 213]
| |
Busken Huet aan Potgieter, vóór hij naar Indië vertrok, dat hij van zijn voorrede bij het eerste deel van zijn Litterarische Fantasien strokenproeven had gekregen: ‘Op mijn verzoek heeft men haar wijd gezet en op strooken getrokken, ten eind ik naar hartelust zou kunnen korrigeren.’Ga naar voetnoot38 Bij zetsel van een mono- of linotypemachine zijn galeiproeven goed mogelijk. Het was lang gebruikelijk dat de auteur wel proeven kreeg, maar niet zijn oorspronkelijke kopij terugzag, zodat hij de resultaten niet kon vergelijken. Als in zo'n geval manuscript en eerste druk bewaard gebleven zijn, staat de editeur voor de beslissing of hij de voorkeur moet geven aan het manuscript of aan de door de auteur gecorrigeerde eerste druk, waarin geautoriseerde varianten kunnen voorkomen. Er zijn niet genoeg feiten hierover bekend om te weten wanneer het gewoonte werd het manuscript te retourneren met de eerste drukproeven. In Vondels tijd zag de auteur zijn kopij gewoonlijk niet terug. Waar zetfouten ontstaan waren en hij zich de oorspronkelijke woorden niet meer herinnerde, herschreef hij om toch een kloppende tekst te krijgen.Ga naar voetnoot39 Twee eeuwen later moet het retourneren van de kopij bij drukproeven wel gebruikelijk zijn geworden. De postwetten van 1854 bevatten namelijk een artikel over verminderde portokosten voor drukproeven en de daarbij behorende manuscripten of kopijen.Ga naar voetnoot40 Ik neem aan dat een dergelijk artikel niet opgesteld zou zijn, als er in deze tijd niet al van een gewoonte gesproken kon worden. b. Invloed van de uitgever op spelling en vormgeving. In de periode van de handpers was het de zetter die invloed had op spelling, interpunctie en vormgeving. De uitgever wordt echter steeds meer de tussenpersoon die vooraf beslissingen over spelling en indeling neemt. Met de invoering van een officiële spelling in 1804 eisten veel uitgevers van hun auteurs de Siegenbeekse spelling, hoewel de kopij vaak op zijn Bilderdijks ingeleverd werd, zeker in de eerste helft van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot41 Een corrector herspelde het manuscript dan. Er zijn echter auteurs die zich verzetten tegen invloed van derden op hun manuscript. De Schoolmeester, die zelf geen proeven kon nazien omdat hij in Engeland woonde, schreef woedende brieven aan Jacob van Lennep als de uitgever fouten tegen de interpunctie of de verdeling van het wit gemaakt had in zijn verzen, en dreigde met een kopijboycot.Ga naar voetnoot42 Toen Mark Twain hoorde dat een corrector van de uitgeverij zijn interpunctie aan het egaliseren was, stuurde hij een telegram met orders om de man onmiddellijk neer te schieten zonder hem tijd te gunnen voor een gebed.Ga naar voetnoot43 Multatuli bekritiseerde | |
[pagina 214]
| |
lettervitters ironisch door ze een ‘paar mud komma's ten geschenke’ te geven om vrij uit te gooien over zijn tekst.Ga naar voetnoot44
Over wanneer er precies een verandering ontstaat in de gewoonten van custoden, katernenaanduidingen en in het gebruik van de lange s, heb ik geen precieze gegevens. In elk geval bevatten bundels van Willem Bilderdijk nog tot in de jaren twintig van de negentiende eeuw custoden onder aan de bladzijden. Ook de katernsignatuur is daar nog de gebruikelijke met aanduiding van een letter en een bladcijfer (C, C2, C3, C4, C5). De lange s wordt gehanteerd aan het begin van een woord of lettergreep. Bij gedichten bundels uit de jaren dertig van Nicolaas Beets en Adriaan van der Hoop jr. is de custode verdwenen en de katernen worden slechts met cijfers tweemaal aangegeven: 2, 2*. De lange s is vervangen door de gewone. Later in de eeuw duikt de lange s overigens weer enige tijd op. |
|