Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
[pagina 175]
| |||||||||||||
8.2. Het drukproces in de handpersperiodeEen schematische weergave van de gang van zaken in drukkerijen in de handpersperiode is als volgt. De uitgever is in deze tijd meestal tegelijk boekverkoper en drukker. Hij heeft een manuscript in handen gekregen, dat hij wil uitgeven. Hij zal een al dan niet ruwe schatting van de omvang in druk maken en zijn voorraad papier controleren. Hij zal beslissingen nemen over het lettertype, de grootte van de letters en over de uitvoering van vers- of hoofdstuktitels. Hij moet dan besluiten of hij één zetter alleen aan het werk zet, of meer tegelijk, en hoe hij de kopij dan verdeelt. Stel dat hij de tekst aan een zetter heeft gegeven en dat er gecontroleerd is of er genoeg juiste letter in voorraad is. De losse loden letters zijn gedistribueerd in vaste vakjes in de letterkast die de zetter op de tast kan vinden. Nu begint de zetter met een regel of vijf tekst op zijn zethaak te leggen. De loden letters ziet hij inEen boekdrukkerswerkplaats in de zeventiende eeuw. Vooraan liggen de bedrukte vellen. Rechts is een drukker bezig de drukvorm opnieuw te inkten, terwijl de man daarnaast een reeds bedrukt vel losmaakt. Het tympaan is opengeklapt. Op de drukvorm onderscheidt men twee bladzijden: er ligt een foliodruk op de pers. De linkerpers is ook in gebruik. Achterin rechts zijn drie zetters bezig. De kopij is vastgeklemd boven de letterkast in het visorium. Voor het raam links worden drukproeven gecorrigeerd (Gravure van Matthaeus Merian, 1642. Collectie Basler Papiermühle).
| |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
Wanneer de zethaak vol is (na een regel of zes), schuift de zetter de regels op de galei. Wanneer er een pagina op de galei klaar is, bindt de zetter die op met een touwtje. De losse bodem van de schuifgalei wordt vervolgens onder het zetsel weggetrokken (uit: T.T. Winkler, Geïllustreerd handwoordenboek voor de grafische vakken. 2e, verm. dr. Baarn, z.j., 242; R. van der Meulen, Het boek in onze dagen. Leiden, 1892, 31).
spiegelbeeld en hij werkt van links naar rechts. Bovendien stapelt hij de regels ondersteboven op elkaar. Om in druk een mooie rechtermarge te krijgen, vult hij de regels uit met wit: dat wil zeggen dat hij extra stukjes lood zonder lettertekens (spaties) tussen de woorden voegt tot de marge overal gelijk is. Hij schuift de letters van de zethaak op een galei, die van tevoren ingesteld is op het juiste aantal regels en de juiste breedte van de bladspiegel. Als hij voldoende regels gezet heeft voor een pagina, plaatst hij onderaan de zogenaamde custode: het woord of de lettergreep waarmee de volgende pagina begint. Bepaalde pagina's krijgen ook een katernsignatuur: een letter voor het katern, een cijfer voor het blad (niet de | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Custode en signatuur op een bladzijde uit het gedicht De Hollandsche natie van Jan Fredrik Helmers. In de rechterbenedenhoek van elke bladzijde staat het eerste woord van de volgende bladzijde gedrukt (de custode). In het midden van de pagina staat de katernsignatuur A2. Dat betekent dat het hier gaat om het tweede blad van het eerste katern, gerekend zonder voorwerk (J.F. Helmers, De Hollandsche natie, in zes zangen. 6e dr. 's Gravenhage, 1822).
| |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
bladzijde). Deze katernsignaturen zijn bedoeld voor de binder, zodat hij de vellen goed kan vouwen tot katernen en in de juiste volgorde kan binden. Als de zetter het zetsel voor een bladzijde klaar heeft, windt hij er een touwtje om en legt dat opzij. Zo werkt hij door tot er genoeg pagina's zijn voor een drukvorm. Een vrij veel voorkomend formaat is acht pagina's op een drukvorm. Om de pers in werking te stellen, moet er een drukvorm klaargemaakt worden. In een raam wordt een aantal pagina's neergelegd volgens een bepaald schema (het zogenaamde formaatmaken), er komen stukken wit om heen voor de marges en het geheel wordt stevig opgekooid om de druk van de pers zonder verschuivingen te kunnen ondergaan. Van de drukvorm wordt op een afgedankt stuk papier een proefdruk gemaakt, om te zien of alles druktechnisch gezien goed in elkaar zit. Op zetfouten let men daarbij niet. Is de proefdruk bevredigend, dan wordt met drukken begonnen. De handpers is niet in staat de hele drukvorm in een keer op een vel af te drukken, maar eerst gaat de linkerhelft onder de pers, daarna de rechter: men werkt in twee ‘teugen’. Een drukproef om zetfouten te corrigeren wordt meestal vóór dit stadium gemaakt. De corrector of de auteur geeft op de drukproef aan waar veranderingen nodig zijn. De drukvorm moet dan weer losgemaakt worden om letters te vervangen. Op één kant van het papiervel worden bij het veel voorkomende octavoformaat acht pagina's gedrukt. Op de achterzijde van dit vel worden nog eens acht pagina's afgedrukt, zodat er in totaal 16 zijn. De kant van een vel die het eerst gedrukt wordt, heet de schoondruk, de achterkant de weerdruk. De schoon- en weerdruk hoeven niet dezelfde te zijn als de recto- (voorkant) en verso-zijde (achterkant) van een vel. De drukvorm waarop de eerste pagina (of de pagina met het laagste nummer) staat, die na het vouwen van een vel aan de buitenkant komt, heet de buitenvorm, de andere heet de binnenvorm. Bij de weerdruk moet de drukker goed opletten ‘register te maken’: zo te drukken dat de regels van de voor- en achterkant elkaar dekken. Buitenvorm en schoondruk vallen lang niet altijd samen. Er kunnen verschillende redenen zijn om de binnenvorm eerder af te drukken dan de buitenvorm (bij voorbeeld: bij het werken met meer zetters tegelijk kan de binnenvorm eerder klaar zijn dan de buitenvorm). De zetter heeft bij het zetten gelet op de plaatsing van de katernsignaturen. Nadat de vereiste oplage afgedrukt is, wordt de drukvorm losgemaakt en de letters worden gedistribueerd over de letterkasten. In de vroegste tijden van de boekdrukkunst werden de losse vellen dan vergaard tot een exemplaar, en dit werd geleverd aan boekverkopers. Daarna pas werden de vellen in boekvorm gebracht. Ze werden zo gevouwen dat de bladzijden goed aansloten en er katernen ontstonden die aan elkaar genaaid werden door de binder, die dan ook voor de band zorgde. Het is niet duidelijk vanaf wanneer de boeken ook ingenaaid afgeleverd worden met een eenvoudig beschermomslag, maar men neemt aan vanaf de achttiende eeuw. In de negentiende eeuw komt de uniforme boekband op en worden boeken gebonden verkocht. | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
Het eerste wat de analytisch-bibliograaf wil bepalen bij een boek is het bibliografisch formaat. Hij wil weten hoe de drukvorm samengesteld was, omdat persvarianten per drukvorm aangebracht werden. Bij het vaststellen van het formaat let hij op het aantal bladen van het katern, op het verloop van de kettinglijnen in het papier en op de plaats van het watermerk. Vellen handgeschept papier vertonen, als men ze in de breedte neerlegt, een watermerk in het midden van de korte kant, links of rechts op driekwartTekening van een houten drukpers (ontleend aan: Lawrence C. Wroth, The colonial printer. 2nd ed., revised and enlarged. Charlottesville, 1964).
| |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
van de lange kant. Ook kan men lijnen onderscheiden door het papier tegen het licht te houden. De zogenaamde kettinglijnen lopen verticaal, de waterlijnen horizontaal. Waterlijnen liggen zeer dicht tegen elkaar, kettinglijnen ziet men ongeveer om de twee centimeter. Kettinglijnen (verticaal) en de plaats van het watermerk in een schepraam. De waterlijnen zijn vrijwel onzichtbaar en lopen horizontaal (ontleend aan: Philip Gaskell, A new introduction to bibliography. Oxford, 1985, fig. 46).
De voornaamste bibliografische formaten die men kan onderscheiden zijn de volgende:
| |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
a. De recto- en versozijde van een vel op folioformaat.
b. De recto- en versozijde van een vel op quartoformaat. c. De recto- en versozijde van een vel op octavoformaat. d. De recto- en versozijde van een vel op duodecimoformaat. Ontleend aan: Philip Gaskell, A new introduction to bibliography. Oxford, 1985, fig. 46, 47, 50, 55. | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
Op last van de Franse overheid werd de uitgever van J.F. Helmers' De Hollandsche natie (Den Haag, 1812) gedwongen een verbeterblad met een toegevoegde noot aan te brengen. In het exemplaar van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam zijn zowel het cancellandum (de oorspronkelijke versie) als het cancellans ingebonden (eerste en tweede afbeelding). In Leiden wordt een exemplaar bewaard van een eerste versie van het verbeterblad (ingebonden in een tweede druk, 1814). Hierin wordt onder de noot in een nota bene de herkomst ervan verklaard. Op aandringen van de familie van de schrijver, die overleed voordat De Hollandsche natie verschenen was, werd dit nota bene toegevoegd (derde voorbeeld). In een volgende fase werd die toevoeging ook verboden (Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Neerlandistiek, 251 B 19; Universiteit van Leiden 1292 B 56).
| |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Hierboven zijn de meest voorkomende formaten beschreven. Er bestaan nog kleinere, en ook komen andere vouwwijzen voor en worden boeken in oblong-formaat (in de breedte) bedrukt. Voor de beschrijving van minder voorkomende formaten verwijs ik naar de studie van Philip Gaskell.Ga naar voetnoot11 Schematisch kan men de pagina's van binnen- en buitenvorm en het aantal pagina's per formaat aldus weergeven, waarbij men zich de volgorde van de pagina's als een lijn die kantelen maakt kan voorstellen:Als de analytisch-bibliograaf het formaat bepaald heeft, zal hij het aantal katernen tellen en afwijkingen registreren. Misschien ontdekt hij een cancellans of verbeterblad. Als een uitgever of auteur na het tot stand komen van de oplage van een druk nog een fout of omissie ontdekte, kon er besloten worden een of meer bladen te verwijderen uit het katern en te vervangen door een nieuw gedrukt cancellans. Het te verwijderen gedeelte heet het cancellandum. Een cancellans van één blad is te herkennen, doordat de binder een strookje papier van het cancellandum liet zitten om het verbeterblad op te plakken. Een cancellans van meer bladen kan men herkennen aan een veranderde lay-out, aan afwijkende signaturen of ander papier. Maar soms ontdekt men die alleen door exemplaarvergelijking, als er tenminste zowel exemplaren in de oorspronkelijke staat als met het cancellans bewaard zijn gebleven. Een van de taken van de analytisch-bibliograaf is ook het onderscheiden van drukken. De editeur die boeken voor zich krijgt waarvan het zetsel op het eerste gezicht identiek lijkt moet op zijn hoede zijn. Wanneer die een verschillende drukaanduiding hebben of anderszins in titelpagina of omslag afwijken, is hij gewaarschuwd, maar ook schijnbaar identieke exemplaren kunnen toch onderling afwijken. Hij kan een regel-voor-regel-herdruk voor zich hebben, te constateren door transparantkopieën van het ene exemplaar op het andere te leggen, of door signatuurposities te vergelijken (zie hiervoor par. 9.1). Enige jaren geleden werd een volslagen onbekende dubbeldruk van Max Havelaar ontdekt, gezet naar de tweede druk en zo goed geïmiteerd dat geen enkele onderzoeker tot dan toe de verschillen ontdekt had.Ga naar voetnoot12 In een regel-voor-regel-herdruk kan de editeur te maken hebben met zowel geautoriseerde als niet-geautoriseerde varianten ten opzichte van de gevolgde druk. De editeur kan echter ook te maken hebben met een titeluitgave: een winkeldochter die in planovellen lag te wachten op verkoop, werd opnieuw aangeboden en daarvoor van een nieuw titelblad voorzien, een verschijnsel dat | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
ongeveer zo oud is als de boekdrukkunst zelf. Vanaf de negentiende eeuw krijgt de titeluitgave behalve een nieuwe titelpagina ook een andere band of nieuw omslag. Zo zijn er twee uitgaven van Busken Huets tweedelige Oude romans, een uit 1877, uitgegeven bij Funke in Amsterdam, een zonder jaartal uitgegeven bij Tjeenk Willink in Haarlem. Het zetsel is identiek. Uit de archieven van de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels blijkt Funke in 1880 fondsveiling gehouden te hebben en 398 exemplaren van Oude romans verkocht te hebben aan Tjeenk Willink, die de twee delen een nieuwe titelpagina en ander omslag gaf.Ga naar voetnoot13 In een titeluitgave vindt men buiten de titelpagina (en mogelijk buiten het voorwerk) in principe geen varianten ten opzichte van de eerdere uitgave. De analytisch-bibliograaf registreert en analyseert de verschillen tussen drukken en exemplaren. De editeur probeert er een verklaring voor te vinden en op basis daarvan een uitspraak te doen over de autorisatie. Vervolgens beoordeelt hij de consequenties daarvan voor de tekstvorm. | |||||||||||||
8.2.1. Het drukproces in verband met de editiewetenschapHierboven hebben we de gang van zaken in een drukkerij bekeken vanuit de ogen van de analytisch-bibliograaf. We zullen deze nogmaals bekijken, maar dan met de ogen van de tekstediteur. Als we een reconstructie maken van de ideale gang van een manuscript naar druk in de handpersperiode, kan men een aantal fasen aanwijzen waarin afwijkingen kunnen ontstaan van de door de auteur aangeleverde tekst, of waar de auteur nog actief veranderingen ten opzichte van het manuscript kan aanbrengen. Al in de vorige eeuw werden er studies gemaakt van de afwijkingen die ontstonden als een middeleeuwse kopiist een handschrift overschreef. Het soort afwijkingen dat deze maakte wijkt niet veel af van wat zetters in latere tijden deden. De veranderingen worden hier eerst geanalyseerd, voordat we de fasen waar deze op kunnen treden tijdens het drukproces achtereenvolgens nagaan. | |||||||||||||
8.2.1.1. Veranderingen tussen kopij en kopie en oorzaken daarvanElk zetsel is een kopie van een origineel, en als zodanig te vergelijken met een overgeschreven handschrift. Ik zal hier in het vervolg over kopij en kopie spreken: kopij als het origineel wordt bedoeld waarnaar het nieuwe produkt, de kopie, is vervaardigd, ongeacht of de kopie geschreven of gezet is. Soms kan een kopie in tweede instantie kopij worden: bij voorbeeld als een exemplaar van de eerste druk gebruikt wordt als voorbeeld voor de tweede druk. De eerste druk wordt dan ook de legger genoemd. Het blijkt dat veranderingen van kopij naar kopie te rubriceren zijn naar een aantal veel voorkomende gevallen. Daarbij zijn er veel overeenkomsten tussen het soort fouten of veranderingen dat een overschrijver maakt en dat | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
De tweede druk van Max Havelaar en de dubbeldruk (rechts) naar de tweede druk. De druk is zo goed geïmiteerd, dat lange tijd niemand het verschil opgevallen was. In regel 6 zit een zetfout (‘lieve lezers’ in plaats van ‘lieve lezer’). Onderzoek van de signatuurpositie zou een analytisch-bibliograaf direct op het spoor van de regel-voor-regel-herdruk gebracht hebben,
| |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
want de aanduiding ‘1’ voor het eerste katern staat in de ene druk onder de m en in de andere onder de e van iemand (Vgl. Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A. Kets-Vree. Dl.2. Assen enz., 1992, xcvi-xcvii).
| |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
van een zetter. Ik zal in deze paragraaf dan ook beide reproduktiewijzen behandelen. Wijzigingen kunnen ingedeeld worden in intentionele ingrepen van de kopiist of zetter en niet-geïntendeerde veranderingen.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||
A. De kopiist/zetter grijpt bewust in.Hiervoor zijn de volgende redenen te geven:
| |||||||||||||
B. Daarnaast zijn er de niet-geïntendeerde wijzigingen.Onbewuste veranderingen zijn vooral bestudeerd in verband met middeleeuwse handschriften en overgeleverde kopieën daarvan. Duinhoven brengt ze in zijn proefschrift in verband met de vijf handelingsmomenten van een kopiist.Ga naar voetnoot15 Om een tekst over te schrijven moet de kopiist (1) het voorbeeld lezen, (2) reflecteren over de inhoud, (3) memoriseren, (4) inwendig dicteren, (5) reproduceren in schrift. Vijf soorten afwijkingen van het origineel vloeien hieruit voort, en het blijkt dat deze ook toepasbaar zijn op het zetproces. Ook de zetter heeft te maken met deze vijf momenten, zij het dat zijn laatste stap, de reproduktie in druk, iets ingewikkelder is omdat er meer techniek bij te pas komt, zoals we zullen zien. | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
De zetter had zo'n moeite het handschrift van Potgieter te lezen, dat hij hele stukken wit liet. Zie voor de lezing ‘kunstreden’ en ‘houtsneden’ p. 190. Het betreft hier de door Potgieter gecorrigeerde drukproeven voor ‘Het orgaan der kunst ten onzent’, in: De gids 1861.
| |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
1. Leesfouten. Deze kunnen weer onderscheiden worden in: a. Verlezingen. Verlezingen kunnen incidenteel ontstaan doordat er slecht licht was, doordat het manuscript slecht leesbaar was, doordat de kopiist vermoeid was. Potgieters beruchte handschrift leverde de lezing ‘kunstreden’ op, waar ‘houtsneden’ moest staan [zie afbeelding]. De kopiist heeft een slag naar een niet goed leesbaar woord geslagen. Minder toevallig zijn de verlezingen ten gevolge van overeenkomst tussen bepaalde lettertekens (in handschrift lijkt de ‘m’ sterk op ‘in’, dat kan het verschil tussen ‘klein’ en ‘klem’ opleveren; de lange s kan verwisseld worden met een p of een f). Ook onduidelijke afkortingen, onzorgvuldige aaneenschrijvingen en onordelijk aangegeven correcties geven aanleiding tot verlezingen. Toevoegingen in de marge zonder duidelijke verwijzingen, voegt de kopiist op eigen houtje in. Een verlezing resulteert in een bestaand woord. Alleen in de context valt de fout op. b. Continueringsfouten. Door de op en neer gaande ogenbeweging van kopij naar kopie, kan de kopiist op een verkeerde plaats verder lezen. Dit komt vaak voor als dicht bij elkaar dezelfde woorden in een tekst voorkomen. Men spreekt dan van een saut du même au même. In een manuscript van Beets komt de zin voor: ‘“Komen we nog al midden in de stad aan?” waarop hij antwoordde: De kopiist (in dit geval een zetter) maakte daarvan, springend van het ene ‘midden’ naar het andere: ‘“Komen we nog in 't midden van de Nieuwendijk”’.Ga naar voetnoot16 Andersom komt ook de zogenaamde dittografie voor, als er tweemaal dezelfde zinsdelen geschreven (gezet) worden, doordat de kopiist te ver terugkijkt. 2. Afwijkingen door verkeerd begrip. Als een kopiist een passage niet begrijpt, zal hij meestal actief ingrijpen en construeren wat hij denkt dat er moet staan. Het verkeerd begrip kan ontstaan doordat er werkelijk een fout in de tekst zit, maar ook als de kopiist een homoniem niet begrijpt of een ingewikkelde structuur niet doorziet. Dan kan de zogenaamde ‘Verschlimmbesserung’ ontstaan: een als verbetering bedoelde ingreep die op verkeerd tekstbegrip berust. 3. Vervormingen tijdens het memoriseren. De zetter/schrijver leest een stuk tekst en schrijft of zet zonder opnieuw naar de kopij te kijken. In het geheugen vervangt de kopiist associatief en onbewust het grondwoord door een woord dat overeenkomt in vorm, klank of ritme. Zo maakte een zetter van het woord ‘luidheid’ in een van Vestdijks gedichten: ‘luiheid’ in de regel: ‘Veel | |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
Saut du même au même: bij het zetten van de zin: ‘Wijd hun niet meer je nog menschelijk erbarmen: ik ben ijverzuchtig, o mijn menschelijke broeder’ vervolgde de zetter de zin na het tweede ‘menschelijke’ in plaats van na het eerste ‘menschelijk’ (Louis Couperus, Legende, mythe en fantasie. Amsterdam, 1918, is de basistekst; de fout werd gemaakt in de drukproeven voor de leeseditie van Couperus' Volledige werken, en hersteld).
| |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
leent zich niet tot luidheid, slechts tot preev'ling’.Ga naar voetnoot17 De freudiaanse ‘Fehlleistung’ is kopiisten niet vreemd. Het gebeurt ook wel dat een woord door zijn synoniem vervangen wordt. Dit soort geheugenfeilen levert bestaande woorden op. 4. Fouten door inwendig dictaat. De kopiist dicteert zichzelf als het ware wat hij op moet schrijven. Hierbij zal hij wel eens woorden omkeren (bij voorbeeld: gekomen is / is gekomen) en kleine onbeklemtoonde woorden weglaten. 5. Verschrijvingen of zetfouten. Vooral als de kopiist gehaast, vermoeid of ongeconcentreerd is, zal hij letters vergeten of omkeren, letters of woorden tweemaal schrijven, woorden overslaan. Bepaalde verschrijvingen en zetfouten komen veel voor: herhaling van een woord dat aan het eind van een regel of pagina staat, weglating van een beginlettergreep die identiek is aan de voorafgaande eindlettergreep (‘erge gebeurtenissen’ wordt ‘erge beurtenissen’), uit lange woorden valt een lettergreep weg (‘gebeurtissen’, ‘boekentoonstelling’). Indeling van een Nederlandse letterkast met 155 lettervakjes. Een ‘vuile letterkast’ ontstaat als er tekens uit het ene vakje in het andere terecht zijn gekomen. Kennis van de indeling van de letterkast kan van pas komen om fouten tengevolge van een vuile letterkast of door verkeerd grijpen te beoordelen (R. van der Meulen, Het boek in onze dagen, beschreven en afgebeeld. Leiden, 1892, 25).
| |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
Specifiek voor het drukproces zijn de zetfouten die ontstaan doordat de zetter te maken had met een vuile letterkast. Dat betekent dat in zijn letterkast de letters niet goed gedistribueerd waren. De zetter grijpt wel in het goede bakje, maar haalt er de verkeerde letter uit. Ook komt het voor dat de zetter op de tast te ver grijpt in de letterkast, en dus een letter uit het belendende vakje gebruikt. McKerrow noemt dit de muscular errors, de spierfouten.Ga naar voetnoot18 Dit is te vergelijken met wat bij een typist herhaaldelijk gebeurt: de toets naast de bedoelde wordt aangeslagen. We zullen zien dat bij de nieuwere zetmethoden dit soort fouten belangrijk wordt. Door de haast van het zetten komt ook geregeld een omgekeerde volgorde van letters voor: zlef in plaats van zelf. Verschrijvingen en zetfouten leveren doorgaans niet bestaande woordvormen op. 6. De term drukfouten wordt gereserveerd voor fouten die met het drukproces zelf te maken hebben. Men moet hierbij denken aan verschoven letters (na het drukken van een aantal exemplaren raakte de drukvorm wel eens wat losser en zo konden letters aan de zijkanten wegschuiven), gerezen wit (spatieblokjes die omhoog gekomen zijn en een afdruk veroorzaken op het papier), beschadigde letters en verhaspelde tekst ten gevolge van het ‘in pastei vallen’ van een drukvorm of pagina. Dit kon gebeuren als een gezette pagina niet goed vastgebonden was en losschoot of op de grond viel. De zetter probeerde dan nog zoveel mogelijk van het gezette werk te redden, maar vaak maakte hij dan verkeerde aansluitingen. Ook het zogenaamde afbijtsel, dat ontstond als een hoek van een vel op de pers dubbelsloeg, valt onder de drukfouten. 7. Een restcategorie zijn de fouten die ontstaan door het verkeerd inzetten van pagina's (impositiefouten) en ook bij het binden kan er wel eens iets mis gaan met de volgorde van de katernen. Dit soort fouten is gemakkelijk door de lezer te corrigeren en er treedt geen verlies of corruptie van tekst op. Paginacijfers werden vaak pas in een laat stadium toegevoegd, zodat hier ook geregeld fouten optreden. Bij manuscripten die overgeschreven worden komt het voor dat pagina's verwisseld of vergeten worden, of dat een achterkant niet gekopieerd wordt. | |||||||||||||
8.2.1.2. Fasen in het proces van kopij naar drukNiet in alle fasen van het proces van kopij naar druk kunnen er veranderingen aangebracht worden zoals boven geschetst. De momenten waarop het mogelijk is dat wijzigingen ten opzichte van de kopij ontstaan, zullen we achtereenvolgens nagaan. a. De kopiist. Stel dat de auteur een compleet manuscript inlevert bij een uitgever. Soms is het manuscript niet leesbaar genoeg om als kopij te kunnen dienen en moet het overgeschreven (overgetypt) worden. De auteur kan dit | |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
Echte drukfouten:
a. Verschoven letters: in de publikatie van François HaverSchmidts verhaal ‘Kinderlijke herinnering’ in het Algemeen handelsblad van 2 januari 1883 (links) zijn de twee komma's in de tweede kolom, aan het einde van regel 7 en 8, beide een regel omhoog verschoven. De komma's staan niet op de juiste hoogte. In een losse regel-voor-regel-herdruk van het verhaal werd de drukfout overgenomen. Hier staan de komma's wel op de regel, maar geheel verkeerd. HaverSchmidt gebruikte de herdruk als legger voor de derde, uitgebreide herdruk van zijn bundel Familie en kennissen, en corrigeerde de drukfout (Collectie ub Leiden). b. Gerezen wit (tussen de en vrienden) in het colofon van de illegale druk door H.N. Werkman van M. Nijhoffs De grot uit 1943. Niet alleen was de druk illegaal en anoniem, het was ook een ongeautoriseerde uitgave, omdat Nijhoff de gebruikte versie nog niet voor druk bestemd had (Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
| |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
c. Zetselschade door een losgeraakte letter. In Samuel Costers Spel vande rijcke-man is een letter uit de vorm gesprongen en plat op het zetsel blijven liggen bij het drukken. Daardoor werd de zijkant van deze losse loden letter afgedrukt, in plaats van het onderliggend zetsel ([Coster, S.], Spel vande rijcke-man. Amsterdam, 1615. Exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, BL 80322).
| |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
zelf doen en nog enige wijzigingen aanbrengen, die dan intentioneel zijn, hij kan zich ook verschrijven. Sommige auteurs hadden een eigen kopiist ter beschikking om het vervelende overschrijven van klad naar nethandschrift uit te voeren. Ook hadden uitgeverijen wel een vaste kopiist in dienst. Door het overschrijven of overtypen kunnen er varianten tussen manuscript A en kopij B ontstaan. Als noch klad, noch kopij voor een druk overgeleverd zijn, zal het moeilijk te constateren zijn of er een kopiist in het proces betrokken is geweest. Mocht men de eigenaardigheden van een bepaalde kopiist in een uitgeverij door een aantal vergelijkbare kopijhandschriften hebben leren kennen, dan zou men in bepaalde andere gevallen bij dezelfde uitgeverij een parallel kunnen trekken. Als een netmanuscript bewaard is, dient bekeken te worden of dit geen afschrift door een kopiist is. De autorisatiestatus van een dergelijke apograaf is anders dan die van een autograaf. b. De kopij. Het netmanuscript dat door de auteur bij de uitgever is afgeleverd, wordt door hem bekeken. Hijzelf of de zetter maakt een schatting van de omvang, hij kiest papier of bestelt dat, en hij neemt een besluit over het lettertype en -formaat die hij zal gebruiken. Misschien heeft hij genoeg letter in voorraad, maar mogelijk moet hij ook speciaal nog letter laten gieten van matrijzen die hij in voorraad heeft. Als kopij kan behalve een manuscript ook een exemplaar van een boek of tijdschrift dienen, wanneer het gaat om werken die al eens gepubliceerd zijn. De auteur kan hierin met de hand wijzigingen hebben aangebracht, maar mogelijk gaat het initiatief tot de herdruk van de uitgever uit en misschien heeft hij voorstellen tot veranderingen aangetekend. De uitgever besluit de kopij aan een zetter te geven of die te verdelen over enige zetters. Als hij het werk verdeelt, zal hij een berekening vooraf moeten maken, zó dat de gezette gedeelten op elkaar zullen aansluiten. Hij moet de kopij dan zo verdelen, dat elke zetter aan de eerste bladzijde van een drukvorm kan beginnen (zetten per vorm). Een dergelijke berekening is makkelijk te maken als een gedrukt boek als kopij dient, maar bij handgeschreven kopij is dit lastiger. Bij een verkeerde berekening neemt de zetter zijn toevlucht tot allerlei oplossingen. Heeft hij nog enkele regels te zetten op een bladzijde, dan kan hij overstappen op een kleiner lettercorps. Gaat het om enkele woorden dan zal hij een regel meer op de pagina zetten dan gebruikelijk, of wat woorden laten vervallen. Als het om een fikse misrekening gaat, moet er misschien een blad toegevoegd worden en bij het binden ingeplakt. Heeft de zetter ruimte over, dan zal hij wijder gaan zetten of een versiering in de vorm van een houtsnede toevoegen. Wie een van bovenstaande zaken tegenkomt, moet bedacht zijn op een misrekening bij de kopijverdeling. In de praktijk zal de uitgever vaak de kopij bij porties van de auteur binnengekregen hebben, en dan ligt het voor de hand dat de zetter het manuscript bladzijde voor bladzijde volgde (seriatim zetten). Pas na de handpersperiode is het gebruikelijk geworden dat de kopij van een auteur wordt bewerkt op de uitgeverij voordat die naar de zetter gaat. | |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
Verkeerde kopijberekening: omdat de zetter merkte niet uit te komen binnen de kolommen, stapte hij over op een kleiner lettercorps (Jacob Cats, Proteus ofte minne-beelden verandert in sinnebeelden. Rotterdam, 1627. Collectie Koninklijke Bibliotheek 758 B 16).
| |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
Formaatsignatuur (naast regel 16: D) en zwarte vegen (bij regel 3) op kopij. Hier: E.J. Potgieter, kopij voor het tweede deel van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis door R.C. Bakhuizen van den Brink. Verzameld en uitgegeven door E.J. Potgieter. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Ag 9.
| |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
De uitgever of zijn redacteur bestudeert de kopij en brengt wijzigingen aan, die hij al dan niet in overleg met de auteur doorvoert.
Hoe herkent een editeur manuscripten of drukken die voor kopij gediend hebben? Betrouwbaar kenmerk daarvoor zijn de zogenaamde formaatsignaturen, die zowel op geschreven als op gedrukte kopij kunnen voorkomen. Formaatsignaturen werden door de zetter in de kopij aangebracht wanneer hij een pagina had voltooid. Meestal is het een streepje of krasje achter het laatst gezette woord in de kopij. Soms geeft hij ook aan welk woord als custode gezet moet worden. In de marge noteert hij dan nog de katernsignatuur. Behalve de formaatsignaturen zijn er nog een aantal kenmerken van kopij. Er kunnen in inkt vingerafdrukken van de zetter zijn, in spiegelbeeld kan een afdruk van een nog natte proef herkenbaar zijn. Er kunnen bepaalde vouwen herkenbaar zijn die er op wijzen dat de kopij passend gemaakt werd voor het visorium (de klem voor manuscripten boven de letterkast). Ook kan kopij doorgeknipt zijn om die over twee zetters of over correctoren te verdelen.Ga naar voetnoot19 c. Invloeden van de zetter. De kopij komt in handen van de zetter die deze boven de letterkast plaatst in het visorium en hij begint razendsnel zijn zethaak te vullen, ondersteboven en van links naar rechts. Hierbij kan hij de hierboven genoemde veranderingen en fouten maken.Ga naar voetnoot20 Bij de intentionele ingrepen behoren de spellingsingrepen. Hoewel de spelling tot in de negentiende eeuw niet vast lag, was er wel een soort communis opinio over wat gangbaar en aanvaardbaar was en wat niet, en de zetter corrigeerde spelwijzen die hem onjuist voorkwamen. Ook permitteerde hij zich ingrepen in de interpunctie, in het gebruik van kapitalen en in het gebruik van cursief, vet, klein kapitaal of spatiëring (wijde zetting voor tekstgedeelten die typografisch moesten opvallen). De onbewuste fouten van de zetter kunnen, zoals we gezien hebben, voortkomen uit verkeerd begrijpen van de kopij, maar ook kan de zetter iets anders zetten dan hij bedoelt. Aangezien het niet ongebruikelijk was dat een boek door verschillende zetters gezet werd, kunnen verschillen binnen een werk optreden. Hinman wist door vergelijking van 80 exemplaren van de eerste Shakespeare Folio-uitgave te bewijzen dat er vijf zetters geweest waren, die van vijf verschillende letterkasten gebruik gemaakt hadden.Ga naar voetnoot21 Soms treft men namen van zetters op de kopij aan en kan men de spelling- en interpunctiegewoonten van John, Peter of William herkennen. Na het overschrijven en het bewerken van kopij, is het zetten de derde fase waarin verschil tussen kopij en zetsel kan ontstaan. d. Correctie van drukproeven. Het is niet uitgesloten dat er in goede drukkerijen, zodra een pagina op de galei klaar was, een proef werd getrokken voor een corrector van de drukkerij. Hij corrigeerde zetfouten en spelling, en kon | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
Opmerkelijke pers‘correctie’: Nicolaas Beets maakte van zijn dichtverhaal Guy de Vlaming twee uitgaven: een in een kleine oplaag voor zijn vrienden en een voor de verkoop. De handelsuitgave telt dertien regels (r.95-117) minder. De vriendenuitgave werd eerst gedrukt, daarna werden de dertien regels over het roemrijke geslacht Beets verwijderd uit het zetsel en werd de rest van de oplaag gedrukt (Nicolaas Beets, Guy de Vlaming. Een verhaal. Haarlem, 1837. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam). Het vriendenexemplaar heeft een aantekening van J. Dyserinck.
| |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
dus voor veranderingen zorgen.Ga naar voetnoot22 In de meeste drukkerijen werd echter pas na het samenstellen van de drukvorm, na het zogenaamde formaatmaken, een proef afgedrukt voor de corrector. Na de correctie begonnen de drukkers dan al de vellen af te drukken. De corrector verbeterde de proeven meestal niet door te vergelijken met de kopij, maar hij lette tijdens het doorlezen op coherentie. Bij uitgeverij Plantijn in Antwerpen waren voorleesjongens in dienst, die de kopij hardop lazen voor de corrector.Ga naar voetnoot23 Het spreekt vanzelf dat er zetfouten over het hoofd gezien werden, en dat de corrector bewust veranderingen kon aanbrengen. De auteur kreeg lang niet altijd proeven. Hooft schijnt zijn drukproeven nooit zelf gecorrigeerd te hebben, in tegenstelling tot Huygens en Vondel.Ga naar voetnoot24 Meestal had de drukkerij geen tijd om drukvormen te laten staan tot de auteur zijn fiat had gegeven. Wel was het mogelijk dat hij binnen wandelde en nog wat veranderingen aanbracht. Dan ontstaan er geautoriseerde varianten. Correcties op de drukproeven kunnen uitgevoerd zijn in het zetsel vóór het eigenlijke drukken van de vellen begon. Maar ook kwam het voor dat tijdens het drukproces de drukvormen losgemaakt werden om correcties aan te brengen. Men spreekt dan van een perscorrectie of persvariant. Als een bepaalde drukvorm toch losgemaakt moest worden, nam de zetter meestal de moeite om eerder ontdekte kleine ongewenstheden te verbeteren die anders misschien onverbeterd waren gebleven. De reeds met afgekeurde lezingen bedrukte vellen werden gewoonlijk niet vernietigd, maar gebruikt voor de samenstelling van boekexemplaren, ongeacht of het om auteurs- of correctorenveranderingen ging. Zo konden er verschillende staten van een tekst in exemplaren van één druk terechtkomen. Bij de drukproeven is er weer een fase waarin varianten kunnen worden aangebracht. Deze kunnen zowel van de auteur als van de zetter als van de corrector stammen. De mogelijkheid dat er tijdens het drukken correcties werden aangebracht, betekent dat in principe in de periode van de handpers elk exemplaar van een boek, ook al stamt het van hetzelfde zetsel, verschillend kan zijn. Van identiciteit van exemplaren mag nooit uitgegaan worden: elk exemplaar kan perscorrecties bevatten of anders samengesteld zijn. Dit betekent dat een editeur overgeleverde exemplaren van een druk uit dit tijdperk onderling moet vergelijken. De verschillen tussen de exemplaren moeten geïnterpreteerd worden naar de herkomst: zijn het zetfouten en verbeteringen daarvan, zijn het auteursvarianten of ingrepen van de corrector? Bij elke nieuwe druk van een werk kan dezelfde problematiek zich voordoen, en moet de editeur dus dezelfde werkwijze volgen. Deze zogenaamde ‘interne collatie’ zal behandeld worden in het volgende hoofdstuk. | |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
e. Varianten die na het drukken ontstaan. Als na het drukken van de oplage nog fouten ontdekt werden, waren er enkele manieren om die alsnog te herstellen: een lijst van errata toevoegen, een of meer bladen opnieuw zetten, de oude uitsnijden en de nieuwe inplakken, een woord of regel overplakken met nieuw zetsel en soms ook werd op het vel systematisch met de pen of met een stempel een correctie aangebracht, zoals bij de uitgave van de Poemata van Grotius.Ga naar voetnoot25 Dit verschijnsel heeft zich zelfs nog in de twintigste eeuw voorgedaan: P.N. van Eyck heeft in zijn dichtbundel Inkeer (1922) van een verkeerde letter r met de hand een n gemaakt in alle 150 exemplaren. Er was gedrukt: ‘Een waan, eer droom,’ in plaats van het nevenschikkende: ‘Een waan, een droom’ [zie afbeelding].Ga naar voetnoot26 Nog in 1972 was uitgeverij De Bezige Bij vergeten Hugo Claus' naam te vermelden op de titelpagina van de roman Het jaar van de kreeft. Claus heeft toen een groot deel van de oplage zelf gesigneerd [zie afbeelding]. Overigens kan dit soort veranderingen meestal alleen geconstateerd worden als er vergelijkingsmateriaal is in de vorm van een onverbeterd en een verbeterd exemplaar. De handcorrectie van Van Eyck, bij voorbeeld, is met het blote oog niet te onderscheiden van de drukletters. Ook hiervoor is dus ‘interne collatie’ nodig. f. Herdrukken. Het was tot ver in de negentiende eeuw gebruikelijk dat een auteur zijn kopijrechten verkocht aan een uitgever voor een vast bedrag, en daarna geen zeggenschap meer had. Herdrukken konden dus buiten hem om gemaakt worden. Maar even vaak was hij wel betrokken bij herdrukken en bracht hij wijzigingen aan. Een editeur zal moeten achterhalen of wijzigingen in herdrukken op het conto van de auteur of op dat van de uitgever gezet moeten worden. Voor de gang van zaken bij een geautoriseerde herdruk gelden dezelfde fasen als hierboven geschetst werden, en er kunnen dus weer op evenveel plaatsen ingrepen gedaan zijn of fouten gemaakt. Een typisch verschijnsel uit de periode van de handpers is de zogenaamde regel-voor-regel-herdruk. In een tweede druk werd doorgaans de vormgeving van de eerste exact nagevolgd, om niet meer na te hoeven denken over letterkeuze, opmaak, afbreken van woorden, verdeling van het wit. De kans op nieuwe zetfouten werd daardoor ook verkleind, want verschillen van enige omvang vielen meteen op. De derde (1892) en vierde druk (1898) van Eline Vere van Couperus zijn regel-voor-regel herdrukt naar de tweede (1890), waardoor ze minder zetfouten vertonen dan de vijfde.Ga naar voetnoot27 Met het blote oog is zo'n regel-voor-regel-herdruk door de niet zeer geoefende bibliograaf nauwelijks van de legger te onderscheiden. | |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
Correctie met de hand in het gedicht xii uit de bundel Inkeer van P.N. van Eyck uit de Palladium-reeks met typograaf J. van Krimpen. In de dertiende regel was gedrukt: ‘Een waan, eer droom,’. Van Eyck corrigeerde met inkt alle exemplaren tot ‘Een waan, een droom’ (P.N. van Eyck, Inkeer. Arnhem, 1922, 17).
| |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
In de eerste druk van Hugo Claus' Het jaar van de kreeft ontbrak op de titelpagina de naam van de auteur. Hugo Claus heeft toen eigenhandig een groot aantal exemplaren gesigneerd.
| |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
Bij het ontdekken van een imiterende nadruk zonder jaartal of drukaanduiding is de eerste taak van een bibliograaf de chronologie vast te stellen, en dat is niet altijd eenvoudig als manuscripten ontbreken. |
|