De gemaskerde eeuw
(2002)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
De sluiting van het gemaskerd balDe ontmaskering
| |
[pagina 247]
| |
We drinken water uit een negentiende-eeuwse leiding, we lopen door parken die in de negentiende eeuw aangelegd zijn, we reizen over wegen uit de negentiende eeuw en over spoorlijnen die in die tijd aangelegd werden, we betalen met papiergeld dat in de negentiende eeuw waarde kreeg. We zijn verzekerd volgens negentiende-eeuwse systemen, we gaan naar negentiende-eeuwse musea en zelfs onze stront wordt door negentiende-eeuwse rioleringen afgevoerd. Vrouwen en mannen uit alle lagen van de maatschappij bezoeken de universiteit. We worden massaal ingeënt tegen besmettelijke ziekten door bekwaam opgeleide verpleegsters. Ons hele stelsel van maatschappelijk welvaren is gegrondvest in de negentiende eeuw. Maar de dubbele moraal is niet verdwenen. We hebben een zwarte werkster en een wit inkomen. We zijn voor integratie en sturen onze kinderen naar dure particuliere scholen. We zijn lid van het Wereldnatuurfonds en boeken een vliegreisje naar Brazilië. We eten vlees van dieren die op een onheuse manier grootgebracht worden en die een slordige dood krijgen. Bouwbedrijven maken grove prijsafspraken en er zijn ambtenaren die het weten. Een hele legereenheid draait zich om wanneer achter haar rug duizenden moslimmannen vermoord worden. De negentiende eeuw heeft ons ook geschoold in het maskeren van bedrog en schande.
En toch zijn de idealen van de negentiende eeuw het stramien voor onze maatschappij geworden. De liefdadigheid is weliswaar vervangen door staatszorg, maar de ideeën erachter zijn dezelfde. Het geloof in God heeft plaatsgemaakt voor vertrouwen op de medische macht. Het harmoniedenken van het gezinsmodel staat centraal in de samenleving. De staat heeft de vaderrol gekregen en functioneert binnen de piramide als een zorgzame, intellectuele kracht, die de chaos moet bedwingen en de samenleving in goede banen leidt. Onmatigheid is nog steeds de grootste bedreiging van de welgeordende maatschappij, al zijn de thema's | |
[pagina 248]
| |
van de onmatigheid niet meer dezelfde. Geweldsuitbarstingen, vandalisme en drugs hebben drank, besmettelijke ziektes en seksualiteit als sociaal probleem verdrongen. Onze overgrootvaders hadden nog niet het evenwicht gevonden waarin vrijheid, liberaliteit en generositeit voor iedereen aanvaardbaar waren. Men kan zich dat voorstellen nu men weet hoe nieuw deze hele maatschappij was. Om te komen tot het gemoedelijke poldermoralisme van nu was een voorbereiding nodig waarbij de grenzen getrokken werden van wat een maatschappij aankan. Wat over de grens ging, moest verborgen blijven.
Ik heb de negentiende eeuw een vrouw genoemd. Niet alleen omdat ik vrouwen beter ken dan mannen, ook omdat ik die eeuw in het piramidale systeem plaats. Zij is niet rationeel genoeg om de top van de piramide te kunnen zijn. Zij is ook geen harmonieproduct. Zij is de spil waaromheen duistere en verheven krachten met elkaar in conflict zijn. Daarom is die eeuw voor mij een vrouw, want zij is in een voortdurende strijd verwikkeld tussen de chaos die eigen is aan de mens en de harmonie waarnaar gestreefd moet worden.
Aan het eind van een gemaskerd bal trekken de feestgangers elkaar het masker af. Ik heb laten zien dat er twee lagen van maskerades waren. Eerst was er de eigentijdse vermomming van dubbelheden. Daarna drukten de twintigste-eeuwers het masker van verveling op hun vorige eeuw. Twee, drie decennia voor het einde van de negentiende eeuw is er een kortstondige periode waarin kunstenaars en intellectuelen elkaar en de elite te lijf gaan om een massale ontmaskering te forceren. Even is het hek van de dam met de impressionisten, de Tachtigers, de naturalisten. Het burgergilde offert echter snel weer de kortstondige vrijheid om zich terug te trekken in een nog strengere maskerade. Tegen de eeuwwisseling is alles weer bij het oude en zelfs nog preutser dan voorheen.
Met zachte hand heb ik geprobeerd nu, ruim een eeuw later, beide maskers te lichten. Ik had niet de pretentie om de ware gezichten te laten zien, maar ik wilde tonen hoe het masker noodzakelijk was om de maatschappij die de burgerelite voor ogen had te realiseren. Door het negentiende-eeuwse masker te verklaren hoop ik het twintigste-eeuwse te devalueren. | |
[pagina 249]
| |
Enkele feestgangers stonden op de voorgrond. Jacob van Lennep, Hanna da Costa, François HaverSchmidt, Otto Heldring, Johannes Kneppelhout, Jacob Jan Cremer waren de gangmakers die het dragen van het masker soms als een feestelijke, soms als een verdoemde plicht beschouwden. Ik dank hen voor wat zij zo vrijmoedig op papier zetten.
Pas achtenzestig jaar na het einde van de negentiende eeuw zou de maatschappij collectief de verworvenheden van de negentiende eeuw zonder schroom etaleren, ongemaskerd. Al zou de negentiende-eeuwer zich geen raad hebben geweten als hij in 1968 op het Spui in Amsterdam gestaan had, toch waren het zijn dromen die uitkwamen. De idealen van de burgerelite van de negentiende eeuw worden gerealiseerd in de late jaren zestig, met een zorgende overheid, een geolied gezondheidsstelsel, studiebeurzen, vrijheid voor kunst en gedachten en plaats voor iedereen. Alleen voor God was er geen plaats meer. |
|