| |
| |
| |
De idealen
Het goede verdelgt het kwade
| |
| |
De seksualiteit en alles wat daarmee samenhangt, is slechts beheersbaar als die vermomd wordt. De werkelijkheid is zo onmatig dat de meeste beschrijvers haar slechts laten zien nadat de grofste puisten weggepleisterd zijn. Waar de burgerelite naartoe wil, dat laat zich niet afdwingen, en toch staan alle grote bewegingen van de negentiende eeuw in het teken van een hoog ideaal. Het laat zich het best aanduiden met enkele trefwoorden als geloof, gezin, goede werken, natiebesef en educatie. Wanneer er een harmonie is tussen deze elementen, is een ideale staat van de maatschappij bereikt, waarin wel nog steeds kwaad zal voorkomen, maar de meest grove uitwassen zullen dan bedwongen zijn.
Het besef dat Nederland een eenheid was, en dat de mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor deze eenheid hadden, is na de Franse tijd in de hoofden van met name de protestantse Noord-Nederlanders gehamerd. Literatuur, schilderkunst, kranten en tijdschriften, alles was doordesemd van de bevordering van de natiegedachte. Regionaal denken, dat vóór de Franse tijd gewoon was, moest uitgebannen worden. Alleen via het nationaal denken kon het ideaal bereikt worden, omdat anders te veel energie verspild zou worden aan tegenstrijdige belangen.
Educatie was nodig om de mensen zover te krijgen dat zij zich inzetten voor een ideale staat. Armoede en onwetendheid maakten de mensen moedeloos en initiatiefloos. Scholing hief de mensen op uit hun lethargie. Misdaadcijfers hadden aangetoond dat de criminaliteit daalde waar de educatie een hogere graad had, dus werd scholing belangrijk geacht voor een geoliede maatschappij. De hele negentiende eeuw worden belangrijke privé-initiatieven voor onderwijs genomen, naast de wetgevingen van regeringswege. Het burgergilde rust niet voor er in elke vlek een bewaarschool, een school voor minvermogenden of een tussenschool is opgericht.
De mens functioneert het best in gezinsverband. In een gezin zijn de vrouwelijke en mannelijke kanten verenigd in een harmonie die tot
| |
| |
daadkracht leidt. De seksualiteit en allerlei andere ondeugden zijn beheersbaar in het gezin. Het gezin is ook de uitvalsbasis voor goede werken. Gevoelens van compassie komen het sterkst op als men zelf gezegend is met een geluksgevoel. Dit gevoel krijgt men alleen door een sterk godsbesef. God is degene die ervoor zorgt dat men reikhalst naar de totale harmonie in mens en maatschappij.
| |
| |
| |
Het gezin
Wie nooit, in kleine kring, een waar genot kon smaken,
Die kan geen rang, geen schat, geen kroon gelukkig maken;
Wie 't huislijk heil niet streelt, in de arm der dierbare ga,
Jaagt elders wis vergeefs 't geluk des levens na.
W.H. Warnsinck, een van de vele geslaagde vertegenwoordigers van het burgergilde van de negentiende eeuw, verheerlijkte in zijn Tafereel van een gelukkig burger-gezin in 1824 de middenklasse die kan leven met het kleine geluk van het gesloten gezin. Rang, geld en macht vallen in het niet bij huiselijk heil.
In welke talen behalve het Nederlands wordt een onderscheid gemaakt tussen familie en gezin? Niet in het Frans in elk geval, niet in het Engels, niet in het Duits. Daarmee wil ik niet zeggen dat alleen in Nederland het gezin zo belangrijk is, en niet identiek is aan familie, maar de verenging van familie tot gezin lijkt in Nederland wel goed te bevallen. Gezelligheid, die typisch Nederlandse deugd, lijkt ook vooral toepasselijk te zijn op het gezin. Feesten zijn hier veel meer gezinsfeesten dan familiefeesten.
Het gesloten gezin is gevormd in de negentiende eeuw. Man, vrouw en kind werden de heilige driehoek in de maatschappij. Een gezin stond borg voor goed burgerschap en het gezin werd een metafoor voor allerlei instituties in de maatschappij waarbij sprake was van liefderijke gezagsuitoefening.
Vóór de negentiende eeuw had het gezin in Europa een veel lossere samenstelling dan nu. Om zich in de maatschappij te handhaven was men niet afhankelijk van een gezin, maar van een familie of een dorps- of buurtgemeenschap. Wie zelfstandig kon zijn, probeerde zich los te maken van het nest. Veel romans van vroeger zijn verslagen van eigenzinnige individuen die de wereld intrekken. Gulliver's Travels (1726) van de Engelsman Jonathan Swift is nog steeds een klassiek boek door de bizarre avonturen die Gulliver meemaakt op zijn reis door een fanta-
| |
| |
Het ideale gezin
| |
| |
siewereld. Gulliver is net zo'n eenling als Robinson Crusoë uit de gelijknamige roman van Daniel Dafoe (1719), die op een onbewoond eiland weet te overleven.
In de beroemdste achttiende-eeuwse Nederlandse roman is die individualisering al minder belangrijk. Hier is het de zelfstandigheid van een vrouw die buiten het gezinsverband om bevochten moet worden. De familie is de spil van de roman, waartegen de hoofdpersoon soms moet vechten en die haar ook ondersteunt. De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Aagje Deken en Bet je Wolff geldt als de eerste burgerlijke roman, omdat hierin een schets van het dagelijks leven in de kleine burgerij gegeven wordt. Hij is geschreven om aan te tonen ‘dat een overmaat van levendigheid en een daaruit ontstane drift tot verstrooiende vermaken, door de mode en de luxe gewettigd, de beste meisjes meermalen in gevaar brengen om in de allerdroevigste rampen te storten, die haar veracht maken bij dezulken die nimmer in staat zijn om haar in goedheid des harten en zedelijke volkomenheid gelijk te worden’. Betje Wolff heeft bij het schrijven van dit voorwoord zeker aan haar eigen geschiedenis gedacht, want zij had in haar jonge jaren een affaire met een militair gehad door wie ze geschaakt was. Eenmaal terug in haar familie kon ze alleen nog een huwelijk sluiten met de veel oudere dominee-weduwnaar Wolff.
Betje Wolff en Aagje Deken hebben voor hun tijd feministische denkbeelden over vrouwen. In het futuristische betoog Holland in het jaar 2440 (1799) schetst Betje Wolff hoe de mannen dan zullen denken over de vrouwen:
De vrouwen zijn boven alle lof. Ze lezen, maar minder dan de mannen, ze denken, ze voelen doorgaans meer. Hun verstand hoeft minder beschaving. Ze drukken ons, na de gewone bezigheden, aan dat hart dat voor ons van genegenheid klopt en met het onze één toon slaat. Wij zouden ons zelf verfoeien indien we haar iets vergden dat haar krachten haar niet toelaten, en ze zitten bij ons in de regering. We beschouwen ze ten minste als ons gelijk, en vertrouwen haar de zedelijke en verstandelijke opvoeding van onze kinderen... Elk trouwt en het gaat haar wel.
Weliswaar worden de vrouwen in deze visie in de regering toegelaten, maar een beroepsopleiding zit er niet in. Vrouwen zijn er bij Wolff en Deken om van de mannen te houden en om hun kinderen op te voeden,
| |
| |
dus toch voor het gezinsleven. Wolff en Deken zelf behoorden uit louter noodzaak tot de eerste beroepsschrijvers en betaalde vertalers in het Nederlandse taalgebied en stichtten geen traditioneel gezin. Sara Burgerhart is achttiende-eeuws in de zelfstandigheid die bevochten wordt, maar negentiende-eeuws in de moraal die eruit spreekt.
De afwezigheid van een gezinsachtergrond is heel opvallend in Julia (1783) van Rhijnvis Feith. In de roman krijgen we geen beeld van het dagelijks leven in de achttiende eeuw. We horen niets over de leeftijd, de voorgeschiedenis, de maatschappelijke en huiselijke omstandigheden, de dagelijkse bezigheden van de hoofdpersonen. Julia zelf lijkt alleen onschuld en bevalligheid uit te stralen:
De natuur scheen haar uiterste poging gedaan te hebben om van Julia een bevallig meisje te maken, en nooit was zij in enig voortbrengsel gelukkiger geweest. - Zo ooit het gevoel uit twee aanminnige ogen blonk, het zegepraalde in de kwijnende ogen van Julia - zo ooit de onschuld hare zetel op maagdelijke koontjes vestigde, het was op de blozende en met kuiltjes prijkende wangen van Julia.
Julia is er om lief te hebben en bemind te worden, dat is alles.
Toch zijn er dan al andere ideeën over hoe de mens in de maatschappij staat. Justus van Effen bepleit een rationele educatie voor zowel meisjes als jongens in De Hollandsche Spectator (1735). Een andere schrijver in dit tijdschrift, Cornells van Engelen, beklemtoont in 1766 dat het nodig is
dat de juffers zich op de verbetering van haar geest en de volmaking van haar zielsvermogens meer behoren toe te leggen dan, inzonderheid onder onze deftige burgerjuffers, heden in gebruik is. De grote oorzaak waarom de opvoeding der vrouwen ten dezen opzichte zo verwaarloosd wordt, is een verkeerde grondregel, welke onder fatsoenlijke lieden zo algemeen aangenomen als kwalijk begrepen wordt, dat namelijk een vrouw niets anders moet leren dan te behagen.
De educatie wordt in de achttiende-eeuwse geschriften zowel voor mannen als voor vrouwen belangrijk gevonden, zij het met andere doelstellingen. De vrouw blijft weliswaar achtergesteld bij de man in het openbare leven, maar zij krijgt een voorname positie in het huisgezin.
| |
| |
Zij heeft hier de beslissingen te nemen, en daarom moet ook zij behoorlijk opgeleid worden. Zij wordt een onmisbare schakel in het harmoniemodel van het gezin, zoals dat zich ontwikkelt in de decennia rond 1800.
| |
Het gesloten gezin
In de negentiende eeuw wordt het familieleven het populairste onderwerp van romans, en de familie wordt op een gegeven moment beperkt tot het gezin. Mensen treden minder op als individuen dan in de achttiende eeuw. Ze zijn lid van een gezin dat van buitenaf bedreigd kan worden door allerlei onheil. Wanneer een gezinslid los dreigt te raken van de familie, geldt dit als een groot ongeluk voor iedereen. Het gezin is het symbool voor harmonie, geluk en godszegen. De lotgevallen van Ferdinand Huyck (1840) van Jacob van Lennep is deels een tegenpool van de achttiende-eeuwse avonturenroman. Het verhaal gaat over een opgroeiende jongen die een verre reis onderneemt en wilde avonturen beleeft, waardoor hij bijna het vertrouwen van zijn familie verliest. Het gelukkige einde is niet, zoals we zouden verwachten, dat hij zelfstandig is geworden, maar dat hij weer terugkeert in het gezinsverband.
Van Lenneps Klaasje Zevenster kan gelezen worden als een staalkaart van de verschillende gezinnen die in de Hollandse maatschappij voorkomen. Een hard maar toch meelevend gezin uit de laagste standen staat tegenover een huichelachtig gezin van een handelaar uit de hogere klassen. In de adellijke gezinnen is de moeder de storende factor, die of roddelzuchtig of jaloers van aard is, en daardoor een harmonieus leven in de weg staat. Er komt slechts één ideaal gezin in het boek voor, en dat is van een weduwe. Haar huwelijk was op liefde gebaseerd, en die werkt door, ook als de piramide verstoord is door de dood.
De Hollandse schrijver die het scherpst het gezinsleven van de eerste helft van de negentiende eeuw geobserveerd heeft, is Nicolaas Beets in zijn Camera Obscura (1839). Hij laat zien dat het gelukkige gezin ook een schijnvertoning kan zijn. Een vrijgezel wandelt naar een oude studiegenoot, van wie hij veronderstelt dat die gelukkig getrouwd is en een harmonieus gezinnetje heeft. Hij verheugt zich erop voor een middag deelgenoot te mogen zijn van het leven dat hij zo node mist.
Welk een aandoenlijk genoegen stelde hij er zich van voor! Geheel zijn hartelijk en vriendschappelijk gemoed schoot vol. In geen zes- | |
| |
tien jaren had hij zijn goede ‘Zwarte Daan’, zoals Deluw aan de academie genoemd werd, gezien, en hoe zou hij hem vinden? Aan de zijde van een beminnelijke gade, omringd van bloeiende kinderen! Ja, met grijzend haar in plaats van zwart, maar met hetzelfde hart in de boezem, open voor vriendschap, vreugde en gezelligheid.
Maar als hij de familie eindelijk gevonden heeft in hun buitenhuis, treft hij een tierende jongen, een oververhitte vader en een half in zwijm liggende moeder aan:
Het was een kwade jongen van een jaar of zes, die geweldig schreeuwde en stampvoette; het was een vader, rood van gramschap, die was opgestaan, zich aan de tafel vasthield met de ene hand, en met de andere geweldig dreigde; het was een moeder, wit van angst, die de jongen tot bedaren zocht te brengen; het was een grote knaap van dertien jaar met een bleek gezicht en blauwe kringen onder de ogen, die met de ellebogen op de tafel en een boek vóór zich, om het tafereel zat te lachen; het was een klein meisje van vijf jaar, dat zich aan mama's japon schreiende vastklemde. Het was Dr. Deluw, zijn beminnelijke gade en zijn bloeiend kroost.
Beets geeft ook een meedogenloze beschrijving van de zogenaamd ideale zoon Pieter Stastok. Deze voorbeeldige student hangt alleen zo aan zijn ouders omdat hij te bang is om zelfstandig op te treden. Ook de onverstandige vader die zijn knappe dochter verwent, komt er niet goed af bij Beets. In de familie Kegge is papaatje een Jan Hen, die bang is voor de grillen van het door hem verwekte en bedorven krengetje.
Maar in de poëzie die Nicolaas Beets schreef toen hij eenmaal dominee was, is van ironie weinig meer te merken. Net als zijn tijdgenoten schreef hij toen serieuze gedichten over het gezin dat een front vormt tegen de boze buitenwereld. Een voorbeeld is ‘Herinnering’:
En 's winters als de storm daar buiten
Door witbesneeuwd geboomte vaart,
En 't rammelen van de vensterruiten
Ons, met ons lief gezin, een dichte kring doen sluiten
Rondom de huiselijke haard;
Als wij, omringd van al de spruiten,
Ons door de goedheid Gods gespaard -
| |
| |
De jongste op moeders schoot, een andere aan haar voeten
Op 't kleine stoeltje neergehukt,
Een derde aan vaders hart gedrukt -
Niets dan erkentenis wezen moeten
Voor wat ons oudrenhart verrukt.
Even idyllisch is dichter-dominee De Génestet in zijn ‘Jong-Hollandsch binnenhuisje’.
's Winteravonds houd ik mij
Graag, als 't mag, een uurtje vrij;
Dan is 't vrolijk woonvertrek
Nieuwspapier en boekenrek
En genietend staar ik om,
In het dierbaar heiligdom
Wie denkt dat deze oer-Hollandse tevredenheid met het gezinsleven alleen in romans en gedichten voorkomt, zal verbaasd staan bij het lezen van brieven en dagboeken uit die tijd. Uit familiecorrespondenties blijkt hoe zorgzaam ouders hun kinderen volgden, en hoe aanhankelijk de kinderen waren. Wel is er een groot verschil tussen Willem Bilderdijk, die in 1795 het land uit gezet werd om politieke redenen, en latere negentiende-eeuwse schrijvers. Bilderdijk vluchtte en zijn vrouw en twee kinderen bleven achter met grote schulden. Eenmaal goed en wel in het buitenland liet hij haar de failliete boel in Nederland opknappen, terwijl hij een jong meisje het hof maakte. Voor zijn zoon had hij nauwelijks aandacht, zijn dochter liet hij weghalen bij de moeder en opvoeden door familie in betere omstandigheden.
Hoeveel anders is dat enige decennia later. De levenslustige student Gerrit van de Linde, die geen enkel respect heeft voor hoogleraren, laat staan voor hun vrouwen, maakt zich wél grote zorgen over de gemoedstoestand van zijn vader. Een andere wilde student, de tekenaar en schrijver Alexander Ver Huell, ontving de meest liefdevolle brieven van
| |
| |
zijn ouders die men zich maar kan voorstellen. Voor de beestachtige studentenfeesten sloot moeder wat extra geld in. En een taaie politicus als Johan Thorbecke had een aandoenlijk zachtaardige relatie met zijn vrouw. Tijdens de buitengewoon enerverende periode waarin hij de grondwet van 1848 samenstelde en besprak, schreef hij 's avonds lieve en huiselijke brieven aan zijn vrouw, met de aanhef ‘lief madonnaatje’. In de brieven aan zijn kinderen vraagt hij hun lief te zijn voor mamaatje.
Ook in de buitenlandse literatuur is het gezin in de negentiende eeuw een geliefd thema. Populair zijn romans over de bedreiging en de ondergang van een gezin. In Wuthering Heights (Woeste hoogten) van Emily Brontë uit 1847 komt onheil over een gezin nadat de vader hier met de beste bedoelingen een kleine zwerfjongen in heeft opgenomen. De vreemde buitenstaander verstoort de harmonie. Alle leden van het gezin gaan op de gruwelijkste manieren ten onder. Dat is dus de straf die de mens over zich afroept als hij de heilige familieorde doorbreekt.
Met een andere beroemde zwerfjongen loopt het beter af. Alleen op de wereld is het verslag van de zoektocht van een vondeling naar de geborgenheid van een gezin. Remi, die een prettige jeugd had bij zijn pleegmoeder op het platteland, wordt uit het gezin gestoten als de pleegvader invalide terugkeert van zijn werk in Parijs. Het ene na het andere ongeluk overkomt hem bij zijn pogingen ergens bij te horen. Tenslotte vindt hij zijn eigen moeder terug. Hector Malot publiceerde Alleen op de wereld in 1878, toen er ook al boeken begonnen te verschijnen waarin het gezin juist als een knellende band voor de romanpersonages voorgesteld werd.
| |
Het gezin als nachtmerrie
In het laatste kwart van de negentiende eeuw verandert het beeld van de knusse familie in de literatuur. In de maatschappij komen allerlei waarheden op losse schroeven te staan. De emancipatie van de vrouw begint. Truitje Bosboom-Toussaint schrijft haar enige niet-historische roman, Majoor Frans, in 1874. De hoofdpersoon Francis is door haar vader als een man opgevoed. Ze heeft zich vrijgemaakt van de verwachte rolpatronen van een vrouw. Men noemt haar majoor Frans, omdat zij paardrijdt als een razende Roeland en zich toetakelt met een allegaartje van mannen- en vrouwenkleding. Ze is een brutale feeks die geen blad voor de mond neemt en door onvrouwelijke directheid haar gesprekspart- | |
| |
ners bruuskeert. Ze haat het om hulpeloosheid te pretenderen. De samenleving accepteert haar gebrek aan vrouwelijke deugden niet en sluit haar uit van allerlei sociale gebeurtenissen. Niemand wil met haar trouwen, behalve haar achterneef Leopold, want door een huwelijk zou een fortuin aan hen beiden toekomen, wat ze allebei goed kunnen gebruiken. Hij raakt na enige tijd werkelijk onder de indruk van haar. Haar eerlijkheid overrompelt hem, en tegelijk weet hij haar duidelijk te maken dat enige eerbied voor conventies nodig is in het sociale leven. Uiteindelijk capituleert zij voor het huwelijk, en past zich dus aan. Majoor Frans gaat over de maskerade die van een vrouw verwacht wordt in de maatschappij, en waarvoor tenslotte ook de meest tegendraadse figuur bezwijkt.
Ook Multatuli maakt zich kwaad over de manier waarop meisjes opgevoed worden tot brave echtgenoten. In Idee 195 schrijft hij:
Wat maakt gij van onze dochters, o zeden! Gij dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat zij weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat zij begeren, niet wezen wat ze zijn. ‘Dat doet geen meisje. Dat zegt geen meisje. Dat vraagt geen meisje. Zo spreekt geen meisje...’ Ziedaar schering en inslag van de opvoeding. En als dan zo'n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt... als ze, heel onderworpen, haar lieve bloeitijd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed... als ze behoorlijk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven - dat noemen de zeden braaf! - dan heeft ze kans dat deze of gene lummel haar het loon komt aanbieden voor zoveel braafheid door 'n aanstelling tot opzichtster over z'n linnenkast, tot uitsluitend - brevetmachine om zijn eerwaard geslacht aan de gang te houden, 't Is wel de moeite waard.
Multatuli laat hier zien hoe het gezinsmodel wankelt. De nagestreefde harmonie van de eerste helft van de eeuw voldoet niet meer. Vrouwen zijn niet meer vanzelfsprekend onder hun man gesteld. Ze kunnen zelfstandigheid verwerven door te gaan studeren, zoals Aletta Jacobs deed, die de eerste vrouw was die studeerde aan een universiteit voor het als typisch mannelijk beschouwde beroep van arts.
In de wetenschap ontdekt men wetmatigheden die men nog niet kende. De mens is slechts een product van zijn omgeving, zo wordt gedacht, en hij kan niet ontkomen aan de invloed daarvan. Het gezin is
| |
| |
niet langer een symbool van geborgenheid, maar het toont de wrede en onontkoombare wetten van de erfelijkheid en het milieu. Wie voor een dubbeltje geboren is, zal nooit méér waard kunnen worden. Inteelt heeft in de hoogste kringen decadentie en zwakte gebracht, die van vader op zoon en van moeder op dochter overgaan. De vrouwen worden in de romans niet meer beschreven als de rondborstige moeders van een welig gezin, maar als zwak, lijdend, sensibel, nerveus, niet bestand tegen het leven. Als ze kinderen baren, zijn die nauwelijks levensvatbaar. De zelfmoord in de boeken neemt toe.
In Eline Vere (1890) van Louis Couperus kan Eline het gezinsleven met de oneindige visites en vervelende gesprekken over steeds dezelfde onderwerpen niet meer aan. Ze breekt niet uit haar deprimerende leven, maar maakt er een eind aan. Bij Couperus is de familie breed vertakt, en niemand ontkomt aan de doem die over een bepaald geslacht kan liggen. Alleen een enkele neef die kunstenaar wordt en naar het buitenland vertrekt, kan zich bevrijden van de knellende familiebanden. Bekrompener nog dan bij Couperus is het milieu bij Frans Coenen. In Zondagsrust (1902) beschrijft hij de zondag van een armoedig alcoholisch gezin op een bovenwoning zo droefgeestig dat de lezer zelf gaat snakken naar adem bij zoveel bedomptheid.
Ook in de poëzie is het afgelopen met de versjes over het besloten gezin. De mens wordt weer een alleenstaand individu in de dichtkunst van de Tachtigers. Hoogtepunt van de laatste jaren van de negentiende eeuw is de bundel Sensitieve verzen van Herman Gorter uit 1892. De verzen zijn totaal gespeend van elke maatschappelijke verwijzing. Verder kan het individualisme niet gaan. De mens is zijn eigen driehoek geworden: kind, vrouw en man ineen.
|
|