| |
| |
| |
Zelfmoord
In het diepst van het woud
- 't Was al herfst en erg koud -
Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
Och, zijn oog zag zo dof!
En zijn goed zat zo slof!
En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.
‘Ha!’ dus riep hij verwoed,
‘'k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!’
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
't Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier.
En meteen zocht zijn blik
Genoeg om zijn lichaam te torsen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.
Dit zijn de eerste strofen van het bekendste gedicht van Piet Paaltjens, ‘De zelfmoordenaar’. Men weet hoe het gedicht verder gaat: de man hangt een paar seizoenen aan de boom, tot het zomer wordt, een paartje door het bos zwerft en een mooi plekje om te vrijen zoekt, als een laars van het reeds langverteerde been afglijdt. ‘In een wip was de lust om te vrijen geblust,’ merkt Piet Paaltjens droog op.
François HaverSchmidt, de student die in Leiden gelukkig was en als dominee in Schiedam periodiek aan zware depressies leed, creëerde deels uit spielerei, deels om zijn zwaarmoedigheid de baas te blijven een alter ego, Piet Paaltjens. Deze kreeg alle ruimte om diep bedroefd en
| |
| |
hoogverliefd te zijn, om te rouwen om verloren vriendschappen en kortstondige liefdes. De gedichten van Paaltjens trokken in de tijd van verschijning al veel liefhebbers, vooral omdat de grens tussen echt gevoel en overdrijving, spotternij en intense passie erin vervaagd is. Toen was nog niet duidelijk hoe HaverSchmidt zelf in een broos evenwicht tussen levenslust en melancholie leefde. In een depressie koos hij voor een gruwelijke zelfmoord: hij hing zich op aan het gordijnkoord van zijn bedstee. De naaister van de familie HaverSchmidt vertelde in i960: ‘Er was een bedstede in dat huis en daarin heeft hij zijn laatste strijd gestreden, de tekenen waren zichtbaar doordat hij met zijn schoenen het beschot heeft bekrast’.
Literaire en werkelijke zelfmoord zijn in de negentiende eeuw bijna niet te scheiden. Van historische zelfmoorden werd fictie gemaakt, terwijl zelfmoorden in boeken besproken werden alsof ze werkelijk gebeurd waren. Als ergens de grenzen tussen fictie en werkelijkheid vervagen, is het wel in de zelfmoord. De fascinatie voor het thema is weliswaar zo oud als de literatuur zelf, maar in de negentiende eeuw lijkt de eigenhandige dood een bijzondere aantrekkingskracht te hebben op letterkundigen. Nu hoort het thema bij de vaste patronen van de Romantiek zoals die uitentreuren beschreven zijn in inmiddels verouderde studies over de negentiende eeuw. Verheerlijking van de combinatie van dood, verval en schoonheid culmineert volgens Mario Praz in de Romantiek. Zelfmoord, vooral als die door een jeugdig genie gepleegd wordt, is geheel in de stijl daarvan.
In andere studies over de negentiende eeuw bestaat de neiging om de preoccupatie van de negentiende-eeuwers met de zogeheten zwarte zijden van het bestaan op de korrel te nemen. In Nederland zou de Romantiek als stroming nauwelijks bestaan hebben, en de zwarte Romantiek zou vrijwel geheel afwezig zijn. Opvallend is dat literair-historici die dit beweren hun stelling niet onderbouwen met een studie van wat de Romantiek in het buitenland dan wel geweest is, noch met een onderzoek van de Nederlandse literaire werken zelf. Wie de moeite neemt om de rijke Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw werkelijk te lezen, komt voor verrassingen te staan. Dit geldt ook voor zelfmoord als literaire icoon.
Zelfmoord wordt in de negentiende-eeuwse literatuur voornamelijk op twee manieren gebruikt. Enerzijds is er de heldenzelfmoord. Een jonge man of vrouw komt voor een keuze te staan tussen toegeven aan
| |
| |
Zelfmoord door ophanging in totale verlatenheid
| |
| |
een onverdraaglijke toekomst of deze niet accepteren en het leven opofferen zodat een compromisloos beeld van de zelfmoordenaar overblijft. Dit zijn de helden van de negentiende eeuw, de Werthers, de Chattertons, Heinrich von Kleist en zijn vriendin, literaire fictieve helden en literatoren wier leven tot fictie is gemaakt. Dit zijn de zelfmoordenaars die niet kunnen leven volgens de normen van de maatschappij en zich niet wensen aan te passen aan haar regels. De dood is dan eervoller dan het compromis. De moraal die in de gewone maatschappij zelfmoord veroordeelt, vervalt voor deze vorm van zelfmoord, of die nu fictie of werkelijkheid betreft. In deze zelfmoorden vloeien ze dan ook moeiteloos in elkaar over. Historische aanslagen op het eigen leven krijgen een grandeur, terwijl zelfmoorden uit de literatuur opgenomen worden in het culturele debat.
De andere soort zelfmoord heeft wel met de moraal van de werkelijkheid te maken. De keerzijde van de heldenzelfmoord is de oneervolle zelfmoord van de ontaarde man of vrouw. Ook hier gaat het om personen die niet kunnen leven volgens de normen van de maatschappij, maar nu is het de geordende burgermaatschappij die een moraal eist waaraan niet voldaan wordt. Zelfmoord wordt hier voorgesteld als het gruwelijkste waartoe een mens kan vervallen en de straf voor dronkenschap, malafide geldtransacties, uitvreten van armen of hoerenloperij.
Zowel de eervolle als de oneervolle zelfmoord heeft dus te maken met de eisen van de maatschappij, alleen worden in het ene geval de onaanvaardbare eisen gesublimeerd tot een heldendaad, en in het andere geval straft de onaangepaste zichzelf met de meest onherroepelijke straf die bestaat. Bovendien krijgt hij nog een trap na door de publieke afkeuring van een dergelijke zelfmoord. Beide soorten zijn op allerlei manieren omgestoofd tot literatuur, maar bij de laffe soort is zelden een historisch personage aanwijsbaar. Als er een pendant in de werkelijkheid is, is die niet direct herkenbaar. In het negatieve is er ook weer een voorbeeldfunctie: wie zó handelt, kan alleen desastreus eindigen. Vaak wordt hierbij naar de Christusverrader Judas uit het Nieuwe Testament verwezen, die uit wroeging over zijn daad zichzelf ophing.
Bij de eervolle zelfmoord horen andere hulpmiddelen dan bij de oneervolle. Verdrinking en verhanging horen bij de lage soort, terwijl de sublieme zelfmoord gepleegd wordt met het mes, pistool, vergif of, fraaie variant, door zelfontploffing of door van een toren te springen. Vooral verhanging is een teken van een gruwelijke dood. Wie zich zo
| |
| |
ombrengt, zendt daarmee het teken uit dat hij zich beschouwt als een judas, die deze straf verdient.
Er zijn twee zelfmoorden in de Europese Romantiek tot een soort oervoorbeelden van de eervolle suïcide gemaakt: de reële zelfmoord van Thomas Chatterton en de literaire zelfmoord van Werther.
De literaire zelfmoord die in de late achttiende en vroege negentiende eeuw de meeste indruk maakte, was die van Werther uit Goethes brievenroman Die Leiden des jungen Werthers, al moet de mare dat de roman een golf van zelfmoorden teweegbracht, zeker voor Nederland, gebagatelliseerd worden. De overgevoelige, introverte Werther, verliefd op een reeds verloofd meisje, kan niet leven met de eisen van de burgerstandenmaatschappij en beneemt zich het leven. Weliswaar schreef Goethe zijn roman in 1774, maar de radeloosheid van Werther was blijkbaar zo herkenbaar dat de ene herdruk op de andere volgde en bewerkingen voor toneel en opera gemaakt werden tot diep in de negentiende eeuw. Overigens gebruikte Goethe een zelfmoord in zijn eigen kennissenkring als bron voor zijn roman. Werthers zelfmoord is een edele zelfmoord, zoals blijkt uit het middel dat hij gebruikt (het pistool) en de afwezigheid van morele afkeuring van zijn daad in het boek zelf.
Vergelijkbaar met Werthers zelfmoord ten gevolge van maatschappelijke uitsluiting is de versterving van Guy de Vlaming uit Nicolaas Beets' gelijknamige romance, geschreven in zijn studententijd onder invloed van Byron. Ook hier is sprake van een gevoelige held, onmogelijke liefde en sociale normen waaraan niet voldaan kan worden. Guy doodt zichzelf door uithongering en kastijding.
De Engelse veelbelovende dichter Thomas Chatterton pleegde in 1770 op zeventienjarige leeftijd zelfmoord. De jonge klerk, die slechts een armenschool bezocht had, zette nog voor zijn vijftiende de Engelse kritiek op een dwaalspoor door een vervalsing. Hij pretendeerde gedichten van de monnik Rowley gevonden te hebben, die rond 1400 geschreven zouden zijn. In werkelijkheid had hij ze zelf op vergeeld perkament geschreven in een namaak Oudengels. Toen hij dit bekendmaakte, reageerde de kritiek hooghartig: zulke mooie verzen kon de eenvoudige klerk niet geschreven hebben. Zijn eigentijdse verzen werden niet opgemerkt, en de wanhoop greep hem aan. Hij beging zelfmoord door arsenicum in te nemen ‘om daarmee de aandacht van de wereld op zichzelf en zijn verzen te vestigen, en tegelijk om de wereld
| |
| |
Thomas Chatterton na zijn zelfmoord
| |
| |
voor haar achteloosheid jegens zijn genie te straffen’, zoals Jeroen Brouwers stelt in zijn boek over zelfmoordende schrijvers. Vóór zijn dood versnipperde hij de manuscripten van zijn ongepubliceerde verzen.
In de Tate Gallery in Londen hangt een geromantiseerde voorstelling van Chattertons dood door de schilder Henry Wallis. De lijkbleke jonge dichter wordt beschenen door een mysterieus licht, waardoor hij eerder op een marmeren Griekse god lijkt dan op een verstarde dode pauper. Zijn mooie lichaam ligt op een armoedig bed, het hoofd hangt licht naar beneden en vestigt de aandacht op een kist met versnipperde manuscripten, zijn rechterhand reikt naar de grond en omknelt nog enig verscheurd papier. Wallis’ schilderij uit 1856 is de apotheotische verbeelding van de heldenverering die Chatterton te beurt viel in de negentiende eeuw. Hij gold als het embleem van het door de burgermanswereld geslachtofferd genie. Wordsworth, Coleridge en Keats wijdden gedichten aan hem. Chatterton speelt een hoofdrol in zowel een roman als een toneelstuk van Alfred de Vigny, Stello uit 1832 en Chatterton uit 1835. De Vigny zag hem als de tragische belichaming van zijn idee dat elk politiek regime vijandig staat tegenover kunst en dat de dichter het slachtoffer is van een materialistische samenleving die ware zielenadel veracht.
Dit idee is weer overgenomen door J.J.L. ten Kate, de eerste Nederlandse dichter die een lang gedicht over Chatterton publiceerde. Hij deed dit in 1842, toen hij nog niet de dominee-dichter van later jaren was. In het gedicht neemt Ten Kate geen moralistisch standpunt in ten opzichte van de zelfmoord, integendeel, hij laat de lezer meeleven met de opeenvolgende teleurstellingen in Chattertons leven die moesten leiden naar de wanhoopsdaad. In het voorwoord bij de uitgave neemt de aanstaande dominee wel een moreel standpunt in: Chatterton was te weinig echt christen om tegen de aanvallen van de buitenwereld op te kunnen: ‘de wanhoop greep hem aan, hij bezweek in die worstelstrijd’. In het gedicht zelf is Chatterton echter vooral het miskende genie dat de Europese romantische schrijvers van de jongen gemaakt hebben. In werkelijkheid was hij een vroegrijpe, waarschijnlijk syfilitische rokkenjager, die wilde imponeren door een vervalsing.
Ten Kates gedicht over de sublieme zelfmoord is een uitzondering in de Nederlandse Romantiek. De Hollandse variant van Chatterton is de luitenant ter zee Jan van Speyk. Zijn kanonneerboot was op 5 februari 1831 vastgelopen bij een Antwerpse kade. Voordat het schip in handen van de opstandige Belgische militairen kon vallen en de Hollandse vlag
| |
| |
gestreken moest worden, gooide Van Speyk zijn sigaar in het kruit, en een geweldige ontploffing volgde.
Van Speyks zelfexplosie veroorzaakte een vaderlandse euforie en die sloeg neer in tientallen gedichten en verhalen van Hollands bekendste en onbekende poëten. Nog geen zes dagen na de gebeurtenis kwam het eerste gedicht al van de pers: De heldendood van Van Speyk, door Hendrik Kuyper. W.H. Warnsinck en H.H. Klijn volgden. Van Bree componeerde een toonkunstig tafereel op woorden van Kinker. Adriaan van der Hoop jr. dichtte de vaderlandse romance De kanonneerboot, speciaal ‘ten voordele der weduwen en weezen van de Helden, die met Van Speyk den dood der ere deelden’. In het voorwoord schrijft hij: ‘Nooit heb ik God vuriger gedankt, dat Hij aan mij de hemelgaaf der Dichtkunst verleende, dan toen ik in de nieuwsbladen de opgave vond van die daad, de bloem der helden van alle eeuwen en volken waardig. In tranen wegsmelten, in geestdrift ontvlammen en de volgende Romance dichten, was het werk van enige ogenblikken.’ Speciale kinderboeken verschenen over ‘de zelfopoffering’, over ‘de Noord-Nederlandse zeeheld onzer eeuw’, ‘ter opwekking van de moed en vaderlandsliefde’.
Een jaar na zijn dood verscheen al een biografie van de held, die slechts negenentwintig jaar oud was geworden. Jacob van Lennep had op een gegeven moment zo genoeg van de verheerlijking, waar hij overigens zelf aan had meegedaan, dat hij de wens dichtte dat met de held alle verschenen en nog te verschijnen gedichten, gravures, verhandelingen, geweeklaag, lithografieën, romances, odes, dromen en boekjes voor de jeugd ontploft waren.
Er was nog een ander tegengeluid. De medicus S. van der Feen schreef in 1833 de ellenlange verhandeling De zelfopoffering van J.C.J. van Speyk aan den Bijbel getoetst. Hij meende dat alleen God over leven of dood mocht beschikken en dat de gereformeerde leer zelfmoord onder geen enkele omstandigheid kon goedkeuren. Daarmee zijn we terug bij de werkelijkheid waarin zelfmoord geen associaties met heldendom opriep, en veeleer beschouwd werd als een over zichzelf afgeroepen straf.
De oneervolle zelfmoord is in de literatuur bij uitstek de manier om met schurken af te rekenen. In allerlei half of geheel moralistische verhalen slaat de vileinste booswicht tenslotte de hand aan zichzelf. In een beschrijving van wereldse jonge mannen, Jonge Heren, wordt het geval beschreven van een jeugdige heer die een meisje verleidt en zwanger maakt. De vrouw heeft na de geboorte van een dochtertje geen andere
| |
| |
keus dan de kost te gaan verdienen als prostituee. Als haar kind enigszins welgevormd begint te worden, betrekt zij ook haar in het vak. De vader van het kind walgt hiervan zo dat hij zelfmoord pleegt nadat hij de moeder geworgd heeft.
In traktaatjes van de Nederlandsche Vereeniging ter Afschaffing van alle sterke Dranken komt zelfmoord herhaaldelijk voor als waarschuwing, zowel in verhaaltjes als in berichten. In 1842 wordt beschreven dat een vader ‘in dronken waanzin zijn kinderen [heeft] omgebracht, daarop zich zelf het leven benomen en een schrikkelijk einde gehad’.
Oneervolle zelfmoorden komen voor in de romans van J.J. Cremer, waar inhaligheid en vrouwenmishandeling in zelfmoord eindigen, en in Van Lenneps Klaasje Zevenster, waarin een overspelige gehuwde vrouw uit de betere kringen nog net gered wordt nadat ze zich aan de beddenkwast opgeknoopt heeft. Daarentegen is in hetzelfde boek de rijke zakenman Blink niet meer te redden. Hij wordt afgeschilderd als een typische vertegenwoordiger van de dubbele moraal. Enerzijds is hij actief lid van allerlei godsdienstige en filantropische genootschappen, anderzijds licht hij mensen die vertrouwen in hem stellen genadeloos op. Als zijn kapitaal verloren is gegaan, verdrinkt hij zichzelf.
De zelfmoord in Busken Huets Lidewyde balanceert op de rand van eer en schande. De bedrogen echtgenoot stelt de minnaar immers voor de keuze zelfmoord te plegen met het pistool of zich door zijn bedienden naar de stal te laten voeren, waar ze hem mogen castreren. De minnaar kiest voor het pistool, waarmee Huet aangeeft dat André Kortenaer als slachtoffer van manipulaties een kiese zelfmoord verdient. In de historische roman De schaapherder van J.F. Oltmans staat tegenover de eervolle zelfmoord van Jan van Schaffelaar, die om zijn eer en zijn manschappen te redden van de Barneveldse toren sprong, de zelfverbranding van een kwaadaardige heks.
In de roman De verborgenheden van Amsterdam beschrijft Jan de Vries uitvoerig een poging tot zelfmoord door verdrinking. Een losbol heeft geld achterovergedrukt om zich te handhaven in de kring van slechte vrienden en een verleidelijke veeleisende vrouw. Hij wordt zo in het nauw gedreven dat hij in het water springt. De schrijver meent dat moed nodig is voor zelfmoord, want niemand kan gemakkelijk van het leven scheiden. Wanneer iemand moet kiezen tussen schande en dood, lijkt de dood soms te prefereren. De gemoedstoestand van de zelfmoordenaar schildert De Vries breeduit:
| |
| |
Aan de oever des doods houdt alle valse schaamte op. Aan de oever des doods! ja, aan de rand van een afgrond stond hij thans, die hij zichzelf had voorbereid. Nog slechts weinige ogenblikken, en die stille watervlakte zou zich vaneen scheiden om hem in haar schoot te ontvangen, en als de nachtwind die watervlakte rimpelde, dan zouden die kleine golfjes langzaam over het lijk van de zelfmoordenaar heen stromen. Zelfmoordenaar... dit woord klonk hem akelig, verschrikkelijk in de oren. Nu eerst gevoelde hij, wat de zelfmoord was, nu eerst sneed hem de gedachte door de ziel, dat hij op het punt stond om een einde aan zijn leven te maken, dat hem door de Almachtige geschonken was; de hand te slaan aan iets, dat hij niet als zijn eigendom mocht beschouwen! - Hoe dikwijls had hij niet, als een zijner bekenden door zelfmoord een einde aan zijn droevig en rampzalig leven gemaakt had, op een luchtige toon gezegd: ‘De kerel had gelijk, dat hij zich verzoop of voor de kop schoot!’ [...] Er behoort moed tot de zelfmoord. Hoezeer deze stelling ook bestreden is, houden wij haar nochtans staande. Het leven is zoet, de zucht tot het leven is al wat ademt aangeboren. Geen lafaard wordt een zelfmoordenaar. [...] Tot de zelfmoord behoort moed, maar het is een strafwaardige en zondige moed, waarvoor de Almachtige de schuldige zal dagen voor het gericht; een moed, die de zelfmoordenaar voor de goddelijke vierschaar een zware, zeer zware verantwoording zal opleggen!
Als de man een koets hoort naderen, meent hij dat zijn misdaden ontdekt zijn en springt het water in. Lang duurt zijn doodsstrijd:
Julius zonk tot op de bodem der rivier, maar kwam onmiddellijk weer boven, als werd hij met kracht teruggestoten; de diepte van het water weigerde hem een rustplaats, zolang er nog adem in hem was. Hij had de hoop gekoesterd dat het op hetzelfde ogenblik van de noodlottige sprong met hem gedaan zou zijn... De ongelukkige bedroog zich. De wrede golven moesten hem eerst doodmartelen, alvorens zij zijn graf zouden worden. De watervlakte scheidde zich weer, en de maan bescheen het doodsbleek gelaat van de zelfmoordenaar. Nu eens sleepte de stroom hem een eindweegs voort, dan weer zonk hij om even spoedig weer boven de oppervlakte te drijven, en nog strekte de dood zijn armen niet naar hem uit, en nog begaf hem zijn bewustzijn niet. Het was, alsof in die verschrikkelijke ogenblikken
| |
| |
zijn zintuigen scherper werden; door zijn vochtige ogen zag hij duidelijk iedere grasscheut, elk bloempje dat langs de oever groeide, hij hoorde de verwijderde dorpsklok negen uur slaan, even duidelijk alsof hij zich in het dorp zelf bevond. Eensklaps waande hij, dat een nevel hem overtoog, langzaam zonk hij weer naar de afgrond, gras en bloemen waren verdwenen, een vuurrood licht schemerde hem in de ogen, en zijn oren werden getroffen door een geluid, gelijk aan dat van een hevige storm. ‘Zou dat de dood zijn?’ vroeg de ongelukkige zich af. Het was slechts een begin van de doodsstrijd. Op dit ijselijke ogenblik verhief zich luid de stem der natuur bij de zelfmoordenaar; de zucht tot leven deed zich meer dan ooit bij hem gevoelen; hij opende de lippen ten einde om hulp te roepen en strekte de handen krampachtig uit... Zijn denkvermogen verdween toen hij zich geheel onverwachts als door twee sterke armen voelde aangegrepen en naar de diepte getrokken.
De twee armen blijken die van zijn redder te zijn. Julius was geen ontaarde booswicht, maar slechts slachtoffer van omstandigheden, en daarom is een tweede kans voor hem weggelegd.
De heldenzelfmoord en de zelfmoord als straf komen overeen met twee kanten van de negentiende eeuw, die door schrijvers herkend werden. De burgerdichter schrijft in zijn romans met afschuw over zelfmoord en beschouwt zelfmoord als een zelfgekozen gruwelstraf, die bovendien verwerpelijk is omdat hij niet bijdraagt aan de opbouw van de maatschappij. Diezelfde burgerdichter heeft ook een andere kant. Dezelfde man dweept met boosaardige contrasten. Hij geniet van beschrijvingen van de tering die een jong meisje sloopt, hij huivert plezierig bij het lezen van satanische verhalen en vereert het genie dat zich buiten de wel gestructureerde maatschappij plaatst. Wanneer deze kant van de dichter zich laat zien, dan beschrijft hij de heldenzelfmoord. In principe komen beide vormen van literair gebruik van de zelfmoord dus voort uit onvrede met de bestaande maatschappij.
De vraag komt op hoe zelfmoord in de gewone dagelijkse wereld geapprecieerd werd. Tot in de achttiende eeuw gold zelfmoord als een zwaar misdrijf, dat zelfs nog verhaald moest worden op het lijk. In Engeland werd het lichaam van een zelfmoordenaar op een kruispunt begraven, er werd een stok door het lijk gestoken en er waren geen christelijke begrafenisplechtigheden. Al zijn goederen werden verbeurdverklaard. Men noemde de zelfmoordenaar drievoudig misdadig: tegen
| |
| |
zichzelf, tegen God en tegen de staat. Pas in de loop van de negentiende eeuw kwamen er verzachtingen in deze gebruiken. Vanaf 1823 mocht de zelfmoordenaar op het kerkhof begraven worden, maar dan wel zo snel mogelijk en alleen in de nacht. In 1870 verviel de verbeurdverklaring en pas in 1882 mocht hij op een normale manier ter aarde worden besteld. Ook in Nederland werden nog tot in de achttiende eeuw de goederen van een zelfmoordenaar verbeurdverklaard, als zijn daad bij vol bewustzijn gepleegd was en niet het gevolg was van krankzinnigheid. In Amsterdam sleepte men tot in 1786 het lijk van een zelfmoordenaar door de stad, waarna hij ondersteboven opgehangen werd en in een put onder de stadsgalg begraven werd. De Franse tijd bracht, zoals in zoveel humanitaire zaken, verlichting. In de Franse Code Civil waren geen bepalingen tegen de zelfmoord opgenomen. Toen in het tweede decennium van de negentiende eeuw het Nederlands crimineel wetboek opgesteld werd, volgde men hierin het Franse voorbeeld. Hiermee is niet gezegd dat zelfmoord geaccepteerd werd. Dat de literatuur zelfmoord gebruikt als apotheose van een verhaallijn, in het negatieve of positieve, duidt erop dat die nog niets van het schrikwekkende verloren had.
De publieke opinie lijkt over het algemeen van een driedeling uit te gaan, die nog een soort van zelfmoord toevoegt aan de twee literaire vormen. In brieven en dagboeken wordt zelfmoord in het algemeen besproken in termen van krankzinnigheid. Vaak zal dit een modus zijn geweest om te ontkomen aan de zware doem die hangt over zelfmoord die bij vol bewustzijn gepleegd wordt. Wie krankzinnig is, treft geen schuld. Over een zelfmoord in familie- of kennissenkring hoeft dan niet afkeurend geschreven te worden, maar men kan deernis hebben met het slachtoffer en men hoeft de nabestaanden niet uit te sluiten van ondersteuning. De zelfmoord door een krankzinnige is als literair thema minder aantrekkelijk omdat die minder dramatisch is. Beschrijvingen daarvan zijn in egodocumenten en kranten te vinden.
In 1855 pleegde de vroegere gouverneur van de kinderen van Jacob van Lennep zelfmoord. De gebochelde Engelsman, Leopold James Lardner, had indertijd de sympathie van de familie verworven om zijn eruditie, sensibiliteit en gevatheid. Nadat de kinderen Van Lennep opgegroeid waren en geen gouverneur meer nodig hadden, kreeg hij een hoge post als bibliothecaris aan het British Museum in Londen. In de berichtgeving over zijn dood, zowel in kranten als in brieven, wordt benadrukt dat de man overgevoelig en nerveus was, dat zijn vrouw aller- | |
| |
liefst was en zijn daad slechts het droevig gevolg van overspanning. In The Times verscheen op 3 december 1855 onder de kop ‘Suicide of Mr. Lardner, of the British Museum’ een uitvoerig verslag waarin de psychologische factoren die verantwoordelijk waren voor de fatale daad uitgesponnen werden. Lardner was die dag naar het museum vertrokken met de omnibus. Het paard van de omnibus reed onderweg een man aan, waardoor Lardner zeer geagiteerd raakte. Bij het museum aangekomen weigerde hij door een donkere gang naar zijn kamer te lopen, omdat hij bang was dat die in zou storten. In de loop van de ochtend raakte hij steeds meer van streek, zodat er een arts bij geroepen werd. Die vond het nodig dat iemand bij hem bleef waken. Er werd een meisje bij hem gezet, dat hij na enige tijd wegstuurde onder het voorwendsel dat het weer beter ging. Zodra het meisje weg was, stortte hij zich uit het raam van zijn kamer op de tweede verdieping. De berichtgeving is duidelijk: de man was niet toerekeningsvatbaar. De eer van zowel de werkgever als de familie was gered. Dat blijkt ook uit de brieven die tussen Engelse vrienden en Van Lennep gewisseld werden over het tragische einde van de sympathieke gouverneur. Geen afkeuring, slechts benadrukking van ziekte. Hij sprong in een ijlende koorts uit het venster, schreef een van Van Lenneps zonen later.
Tegen het eind van de eeuw ontstonden maatschappelijke bewegingen die leidden tot aanscherping van allerlei wetten die in 1848 vrij liberaal opgezet waren of nog niet in detail uitgewerkt waren. Bossenbroek en Kompagnie constateerden in hun boek over de prostitutie al een toenemende verpreutsing op seksueel gebied. Zo werd in 1886 ook het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot zelfmoord veranderd. Volgens artikel 293 en 294 kon hulp bij of aanzetten tot zelfmoord worden bestraft met ten hoogste twaalf jaar gevangenisstraf. Waren tot dan toe nauwelijks studies over zelfmoord in de Nederlandse negentiende eeuw gepubliceerd, na die verandering verschenen geregeld dissertaties over het onderwerp. H.H. Kuyper sloot zich in zijn dissertatie uit 1910 aan bij de strengere wetgeving: zelfs poging tot zelfmoord zou strafbaar gesteld moeten worden, omdat die tegen de goddelijke orde is. ‘En nu verbiedt deze goddelijke rechtsorde zo uitdrukkelijk het menselijk leven in het algemeen, dus ook ons eigen leven, te vernietigen, omdat de mens, naar Gods beeld geschapen, Zijn eigendom is. De moordenaar zowel als de zelfmoordenaar vergrijpt zich derhalve aan Gods eigendomsrecht en maakt een inbreuk op Zijn rechtsorde,’ stelt hij.
Andere proefschriften zijn wat toleranter. Samuel Julius Hirsch meen- | |
| |
de nog voor de wetsverandering in zijn Hulp en aanzetting tot zelfmoord uit 1882 dat zelfmoord niet als een misdrijf aangemerkt kon worden, en dus in heel Europa uit de wetboeken van strafrecht moest. Alleen achterlijke landen als Engeland, Rusland en Piemonte (in Noord-Italië) zouden zelfmoord nog als een misdaad zien. Zelfs in het Oude Testament wordt zelfmoord zonder afkeuring beschreven, volgens Hirsch. De zelfmoord van Simson, die de pilaren van het paleis van de Filistijnen omvertrok, zodat al het volk dat daarin was, inclusief hijzelf, de dood vond, krijgt de aura van heldendom door zelfopoffering. Saul die zich in zijn zwaard stortte om niet in handen van zijn vijanden te vallen, werd plechtig begraven en men rouwde langdurig om hem. Over Judas spreekt Hirsch niet, maar misschien kwam die nieuwtestamentische figuur in Samuel Julius' bijbel niet voor.
Veel scherper stelt Céleste André de la Parrà het in zijn dissertatie uit 1895. Zelfmoord is een ziekteverschijnsel en ziekte kan niet onzedelijk zijn. Zijn opvatting van de zelfmoord ligt dicht tegen die van de naturalistische schrijvers aan. De la Parra haalt allerlei autoriteiten aan om te onderstrepen dat men zelfmoord als een natuurlijke doodsoorzaak kan zien die het gevolg is van psychische afwijkingen. In zes van de stellingen bij zijn proefschrift hamert De la Parra op de noodzaak zelfmoord uit het Wetboek van Strafrecht te halen, want zelfmoord is niet onzedelijk, zelfmoord is niet onrechtmatig, zelfmoord is niet strafwaardig. De helper bij zelfmoord hoort ook niet strafbaar gesteld te worden. De la Parra moest tegen de openbare mening opboksen zoals die onder andere was verwoord in de Winkler Prins Encyclopaedie van 1888, waarin gesteld werd dat zelfmoord altijd onzedelijk is, ‘wanneer men de gevallen uitzondert van krankzinnigheid, onverdiende rampspoed, ondragelijke pijn en in het algemeen van omstandigheden, die zulk een overweldigende invloed hebben op 's mensen geest, dat zij hem van de vrijheid van handelen beroven. Tevens onderscheidt men van zelfmoord de vrijwillige dood, die de martelaar kiest, om zijn zedelijke waardigheid te handhaven en voor zijn denkbeelden te sterven.’ De maatschappelijke driedeling vinden we in de encyclopedie terug: de verwerpelijke onzedelijke zelfmoord, de te vereren heldenzelfmoord en de te verontschuldigen krankzinnigensuïcide.
Er verschenen nu ook de eerste sociologische studies over zelfmoord die op statistieken gebaseerd waren. C.J. Wijnaendts Francken kon in 1899 nog geen gebruik maken van Nederlandse statistieken. Op basis van buitenlands onderzoek en eigen waarneming concludeerde hij dat
| |
| |
Zelfmoord door verdrinking
| |
| |
het hoogste aantal zelfmoorden onder weduwnaars en gescheiden mannen voorkwam. De meest gebruikte methode daarbij was ophanging, daarna verdrinking. In sommige landen kwamen meer zelfmoorden voor dan in andere. Denemarken en Saksen stonden in 1877 aan de top. Boven de veertig jaar nam het zelfmoordcijfer toe. Onder protestanten werd vaker de hand aan zichzelf geslagen dan onder katholieken. Pas sinds 1900 werden Nederlandse zelfmoorden geregistreerd. Daarvan maakte Mattheus Marinus den Hertog gebruik in zijn dissertatie uit 1913. Vreemd genoeg lijken de conclusies van Wijnaendts Francken sindsdien nauwelijks hun geldigheid verloren te hebben, want nog steeds doen zich de meeste zelfmoorden voor onder oudere alleenstaande mannen van christelijken huize.
De studies over zelfmoord en de eerste Nederlandse statistieken over zelfmoord verschenen in een tijd dat zelfmoord in de literatuur een nieuwe lading had gekregen. In de naturalistische romans van het eind van de negentiende eeuw is zelfmoord niet langer als een eredaad te savoureren, noch te kwalificeren als een verwerpelijke daad, maar is die het onontkoombare gevolg van een reeks natuurlijke processen. Een auteur die hierover publiceerde, is Morselli. Hij zag de zelfmoord in het spoor van Darwin als een van de vele middelen die de natuur aanwendde om defecte individuen op te ruimen. Zelfmoord zou daarmee een medicijn voor de maatschappij zijn. Dat is de boodschap van de nieuwe golf zelfmoorden in de literatuur. Ongelukkige vrouwen als Emma Bovary plegen zelfmoord uit onvermogen om te leven. Eline Vere uit de gelijknamige roman van Louis Couperus koos niet zelf voor de dood, de zelfmoord koos haar.
|
|