| |
| |
| |
Verborgen leven
Heer bekijkt gemaskerde prostituees
| |
| |
| |
De seksuele omgang
3 maart 1857. In Amsterdam vonden de voorbereidingen plaats voor een echt societyhuwelijk. In de Waalse Kerk op de Oudezijds Achterburgwal zou de derde zoon van de bekende romanschrijver Jacob van Lennep trouwen met de mooie freule Caroline Wilhelmina van Loon. De freule moest nog 24 worden, Maurits Jacob van Lennep was 27 jaar oud. Het Amsterdamse volk verheugde zich op de trouwpartij en verzamelde zich voor de kerk. Als het meezat, dacht men, zouden er bekendheden meekomen in de koetsen, misschien wel leden van het koningshuis, want Jacob was dik bevriend met koning Willem iii.
Maurits had Caroline, Lore werd ze genoemd, niet gemakkelijk verworven. De bruid stamde uit een oud en vermogend adellijk geslacht. Haar moeder had het huwelijk lange tijd tegengewerkt. Dat lijkt vreemd, want zij was een tante van de romanschrijver en als opgroeiende jongen was Jacob erg verliefd op haar geweest. Misschien was dat juist de oorzaak van haar afkeuring: ze wist welk vlees zij met de Van Lenneps in de kuip had. Jacob nam het niet erg nauw met de huwelijkstrouw, de oudste zoon was een echt fuifnummer en de tweede een lapzwans. Maurits was echter niet te vergelijken met zijn vader of zijn broers: hij was degelijk, trouw en gelovig. Dat had tante Annewies tenslotte ingezien en ze gaf haar toestemming toen Maurits een vaste baan kreeg.
Op de ochtend van het huwelijk was het een drukte van belang in het huis van de Van Loons. De bakker kwam langs met taarten, de slager met geroosterd vlees, de kapper kwam voor de douairière. Lores oudere zusters zouden haar helpen met het aantrekken van de bruidsjapon en met de opschik. Ze troffen haar vrolijk zingend in bed aan. Dat vonden zij nogal onbetamelijk voor zo'n plechtige dag, en ze besloten Lore voor te lichten over wat haar te wachten stond.
Vanaf dat moment sloeg de stemming van de bruid om. De hele verdere mooie dag was ze stil en teruggetrokken. Zelfs het klinkende vers dat Jacob van Lennep voordroeg bij het diner, speciaal voor de moeder van de bruid, kon haar niet opvrolijken. Toen de koets 's avonds weg- | |
| |
reed voor de huwelijksnacht in het familiebuitenhuis, was Lore zeer neerslachtig. In het rijtuig huilde ze. Het was duidelijk dat ze zich ellendig voelde.
Eenmaal aangekomen bleek ze koortsig te zijn. Wat die nacht gebeurde, weten we niet. In elk geval wilde Lore de volgende dag de huwelijksreis niet uitstellen, hoezeer de bruidegom daar ook op aandrong. Het paar vertrok naar Duitsland. De reis was een grote mislukking, want Lore bleef ziek en somber. Maurits herkende zijn schalkse verloofde bijna niet. Ze wilde niet uitleggen waarom ze zo zwaarmoedig was. Maurits kon alleen bedenken dat het afscheid van de familie haar te zwaar was gevallen.
Pas vele jaren later vertelde Lore hem waarom ze zo terneergeslagen was geweest. Toen de zusters haar op de trouwdag zo uitbundig aantroffen, hadden ze gemeend het meisje de ogen te moeten openen. Agnes had verteld dat ze de komende nacht iets moest ondergaan wat zo afschuwelijk was dat alleen slechte vrouwen zich daaraan onderwierpen, en dan lieten ze zich er tenminste nog voor betalen. Wat het precies was, wilde haar zus niet zeggen, maar het zou een pijnlijke, beestachtige en vernederende marteling zijn. Lore was zo onnozel om daardoor van streek te raken. Ze begon zo te tobben dat ze het huwelijk wilde afblazen. In haar onwetendheid had ze gedacht dat een vrouw alleen samen met haar man in één bed hoefde te slapen en daarvan zwanger werd, zonder verdere aanraking. Nu vertelden haar zusters dat er nog iets horribels bij kwam, te vreselijk om te doorstaan. Ze begreep dat het onmogelijk zou zijn om op die dag zelf nog de verloving te verbreken, en zeker niet om een reden die haar nog geheel duister was. De hele dag had ze verschrikkelijke angstvoorstellingen en pas toen ze besefte dat God zelf dit horribele had ingesteld en dat die beproeving gedragen moest worden, berustte zij erin. Maar toen het noodlottige ogenblik in de nacht van 3 maart naderde, gingen haar zenuwen spoken en kreeg ze koorts van de angst.
We weten niet wanneer de verse echtgenoot de kans zag toe te slaan. Dat het afschuwelijke zich toch voltrokken heeft, kan afgeleid worden uit de geboorte van Hendrik, negen maanden en vier dagen na de huwelijksdatum.
In het Gemeentearchief van Amsterdam wordt het omvangrijke dagboek van Maurits Jacob van Lennep bewaard. Het dagboek staat stampvol gegevens over het familieleven in de negentiende eeuw. Een van de
| |
| |
opmerkelijkste passages daarin is die over de huwelijksnacht. Hieruit blijkt dat meisjes uit de hogere kringen totaal onwetend het huwelijk ingingen. Ze waren analfabeet op seksueel gebied.
Geheel anders was het met de jongemannen uit die kringen. Over dezelfde familie Van Lennep hoorde ik eens in kringen van oud-studenten uit Leiden een anekdote die van generatie op generatie mondeling overgeleverd is. Jacob van Lennep had besloten dat zijn oudste zoon David ingewijd moest worden in de geheimen van de voortteling. Hij kende een hoer in de Nes in Amsterdam die wist hoe jonge knapen over hun eerste schuchterheid heen te helpen, en hij stuurde zijn zoon bij haar langs. Toen de jongen na een paar mislukte pogingen eenmaal op dreef was, zei ze: ‘Zo gaat-ie goed, meneer Van Lennep.’ Verbaasd vroeg David hoe zij wist dat hij een Van Lennep was. Zij antwoordde: ‘Ik herkende de vader aan uw rustige streek.’
Als ergens de these van het dubbele gezicht van de negentiende eeuw opgaat, dan geldt dat voor de seksualiteit. De moraal heeft tot ongeveer 1870 twee streng gescheiden standpunten voor vrouwen en mannen.
| |
De ingesnoerde taille
De gedragscodes voor vrouwen stemmen een hedendaags mens niet erg vrolijk. Wanneer is men voor het eerst van het zwakke geslacht gaan spreken? Dat moet in de negentiende eeuw geweest zijn, toen de vrouw beroofd is van haar seksualiteit. Beter gezegd: de seksualiteit is toen bij vrouwen tot een negatieve eigenschap verklaard, die alleen door hoeren, dienstmeisjes of wijven uit de laagste volksklasse getoond werd. Het natuurlijk gevolg hiervan was dat de vrouw zwak kon worden genoemd, want zonder de primaire levenskracht van de seksualiteit bleef alleen de vrouw als moeder over. Dat was de barende vrouw, die al te vaak stierf in het kraambed, en de vrouw die ging lijden aan geslachtsziekten die ze aangereikt kreeg door haar lustig levende man. Dat was ook de vrouw die leed aan bloedarmoede door gebrek aan medische kennis over de juiste voeding en door slechte behandeling van vrouwenkwalen. Van elke vier kinderen die ze baarde, stierf er een in de wieg. Dat was de vrouw die haar taille insnoerde met korsetten om haar seksualiteit te benadrukken, maar diezelfde korsetten leidden tot fysiek onvermogen om ervan te genieten.
De echtgenoot kon gaan en staan waar hij wilde, zij was veroordeeld
| |
| |
tot een bestaan binnenshuis. Elke voet die zij buiten de deur zette, of dat was voor een wandeling of een concert, moest begeleid worden door die van een man. Slechts voor kerkbezoek, familievisites en inkopen mocht de vrouw alleen de straat op. ‘Het zwakke geslacht’ is in de negentiende eeuw zwak gemaakt door de heersende gedragscodes, gepaard aan de gebrekkige medische vaardigheden.
Vrouwelijke seksualiteit is tot de laatste decennia van de negentiende eeuw een taboe. Pas daarna ontstaat er via de literatuur een ommekeer. In de eerste helft van de eeuw spreekt men niet over seksuele verlangens, bij jonge meisjes noch bij getrouwde vrouwen. Dat vrouwen zouden kunnen genieten van de seksualiteit, komt niet op papier. Zelfs een jong meisje dat een vrijer moet zien te krijgen, mag geen erotische signalen afgeven. Ze hoort zich passief op te stellen en te wachten op de initiatieven van een jongeman. Dat moet niet makkelijk geweest zijn, omdat een meisje voor haar toekomst geheel afhankelijk was van een goed huwelijk. Een meisje dat overbleef, werd een last voor haar familie. Haar maagdelijkheid was het kapitaal dat voor het sluiten van een goed huwelijk onaangeroerd moest blijven. Seksuele omgang vóór het huwelijk bij een meisje uit de burgerkringen is een volledig taboe.
In de literatuur ziet men tot in de late negentiende eeuw een verregaande stereotypering van de vrouw. Er zijn grofweg twee typen, zoals Mario Praz in zijn klassieke studie over de romantische literatuur, The romantic agony, al langgeleden constateerde: madonna's en hoeren. Een gezonde vrouw met een gezonde seksbeleving komen we niet tegen. Een normale vrouw die plezier heeft in seks komt in de Nederlandse literatuur pas voor in Lodewijk van Deyssels Een liefde uit 1887. Daarvóór zijn deugdzame vrouwen ongevoelig voor seks, of ze nu verloofd, getrouwd of alleenstaand zijn. Seks wordt steevast beschreven als een gevaar of bedreiging. Geen schrijver ontkomt daaraan. Ook vrouwelijke auteurs verdoezelen elke erotische toespeling. Het moet een duivelse plagerij van Lodewijk van Deyssel zijn geweest dat hij Mathilde in Een liefde laat masturberen terwijl ze een boek van Geertruida Bosboom-Toussaint leest. Zelfs bij de meesterschrijver Multatuli zijn de geliefden madonna-achtige wezens zonder seksualiteit, terwijl hij in het dagelijks leven echt wel volbloedige vrouwen tegenkwam en liefhad.
Multatuli introduceert Tine in de Max Havelaar als iemand die zich geheel in dienst van Max stelt. Ze straalt geen enkele lichamelijke aantrekkelijkheid uit:
| |
| |
Ik zei dat ze niet schoon was, en toch wilde ik niet graag dat u haar voor het tegendeel hield. Ik hoop dat u haar schoon vinden zult, zodra ik gelegenheid zal hebben haar voor te stellen, gloeiend van verontwaardiging over wat zij de ‘miskenning van 't genie’ noemde, als haar aanbeden Max in 't spel was, of wanneer haar een denkbeeld bezielde, dat in verband stond met het welzijn van haar kind. Te dikwijls reeds is er gezegd dat het gelaat de spiegel van de ziel is, om nog prijs te stellen op de portretwaarde van een onbeweeglijk gezicht, dat niets heeft af te spiegelen omdat er geen ziel in weerschijnt. Welnu, zij had een schone ziel, en wel moest men blind zijn, om niet ook haar gelaat voor schoon te houden als die ziel daarop te lezen stond.
Prototype van het deugdzame, seksualiteitsloze jonge burgermeisje is Suzette Noiret uit de Camera Obscura van Hildebrand. Ze is de dochter van een weduwe die op een hofje woont en heeft ‘een allerliefst, beschaafd en net besneden uiterlijk’. Haar onbeschrijflijke deugdzaamheid blijkt uit de voorbeeldige manier waarop ze aan haar oude en zieke moeder gehecht is. Ze doet alles om haar het leven te verzachten. Een nette jonge ambtenaar had zijn zinnen op haar gezet. Zij wilde daar nog niet op ingaan, omdat ze de verzorging van haar moeder als haar eerste plicht zag. Dit eenvoudig lieftallig kind wordt lastiggevallen door een heerschap uit de hogere kringen. Daarvan is Hildebrand getuige:
Het gebeurde dat ik, op zulk een donkere gracht, voortschrijdende zonder precies te weten waar ik mij bevond, op enige afstand twee personen ontwaarde, waarvan de een evenveel neiging toonde om de andere te ontlopen, als de andere gezind scheen de eerste terug te houden. Naderbij komende zag ik dat gemelde personen tot verschillende kunnen behoorden, en daarop hoorde ik een zachte vrouwenstem, maar schor van zenuwachtigheid, duidelijk zeggen: ‘Laat me los, meneer! of ik schreeuw.’
Het leek mij toe, dat de meneer, tot wie deze bedreiging gericht was, en die een lange mantel droeg, van nature een vijand van schreeuwen was. Althans hij liet de persoon die gesproken had ogenblikkelijk los en verdween in een zijstraat. Ik had de stem herkend.
‘Bent u het, juffrouw Noiret? Wie durft u aanraken? Laat ik u thuis brengen,’ sprak ik haar toe.
Het arme meisje kon niet antwoorden; zij beefde van het hoofd tot de voeten, en ik had moeite haar op de been te houden.
| |
| |
Aanranding van Suzette Noiret
| |
| |
‘Het is verschrikkelijk,’ snikte zij: ‘o indien u zo goed wilt wezen; het is ijselijk...’
Wat er precies gebeurd is, vernemen we enige bladzijden verder, als Suzette voldoende bedaard is om verslag te doen: de schurk had haar gevolgd, haar om het middel gegrepen, een briefje in haar hand gestopt en geprobeerd haar te kussen. Dit is alles wat we te weten komen van de ‘aanranding’.
| |
Men hoorde alleen het hevig zwoegen
Als alle jonge meisjes waren als Suzette, dan zou er bij het zwakke geslacht nooit iets ondeugdzaams voorvallen, tenzij het met geweld afgedwongen werd. Eén karaktereigenschap maakt een meisje gevoelig voor verleidingen. Iemand die ‘coquette’ is, geeft eerder toe aan opdringerige heerschappen. Haar aantrekkings- en afstotingskunsten kunnen kwalijke gevolgen hebben. Meestal komt de coquette net op tijd tot inzicht, en schaamt zich dan diep over haar lichtzinnig gedrag. Ze ontdekt bijvoorbeeld dat haar vrijer nog andere relaties heeft, of alleen op haar geld uit is. Tegenover Suzette Noiret staat in de Camera Obscura de bruinogige Henriette. Zij is behaagziek, verwend en mooi. Ze is erg gecharmeerd van de verleidingskunsten van een fatterig heerschap dat zich aan haar opdringt, en die dezelfde blijkt te zijn als de aanrander van Suzette. Henriette komt nog net op tijd tot inkeer door het demasqué van Hildebrand.
Over een andere categorie vrouwen, de slechte vrouwen, vernemen we geen sappige details. Beschrijvingen van de seksuele daad komen niet voor in de openbare literatuur, niet als slechte vrouwen ‘het’ doen, en zeker niet de seks van burgervrouwen. Alleen in de pornografie en in boeken die speciaal voor de leesbibliotheken geschreven werden, komt men toespelingen op de coïtus tegen, zoals in het beruchte boek De verborgenheden van Amsterdam van Jan de Vries. Een jong meisje in financiële problemen gaat naar een rijke oude man, die haar al een tijdlang oneerbare voorstellen doet. De man wil haar alleen geld geven als ze tegemoetkomt aan zijn geile wensen. Hij schenkt haar een flink glas rode wijn in en dan gebeurt dat wat met stippellijnen aangeduid wordt:
Nancy weerde hem wel af, maar haar tegenstand was slechts zwak. Zij was de Nancy niet meer van enige weken vroeger; zij was be- | |
| |
dwelmd en wist eigenlijk niet, waar zij was en wat zij deed, en met elk ogenblik nam de vermetelheid van de verleider toe.
De wijn had Nancy's rede verdoofd en haar in een soort van bezwijming doen vallen, een zekere bewusteloosheid, waardoor zij onkundig was van al hetgeen er met haar voorviel.
Adam Smith sloeg zijn arm om het lichaam van het onschuldige meisje en drukte haar wellustig aan zijn borst.
‘Kom, wees verstandig,’ fluisterde hij haar nauw hoorbaar toe. ‘Nancy, mijn engel...!’
‘Neen, neen, Mijnheer Smith, laat mij los,’ hijgde zij, maar zijn kussen sloten haar de mond.
En toen werd het stil. Men hoorde alleen het hevig zwoegen... het zacht gefluister van Adam Smith, en... toen Nancy het kantoor van de commissionair verliet, was zij in het bezit van het benodigde geld... Maar tot welk een prijs had zij het verkregen?!!
De invloed van de wijn was geweken; na verloop van korte tijd was zij geheel tot haar bewustheid teruggekomen en Nancy, de gevallen Nancy, huiverde bij de gedachte aan hetgeen zij gedaan had en weende over haar zonde.
Ongetrouwde vrouwen die seksueel actief zijn, worden vaak als slachtoffer voorgesteld. Zij kunnen het niet helpen in zulke beroerde omstandigheden terechtgekomen te zijn.
In de roman Tooneelspelers van J.J. Cremer probeert een getalenteerde actrice haar deugdzaamheid te bewaren in de verdorven omgeving van het toneel. Iedereen uit haar omgeving denkt dat ze vrij te schieten wild is. Actrices horen nu eenmaal geen burgermansmoraal te koesteren. Ze wordt belaagd door de directeur van het toneelgezelschap, door een jonge theaterliefhebber en bovendien wil een nieuwe regisseur haar onfatsoenlijke rollen opdringen. Het loopt niet goed af met haar. De krachtsinspanningen om haar moraal in stand te houden blijken haar geestelijk en lichamelijk te vellen en ze sterft.
Haar tegenpool is een actrice die ongehuwd moeder van twee kinderen is. De vader van de kinderen is de directeur van het gezelschap, die niet wil trouwen. ‘De liefde is de enige waarachtige band, die man en vrouw vereent. Geen burgerlijk of geestelijk contract is in staat om huwelijksliefde te verzekeren; daarom laten we elkaar liefhebben en trouw zijn - zonder meer!’ zo had zijn valse tong gesproken, want trouw was
| |
| |
De verleidende vrouw
| |
| |
hij niet. De actrice wekt de sympathie van de lezer omdat zij als een voorbeeldige werkende moeder geschetst wordt, ook al is haar seksuele moraal niet standvastig gebleken. Ze slooft zich uit om haar kinderen een goed bestaan te geven, terwijl de natuurlijke vader zich om niets bekommert. Een gevallen vrouw kan in het moederschap haar zondige verleden uitwissen, is de boodschap.
Cremer blijft in zijn schets de actrices idealiseren. De vrouwen geven zelf geen aanleiding, maar vallen ten prooi aan de mannelijke denkbeelden over de losse zeden in de toneelwereld.
Veel realistischer beschrijft Johannes Kneppelhout (Klikspaan) ordinaire straatmeisjes die in het voorjaar overvallen worden door geilheid:
Zodra de eerste lenteadem over kruiden en vogels heen blaast en de bleke bloesems doet openspringen, spat met feller drift, zo lang door de wintervorst onderdrukt en beteugeld, de ontucht, de geilheid uit van de bedorven stad, en terwijl de vertrouwelijke schemering alles tot zalig en kuis genieten uitnodigt, dwaalt ene losgebroken vrouwenschaar met oorverdovend gejuil en onbetoomd misbaar langs de brede straten en grachten. De maagden keren het hoofd om en vrezen te luisteren, en de grijsaard die de loopse stad zijn verachting niet toegrijnst, grijpt verontwaardiging tot in het diepst van de ziel, als hij die bandeloze en luide openbaringen van een onverzaadbare krolsheid gewaar wordt. Welk een rumoer, welk een getier, welke afzichtelijke drommen, welke troepen van weeldedronken bacchanten! [...] In haar woeste drift rukken zij het loof van de twijgen, vertrappelen de bloempjes in het gras, verschrikken de ontwakende natuur met de rauwe kreten van haar vuile lust, en ambachtsman en dienstmeid en burgerdochter en student rukken uit en mengen zich in de dolle Sabbatsdans!
Gevallen vrouwen zijn overigens niet de enige soort van slechte vrouwen in de literatuur. Er komen met name in de historische romans ook vrouwen voor die machtsbelust zijn of godsdienstig fanatiek en daardoor onsympathiek. Een van de afstotendste romanpersonages uit de negentiende eeuw is de katholieke kwezel Donna Teresia in Het Huis Lauernesse van Geertruida Bosboom-Toussaint, die een ketter kon ruiken op drie mijl afstand, zoals de reus in het sprookje van Kleinduimpje de lucht van mensenvlees opsnoof:
| |
| |
Donna Teresia was de verpersoonlijkte gierigheid. Gierigheid schitterde uit de kleine, levendige, diepgezonken ogen; gierigheid, die niet alleen spaart voor zich zelf, maar wie ook de gulle onbekrompenheid van anderen ergert, en die zelfs in anderen niet duldt, wat zij verkwisting noemt; voor wie bijeenschrapen en uitsparen een behoefte is geworden en een hartstocht [...]. De tweede sterk uitkomende zwakheid van deze goede vrouw was dweepzucht, de gloeiende dweepzucht der Spaanse van een bekrompen oordeel. Na gasten, haatte Donna Teresia niets zozeer dan ketters. En men was zeer licht ketter in haar oog.
Vrouwen die zich niet aanpassen aan de heersende normen van volgzaamheid en verdraagzaamheid, kunnen niet op sympathie rekenen. Daarentegen wordt voor een gevallen vrouw meestal deernis gevraagd, niet alleen in de literatuur, ook in het echte leven, zoals we zullen zien bij de prostituee. Men spreekt dan over ‘gevallen vrouwen’, en vallen is immers een ongeluk. Wie valt, heeft niet goed uitgekeken, maar het is geen eigen schuld als ergens een struikelblok ligt. Bovendien houdt de uitdrukking in dat de vrouw voordien rechtop heeft gelopen. Zij is het slachtoffer van de dubbele moraal die voor seksualiteit gehanteerd wordt.
| |
Zaad moet vloeien
Hoewel de moraal voor mannen minder rigide lijkt, was lang niet alles toegestaan. Een ingewikkeld bestel van geschreven en ongeschreven regels bepaalde het seksuele gedrag. Uit de christelijke gedragsboeken blijkt dat ook voor mannen seksuele omgang vóór het huwelijk niet is toegestaan. Er is echter verschil tussen de christelijke moraal op schrift, de geschreven medisch-liberale moraal en de mondelinge moraal zoals die op sociëteiten beleden werd. Bovendien lopen de opvattingen in diverse standen en streken uiteen.
In christelijke kringen wordt van de man zelfbeheersing verwacht. Zonder meer wordt aangenomen dat de lusten van de man bijna onbedwingbaar zijn en dat er grote kunsten aan te pas komen om die te onderdrukken. Met de hulp van God en een ijzeren discipline moet het lukken om voor het huwelijk zonder seks te leven.
In de medische wereld denkt men hier anders over. Voor een man is het onmogelijk en ongewenst de seksuele driften te beheersen. Jonge
| |
| |
ongetrouwde mannen mogen toegeven aan het noodzakelijk kwaad: de prostitutie. In verlichte kringen werd onderdrukking van de mannelijke seksualiteit niet gezond geacht. Dit denkbeeld was zo sterk dat die opvatting in christelijke kringen doorwerkte. Wanneer de seksuele aandrift zo heftig was dat onanie dreigde, kon een opvoeder beter zijn jongens naar de hoeren sturen.
De mondelinge moraal sloot hierbij aan. Dit betekende dat hoerenbezoek, voorechtelijk verkeer en buitenechtelijk spel in saaie huwelijken niet veroordeeld werden. Dit geheel was gebonden aan voorwaarden die nergens zijn opgeschreven. Ze behoorden tot de collectieve publieke moraal van mannen. De regels werden feilloos toegepast en wie zich eraan hield, liep geen gevaar om uit de bovenlaag van de maatschappij gestoten te worden. Pas als de regels van de mondelinge moraal geschonden werden, kwamen er schandalen. Een van de ongeschreven regels had met standsverschillen te maken. Botvieren van de lusten deed de man op een meisje of vrouw uit de lagere klassen. Buitenechtelijke kinderen bij een meisje uit het volk deden er niet al te veel toe. Wanneer wat geld op tafel kwam en niet openlijk over het bastaardkroost gepraat werd, kon zelfs een politicus zich dat veroorloven. In de hoogste standen waren buitenechtelijke kinderen van oudsher gewoon. Ook voorechtelijk nageslacht dat verwekt was in de studententijd, vormde geen belemmering voor een carrière.
In de openbare literatuur is over dit ingewikkelde regelspel weinig te vinden. De mannen worden niet minder stereotiep afgeschilderd dan de vrouwen. Krachtige mannen in de literatuur zijn zonder uitzondering deugdzame vrijers of echtgenoten: typen zoals Max Havelaar en Ferdinand Huyck. Overspelige echtgenoten, hoerenlopers en aanranders komen alleen als volbloed schurken voor in de boeken.
We hebben al kennisgemaakt met de aanrander van Suzette Noiret in de Camera Obscura. Deze Van der Hoogen is een onsympathieke fat, een opportunist die kapitaalkrachtige meisjes het hof maakt, maar een eenvoudig burgermeisje lastigvalt. Wie zou verwachten dat deze man dus met een overdosis viriliteit gekenschetst wordt, komt bedrogen uit: hij is juist nogal verwijfd en onmannelijk.
Onsympathiek is ook de vrouwenverslinder dokter Ruardi uit de roman Lidewyde (1868) van Conrad Busken Huet. De auteur gaat verder in zijn afbeelding van onzedelijkheid dan de meeste schrijvers van de voorafgaande jaren. Hij portretteert een arts die in zijn huis voor zijn
| |
| |
Mannen op de sociëteit
| |
| |
liefhebberij geheime kamers heeft. Drie soorten vrouwen ontving hij er. Het meest geheim waren de ontvangsten van jonge vrouwen uit de hoogste stand met een slecht huwelijk, die bij Ruardi schadeloosstelling zochten voor de ‘ellende van hun eigen slaapkamers’. Daarnaast trokken er af en toe schoonheden bij hem in, meestal uit het buitenland. Die bleven een tijdlang, en na enige maanden zochten ze weer een andere minnaar. Tenslotte verleidde Ruardi er de armoedige wezens uit de laagste stand die om het geld of de cadeautjes overstag gingen. Een van die meisjes heeft hij zwanger gemaakt. Wanneer een priester om schadeloosstelling vraagt, doneert Ruardi onder protest een gift. Hij meent dat hij het meisje niet ongelukkig heeft gemaakt, maar dat zij aan de omgang met hem juist enkele van de genoeglijkste ogenblikken van haar leven heeft te danken.
Sympathieke mannenfiguren met een bedenkelijke moraal zijn zeldzaam. Zo'n uitzondering is de hoerenloper Frederik Galjart in De lotgevallen van Klaasje Zevenster van Jacob van Lennep. Hij is vooral zwak, niet bestand tegen het ongeluk dat hem achtervolgd heeft en daarom in omstandigheden gekomen dat hij zijn aandriften niet meer tegenging. Zijn goede inborst blijkt als hij het meisje Klaasje wil redden, dat geheel buiten haar bedoeling in een bordeel terechtgekomen is. De man kan de daad overigens niet bij het woord voegen en slaagt er niet in het arme kind te helpen, omdat hij op het moment suprême dronken is.
Dat een man slachtoffer wordt van een vileine vrouw, wordt pas een motief in de literatuur van de late negentiende eeuw, bij de Franse naturalisten zoals Emile Zola en de gebroeders Goncourt. Er zijn in Nederland enkele vroege voorbeelden van vrouwen die manipuleren met hun seksualiteit, en daardoor mannelijke slachtoffers maken. Dokter Helmond, uit de gelijknamige roman van J.J. Cremer uit 1870, is een eerzame jonge huisarts die een opwindende vrouw uit de lagere burgerstand trouwt. Hij is het type van de seksueel-onderdanige man, die zich door zoete woordjes en sensuele beloften laat verleiden om te veel geld uit te geven. Langzaam maar zeker kalft zijn moraal af. Zijn onderdanigheid aan en afhankelijkheid van de welgevormde vrouw leiden tenslotte tot krankzinnigheid en de dood.
Even weinig bestand tegen de verleidingskunsten van een vrouw is de jonge provinciaal André Kortenaer in Lidewyde van Busken Huet. De vrouwelijke tegenpool van de mannelijke verleider, dokter Ruardi, is minstens zo verdorven. De languissante donkere schone echtgenote van een politicus-rentenier heeft een verhouding met Ruardi. Om de aan- | |
| |
dacht daarvan af te leiden manipuleert ze de brave sukkel André zodanig dat deze verliefd op haar wordt. Nadat zij hem hoofdstukken uit de ongekuiste versie van Confessions van Jean-Jacques Rousseau heeft voorgelezen, verliest hij zijn terughoudendheid. Lidewyde moedigt hem aan, deels uit wellust, deels omdat ze gestreeld is door de aandacht van de onervaren jonge minnaar, deels om wraak te nemen op Ruardi en haar ongeïnteresseerde echtgenoot. Slachtoffer is tenslotte de provinciaal. De bedrogen echtgenoot dwingt hem te kiezen tussen castratie of zelfmoord. Hij kiest voor de zelf afgevuurde kogel.
Deze romanfiguren lopen vooruit op de figuur van de femme fatale die pas na 1880 in de literatuur van de naturalisten in zwang komt. In de literatuur tot die tijd is de man superieur aan de vrouw en is zij passief slachtoffer of passief gelukskind door de gedragingen van haar man, vader of vriend.
| |
De vrolijke bedstee
En nu de praktijk. Het zal er in het dagelijks leven veel vrolijker aan toe zijn gegaan dan de vele erbarmelijk saaie gedragsboeken voorspiegelen en wulpser dan de literatuur ons voorhoudt. Peter Gay heeft aannemelijk gemaakt dat er in het besnoeide seksleven van de Victoriaanse mannen en vrouwen toch heel wat lustigheid voorkwam. ‘It would be a gross misreading of the bourgeois experience to think that nineteenth-century bourgeois did not know, or did not practice, or did not enjoy what they did not discuss,’ schrijft hij. In de huwelijken wordt genoten van de seks, en wie tussen de regels door kan lezen, begrijpt dat de deftige vrouwen echt niet allemaal frigide waren, zoals de boeken ons al te graag willen doen geloven.
De Engelse moraalhistoricus Michael Mason meent dat de grote scheidslijn tussen beheersing en vrolijkheid ligt tussen stad en platteland. Op het platteland zou men leven volgens de moraal van de natuur, en die doet niet aan zelfbeheersing. In de bedstee van het platteland gelden de natuurwetten. In de stad daarentegen zouden de codes het omgangsverkeer reguleren.
Ik ben geneigd voor Nederland deze scheidslijn niet door te trekken. In allerlei cultuurverschijnselen uit de negentiende eeuw is er geen immens verschil tussen platteland en stad. De dorpen zijn niet afgesneden van de steden, er is geen adel die eeuwenlang zijn eigen stempel op een
| |
| |
streek drukt, er zijn slechts weinig dorpen die zo geïsoleerd leven dat geestelijke en lichamelijke inteelt plaatsvindt. In de kleine plaatsen heersen dezelfde gezagsverhoudingen als in de steden, alleen speelt alles zich op kleiner schaal af.
De deugdzame driehoek lijkt als model onder elke samenleving door te schijnen. Burgemeester, dominee en dokter zijn in vrijwel elk dorp aanwezig. Zij fungeren als het vaderlijke, het geestelijke en het vrouwelijke element in de samenleving. De moraal die ze in hun studententijd meegekregen hebben, dragen ze over op de wellevende burgerij. Vrijwel elke kleine gemeenschap heeft een afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, bij uitstek de vertegenwoordiger van de burgermoraal. Hoe gering het verschil tussen stad en platteland was, blijkt uit het dagboek dat Jacob van Lennep in 1823 bijhield van zijn voettocht door Nederland, samen met zijn vriend Dirk van Hogendorp. In elke plaats kunnen ze direct terecht bij de elite en ze worden vrijwel overal in de landstaal aangesproken. Op sociëteiten en bij families worden ze uitgenodigd en ze bezoeken Nutsscholen, gevangenissen en fabrieken, zonder dat er codeconflicten van belang optreden.
Wel is er in Nederland een scheidslijn tussen het noorden en het zuiden, zowel in het godsdienstige als in het culturele. Er is een grote breuk enerzijds tussen Limburg en Brabant en anderzijds de overige provincies. In vrijwel elke statistiek uit de negentiende eeuw, of die nu over analfabetisme, liefdadigheidsgenootschappen of huwelijksleeftijd gaat, wijken de cijfers van de eerste twee provincies af van de rest. In allerlei politieke acties en culturele organisatievormen gedragen de zuidelijke provincies zich anders. Zou de seksuele moraal er dan ook anders zijn geweest? De overbekende katholieke hypocrisie doet vermoeden dat de dubbele moraal eerder gewoonte dan afwijking was. Bovendien is de katholieke kerk in het afwijzen van seks buiten het huwelijk altijd zeer rigide geweest. Een malle situatie is dit als men erbij stilstaat: de pastoor die als ongehuwd man niets van seks of gezinsleven weet, moet zijn gelovigen de goede weg wijzen in de huwelijkspraktijk. Dan heeft de dominee het makkelijker, die door zijn voorbeeld kan laten zien wat een goede familie is.
Het zou kunnen zijn dat tussen katholieke mannen onderling een striktere geheimhoudingscode heerste dan tussen de protestantse. Geen grappen over onechte kinderen of maîtresses, maar weten en verzwijgen. Dit is althans gemeengoed in katholieke kringen in de vroege twintigste eeuw, waarover meer getuigenissen overgeleverd zijn. De onder-
| |
| |
Gemaskerde mannen feestend op de sociëteit
| |
| |
zoeker moet het hier met gemeenplaatsen doen, want de zuidelijke bronnen voor dit onderwerp zijn nog schaarser dan die uit het noorden.
De grootste scheidslijn is die tussen de klassen geweest, die dikker getrokken werd dan die tussen zuid en noord of tussen stad en platteland. De laagste klasse trouwde vaak pas als er een kind op komst was, en dan nog niet altijd. De dienstmeisjes waren vogelvrij voor studenten en heren in huis. Hoe hoger de heer, hoe meer hij mocht, hoe hoger de dame, hoe minder vrijheden zij had. Hoe lager de vrouw, des te minder werd haar losheid van zeden aangerekend, hoe lager de man, des te minder hij kon profiteren van de dubbele moraal. Daartussen zweefden beroepsgroepen waar een dubbele moraal uit den boze was. Met name de dominee kon zich geen losse moraal veroorloven.
Verder lijkt elke man in een vooraanstaande positie zich overspel en fikse flirterijen te kunnen veroorloven. Artsen, advocaten, uitgevers, schrijvers, staatslieden en beambten, in elk beroep komen mannen met het deugdzame masker voor. In het gezin en in het openbaar werd dat als een tweede huid gedragen. Wanneer ze een maîtresse en onechte kinderen hadden, was dat geen uitzondering en het hoefde niet schadelijk te zijn voor de carrière.
De grootste losbollen van de negentiende eeuw vindt men bij het Oranjehuis. Over koning Willem ii en zijn zoon Willem iii bestaan vele verhalen, die voor een deel apocrief zijn. Al is er maar de helft van waar, dan nog is er sprake van grove minachting van de publieke moraal. Willem ii was nog beducht voor zijn naam en besteedde grote bedragen aan het afkopen van de roddelpers. In het geval van Willem iiikan nauwelijks meer van een dubbele moraal gesproken worden. Hij maakte korte metten met de journalisten die zijn vader gechanteerd hadden en zette ze vast. Van zijn vele verhoudingen maakte hij geen geheim. Hij bestond het zijn vrouw te laten wachten in de koets terwijl hij een bordeel bezocht. Staatszaken interesseerden hem minder dan zijn maîtresses, die hij geregeld achterna reisde in het buitenland. In Parijs hield hij er een zeer opvallende en dure minnares op na, die een eigen loge in de opera had waar ze zich vertoonde in een japon die met drieduizend parels bestikt was. Ook zijn oudste zoon, Willem, hield er een kostbare Parijse vriendin op na. Toen de koning dit ontdekte, stopte hij de financiële ondersteuning van de kroonprins. De vrouw, Elizabeth Cookson, reisde naar Den Haag en wist een audiëntie bij de vorst te krijgen. Hij raakte zo onder haar indruk dat hij haar zelf tot maîtresse nam. Na enige maanden liet hij haar vallen op aandringen van zijn
| |
| |
raadgevers. Ze kreeg een waardevol pakketje aandelen mee en verdween weer naar Parijs. Prins Willem knoopte zijn oude verhouding met haar opnieuw aan.
Zo mogelijk nog bonter maakte het de zuster van Willem ii, prinses Marianne, een verwende meid die lak had aan alle maatschappelijke voorschriften. In de tuin van haar buitenhuis bij Voorburg had ze op een kale boomstam een plateau laten timmeren. Af en toe voltrok zich op de zogeheten prinsessenboom een voorstelling voor intimi. Een naakt meisje nam plaats op het plateau. Stalknechten, alleen gekleed in rijlaarzen, kregen als ze een flinke erectie konden vertonen het sein de boom te bestormen en wie het eerste boven was, mocht het meisje voor de ogen van de prinses en haar genodigden nemen.
Uitschieters naar de andere kant zijn er ook. Van de staatsman J.R. Thorbecke wordt gezegd dat hij geen vermoeden had van wat er zich onder mannen afspeelde, en dat bepaalde roddels en achterklap hem nooit ter ore kwamen. Hij begreep niet dat een bepaalde bekwame liberaal geen carrière in de politiek maakte, tot hij hoorde dat deze zo los van zeden was dat zelfs de dubbele moraal hem niet hielp.
| |
Het grote zwijgen
Het probleem bij het schetsen van de seksuele moraal is dat vrijwel alle bronnen van mannen afkomstig zijn, en dan nog meestal van mannen uit de middenklasse of de hogere kringen. In dagboeken en brieven krijgen we heel wat te lezen over de escapades van heren, maar vrouwen zwijgen ook in hun meest persoonlijke verslagen over sensuele genoegens of ongenoegens. Als een deel van de bronnen zwijgt, hoe kunnen we dan de geschiedenis kennen?
Dat de literatuur zwijgt over seksuele handelingen, ergert Gustave Flaubert. In een brief aan zijn minnares Louise Colet uit 1852 schrijft hij over een nieuwe roman van Alphonse de Lamartine. Hij vindt het een middelmatig boek, hoewel er mooie details in zitten, maar er komt geen leven in de hoofdfiguren:
...om het 's duidelijk te zeggen, neukt hij haar nu eigenlijk of neukt hij haar niet? Dat zijn geen menselijke wezens, maar poppen. Wat mooi is dat toch, die liefdesgeschiedenissen waarin het voornaamste zo met geheimzinnigheid omgeven is dat je niet weet wat je ervan
| |
| |
moet denken, want de seksuele daad wordt stelselmatig naar de achtergrond geschoven, net als drinken, eten, pissen enz.! Daar heb je nu een kerel, die voortdurend met een vrouw leeft die van hem houdt en van wie hij houdt, en nooit één begeerte! Geen onreine wolk komt dat blauwige meer verduisteren! Oh huichelaar! Als hij het echte verhaal had verteld, dat zou een stuk mooier geweest zijn! Maar de waarheid vraagt om een hariger mannetjesdier dan meneer de Lamartine. Het is namelijk makkelijker een engel te beschrijven dan een vrouw: de vleugels verbergen de rondingen.
De literatuur verkondigt de officiële moraal, en verzwijgt allerlei details. Er worden voortdurend kinderen geboren in de boeken, maar hoe ze gemaakt worden, komen we niet te weten. De mensen lijden niet aan syfilis, hoewel dat in het dagelijks leven veel voorkwam. Zelfs een toespeling op de behandeling daarvan werd niet begrepen. In een gedicht vergelijkt De Schoolmeester het vroegere sterke Nederlandse geslacht met de hedendaagse slappelingen:
Bleke kind'ren, kranke moeders,
Neven met een breukband aan,
Schele zusters, bochelbroeders,
Vaders, die uit kuchen gaan.
Ramlend vee, met kwik bevracht,
Machtloos, mislijk nageslacht.
In het tijdschrift De Navorscher uit 1926 stelde men de vraag wat De Schoolmeester zou kunnen bedoelen met dat ‘met kwik bevracht’. Allerlei oplossingen werden aangedragen, maar niet de enige juiste: De Schoolmeester doelde op syfilislijders. De enige remedie tegen syfilis was in de negentiende eeuw namelijk de kwikkuur, die zeker niet zonder gevaren was. Men werd mager als een rammelend geraamte, haren en tanden vielen uit en men had geen energie. De veelvuldig toegepaste kwikkuren en de ziekte zelf ondermijnden de gezondheid van de negentiende-eeuwer.
In de literatuur is nooit een vrouw ongesteld, ook niet in de boeken die de vrouwen zelf geschreven hebben. Zelfs een toespeling daarop wordt niet gemaakt, althans niet in Nederlandse openbare boeken. De lezers kenden misschien wel La Dame aux camélias van Alexandre Dumas over Marguerite, de dure hoer die vijf dagen per maand een rode
| |
| |
camelia in haar haren droeg en vijfentwintig dagen een witte. De verteller voegt hieraan nogal hypocriet toe: ‘Niemand heeft ooit de reden geweten van deze wisseling van kleuren, die ik hier slechts vermeld zonder haar te kunnen verklaren.’
| |
Oma was vroeg in de overgang
De openbare literatuur is dus vooral bruikbaar voor de kenschetsing van de officiële moraal. Zelfs als men probeert de conflicten in de boeken te lezen als travestieën van collectieve obsessies, lukt het niet altijd om er gegevens over de werkelijke moraal aan te ontlenen. Andere bronnen moeten dus aangeboord worden.
Om de verzwegen moraal te leren kennen is men toch weer hoofdzakelijk aangewezen op geschreven bronnen. Brieven lijken hier het meest aangewezen materiaal, maar ook correspondentie was onderhevig aan gedragscodes. Brieven tussen vrouwen en mannen zijn vaak heel openhartig in het beschrijven van gevoelens. Seksuele toespelingen zijn echter zeldzaam, tussen gehuwden evenzeer als tussen ongehuwden.
Een uitzondering is Willem Bilderdijk. Hij maakt in zijn brieven aan zijn schoonzus en aan zijn geliefde duidelijk dat hij heetgebakerd is en niet genoeg heeft aan geestelijke liefde. Hij verwijt zijn vrouw dat ze in bed braaf doet wat de eerste de beste dienstmeid ook had kunnen doen, namelijk hem passief bevredigen, maar zij beantwoordt zijn hartstocht niet met gelijke passie. De brieven van zijn bedrogen vrouw liegen er ook niet om: ze neemt Bilderdijk kwalijk dat hij haar in hoogzwangere staat nog wilde beminnen en dat hij haar in het kraambed mishandelde. Ze geeft te kennen totaal geen zin meer in zijn oversekst temperament te hebben. Bilderdijk is in zijn vrijmoedigheid een eenling en zijn brieven stammen voor een deel nog uit de achttiende eeuw.
Vrouwen zijn onder elkaar beslist niet openhartig in de beschrijving van lichamelijkheden. De brieven van Geertruida Bosboom-Toussaint aan haar vriendinnen zijn huiselijk, warm, godsdienstig en fijngevoelig. Ze laten echter niets zien van verborgen wensen, vrouwenleed of heimelijke kwalen.
Ook de dagboeken van vrouwen, voorzover ik ze ken, geven weinig prijs over hun lichamelijkheden. De uitzondering komt uit onverwachte hoek, namelijk uit de zwaar christelijke van Hanna da Costa, de vrouw van de dichter Isaac da Costa. Zij tekent in haar dagboek aan wanneer
| |
| |
Man belaagd door dood en verderf zaaiende seksualiteit
| |
| |
de menstruatie uitblijft en doet verslag van de vele miskramen in het huwelijk. Pas haar vijfde zwangerschap leidt tot de geboorte van een kind. Miskramen, geboortes en overlijden van de kindjes wisselen elkaar daarna af. In 1832 schrijft ze: ‘De 31ste januari heb ik voor het laatst mijn vrouwelijke zaken gehad, en heb gemerkt op de tweede maart dat ik ten dertiende male zwanger ben. Wat nu Heer? Och, geef mij een wijs hart, opdat ik mijn dagen leer tellen en bereid gevonden moge worden wanneer het uur van mijn dood daar zal zijn.’ Weliswaar overleeft ze de bevalling, maar ze blijft neerslachtig. ‘Om mij was het donker en niet de stemming van vreugde die in onze omstandigheid moest plaats hebben.’ Achttien maal in totaal zou zij zwanger raken, en slechts enkele van haar kinderen bereiken de volwassen leeftijd. Hanna schrijft echter niets over de echtelijke intimiteiten die tot de zwangerschappen leiden. Van de dochters houdt zij bij wanneer ze ‘haar vrouwelijke zaken’ voor het eerst krijgen. Dat is blijkbaar een gelukkig moment in de levensloop dat zij deelt met haar man, want ze danken samen God voor de mijlpaal.
Mannen schrijven elkaar vaak heel vrijpostige brieven. Net als in de liberale medische pers vinden we hier een tolerante houding ten opzichte van de prostitutie. De vrolijkste Frans onder de brievenschrijvers is Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester, in zijn brieven aan Jacob van Lennep. Hij had een verhouding met de vrouw van een hoogleraar aangeknoopt. Na een veeljarig huwelijk was ze zwanger geraakt, en niet door de echtgenoot. Gerrit schreef spottend aan zijn vriend Jacob hoe weinig zijn ‘inspanningen’ gewaardeerd werden, hoewel hij zich de laatste keer nog driemaal achter elkaar uitgesloofd had. Hij vreesde dat de bloedige vruchten van zijn arbeid in de Rijn terechtgekomen waren, na een abortus, als er tenminste geen student langs was gekomen die de foetus opgevist en op sterk water gezet had, blijkbaar een gewoonte onder medische studenten.
Ook in dagboeken van mannen is er niet altijd sprake van zelfcensuur. Dubbelhartig was Nicolaas Beets, die zijn studentendagboek op hoge leeftijd overgeschreven heeft en het oorspronkelijk vrijwel geheel vernietigde. Uit enkele stukken van het origineel die de vernietiging overleefden, blijkt dat hij toespelingen op drankmisbruik wegliet, en misschien is dit ook met erotische passages gebeurd. Voor pikante passages kunnen we terecht bij een vriend van Beets, ook een Leids student, Jan Bastiaan Molewater, die tussen 1833 en 1835 een dagboek bijhield. Hij beklaagt er zich over dat hij het met meisjes van de straat
| |
| |
moet stellen: ‘Dat amouretten maken zoals het hier gaat (straatamouretten) is al heel ellendig en verderfelijk en toch kan ik niet zonder vrouwen. Was ik maar geëngageerd.’ Een verloving werd als oplossing voor seksuele noden gezien, maar in dit geval zou de verloofde te beklagen zijn. Molewater had namelijk syfilis opgelopen. Hij had er veel last van, vooral van de kwikbehandeling, die hem zwak en ellendig maakte.
Soms kan men nog iets van de mondelinge moraal opvangen bij bejaarde mensen die herinneringen hebben aan hun negentiende-eeuwse ouders en grootouders. Een oude tante, die in het begin van de twintigste eeuw geboren is, vertelde mij het volgende. Haar moeder kreeg zeven kinderen achter elkaar, het oudste werd geboren in 1903, het jongste in 1911. Ik vroeg haar hoe het kwam dat er na die zeven kinderen geen andere meer geboren werden. Oma was vroeg in de overgang, zei ze. Later vertelde ze me wat er werkelijk gebeurd was. Na de geboorte van het zevende kind had oma resoluut tegen opa gezegd: ‘Het is afgelopen met de joechei. Je gaat maar op zolder slapen.’ Opa werd verbannen uit de slaapkamer, en om zichzelf te beschermen kwam het oudste meisje bij oma in bed slapen. Deze vorm van geboortebeperking zal ook wel in de negentiende eeuw toegepast zijn. In een kroniek van een Haagse goede familie krijgt een veertigjarige gehuwde vrouw die haar zoveelste kind verwacht door haar moeder toegebeten: ‘Tsjasses, zijn jullie nog zó samen?’
Voor het overige is men aangewezen op de onderstroom van de literatuur: pamfletten, pornografie en schendblaadjes. Hieruit leert men wat normaal geacht werd en wat over de schreef ging. Wat in de onderkant van de literatuur aangeklaagd werd, daarover kan men zeker zijn dat dit tegen de algemene moraal inging. Van de negentiende-eeuwse elite komen Willem ii, Willem iii en Jacob van Lennep het meest voor in de roddelpers.
|
|