| |
| |
| |
Portret van A.L.G. Bosboom-Toussaint. Gravure door D.J. Sluyter naar een foto uit plusminus 1870. Foto Letterkundig Museum Den Haag.
| |
| |
| |
Door niemand heb ik me ooit laten overheersen
Gesprek met Truitje Bosboom-Toussaint (1812-1886)
Er is maar één vrouw van importantie in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde: Truitje Toussaint. Ongeacht de vooroordelen tegen vrouwelijke auteurs, had ze zich een hoge waardering op de literaire markt bevochten. Dit ‘nerveuze inktvisje’, die ‘aangeklede zenuw’, die ‘fragiele pop’, zoals ze door haar tijdgenoten genoemd werd, bracht een verbazingwekkend oeuvre tot stand. Hoewel ze terughoudend was in het openbare leven, nam ze toch een centrale positie in het literaire leven in: als redacteur van de Almanak voor het goede en schone, als medewerkster aan de belangrijkste tijdschriften, maar bovenal als de eerste die het genre van de historische roman een diepgang wist te geven die er tot dan toe aan ontbroken had. Haar werken stonden op de bestsellerlijsten van de negentiende en vroege twintigste eeuw. In de bibliotheken hoorden haar boeken tot de meest geleende. Daar zit iets merkwaardigs in, want tegenwoordige lezers mogen wel achting hebben voor de grootse conceptie van haar historische romans en de psychologische diepgang, maar toegankelijk kunnen haar werken met die eindeloze uitweidingen over politieke geschillen en godsdienst-twisten niet meer genoemd worden. Wie de moeite neemt daar doorheen te bijten, zal onvermijdelijk onder de indruk komen van deze schrijfster, die intensief correspondeerde met Beets, Potgieter, Hasebroek, Van Lennep, Busken Huet, Groen van Prinsterer, en die verloofd was met een van de grootste en geniaalste losbollen van haar tijd: de Gids-redacteur Reinier Bakhuizen van den Brink. Haar verloving liep uit op een grievende ervaring. Bakhuizen moest om zijn liederlijk leven dat tot grote schulden geleid had, Nederland verlaten. In Luik, waar hij terechtkwam, ging hij samenwonen met een meisje uit het volk. Toussaint hield hij jaren aan het lijntje, tot deze zelf de band verbrak en na lange aarzeling trouwde met de
fijnzinnige schilder Johannes Bosboom.
| |
Datum: 10 juni 1885. Plaats: Den Haag, Veenlaan 11 (tegenwoordig Toussaintkade)
De meid die me aandiende bij mevrouw Bosboom had druk gepraat over de wisselende gezondheidstoestand van de bejaarde schrijfster terwijl ze me voorging naar boven. In de studeerkamer aangekomen zweeg ze. Mevrouw Bosboom zat met de armen half over elkaar in een armstoel
| |
| |
voor het raam en staarde met licht opgeheven hoofd naar buiten. Het raam zag uit op een kleine tuin. Voor haar stond een tafel met uitklapbladen, waarop een gesloten schrijfcassette. Daarnaast het zojuist verschenen eerste deel van haar verzamelde Romantische werken, een ambitieus project van de jonge Haagse uitgever Ewings. De inrichting van haar kamer wekt enige verwondering. Er hangt een zoete kleurenplaat met twee donzige poesjes tegenover een magnifieke tekening van een kerkinterieur, door haar echtgenoot. De meubels schijnen stuk voor stuk in verschillende tijden aangeschaft te zijn, want er is geen exemplaar dat bij een ander hoort. Veel portretten aan de wanden herken ik: Da Costa, Betsy Hasebroek, Groen van Prinsterer en zijn echtgenote. Op lage boekenkastjes staan familieportretjes van haar vader en moeder, haar echtgenoot, van neefjes en nichtjes, en wat snuisterijen. Ook zie ik een grote familiebijbel liggen. De kastjes zijn gevuld met geschiedwerken: de Archives van het Huis van Oranje, Wagenaar, Motley, maar ook een uitgave van Bilderdijks gedichten. De schrijfster, die me in eerste instantie niet leek op te merken, draaide zich plotseling met een ruk om. Ze leek me nog kleiner dan ik begrepen had dat ze moest zijn, en ondanks haar leeftijd kwam ze zeer snel op me afen begroette me. Ze stond erop zelf thee te zetten, en in een drukke omhaal van bewegingen vertelde ze niet te houden van gesprekken met onbekenden, maar me niet te hebben willen teleurstellen. Toen ik antwoordde dat ik haar niet meer als een onbekende kon beschouwen sinds ik haar werken gelezen had, leek het ijs gebroken.
Mevrouw Bosboom, ik feliciteer u van harte met het verschijnen van het eerste deel van uw verzameld werk, maar is het niet vreemd dat men bij uw leven al met die uitgave begint?
Het schijnt dat ik die uitgave als een eer moet beschouwen, maar ik had die eer eigenlijk liever gegund aan mijn erfgenamen, die zouden er misschien nog voordeel van gehad hebben. Nu heb ik alleen maar de nadelen van het corrigeren, waardoor ik niets anders kan doen. Ik ben op mijn oude dag nog steeds als een van die jaagpaarden die ik vroeger langs het Noordhollands Kanaal zag lopen. Net waren die arme beesten aan een punt waar de trekschuit hun dienst kon missen, of ze werden weer vastgemaakt aan de volgende. Ach, weet u, de uitgever is piepjong en onervaren, en hij drong zo aan. Ik had te veel medelijden om hem niet op gang te willen helpen, maar eigenlijk ga ik bitter onder die uitgave gebukt. Stelt u zich voor: de man heeft laten berekenen dat het om 25 delen
| |
| |
met meer dan 25 miljoen letters gaat. Ik ben begonnen met het herzien van een van mijn vroegste romans, maar als ik die helemaal naar mijn tegenwoordige smaak wil hebben, moet ik een ander boek schrijven. Dat gaat niet aan, en zo blijven die vroege werken met al hun onervarenheid in de wereld.
Hebben die vroege werken van u dan niet juist een zekere charme doordat u toen als schrijfster minder ervaring had?
Ik kan echt niet met een zeker sentiment of met vertedering naar mijn jeugdig werk kijken. Dat weifelende en onbestemde, het onvoltooide van de stijl ergert me, ik zie de gebreken van conceptie en bewerking maar al te goed en de jacht naar effect bevalt me niet. Alles is er schril met harde en snijdende kleuren, de gestalten zijn óf ongevormd óf het lijken net uitgeknipte poppen zonder dimensie. In mijn latere werk heb ik al die drukte en dat gewoel weggeworpen en ik meen daardoor in diepte gewonnen te hebben.
Neemt u me niet kwalijk, mevrouw, dat ik aanhoud, maar is het niet zo dat u in uw vroegste werk het meest uzelf bent en later onder invloed van Potgieter en De Gids steeds meer in een bepaalde richting gedwongen bent?
Welke richting bedoelt u? Door niemand heb ik me ooit laten overheersen, zelfs niet door de spotzucht en de afbrekende opmerkingen van zekere Gids-redacteur met wie ik enige tijd nauw verbonden was... Natuurlijk heeft Potgieter wel invloed gehad, maar alleen voor zover ik die toeliet. In zijn eerste recensie van mijn werk verweet hij me dat ik geen vaderlandse stof koos en dat ik edellieden in de hoofdrol zette in plaats van burgerlui. Van dat laatste heb ik me niets aangetrokken, maar wat het eerste betreft gaf hij hulp die een beginnend romanschrijfster goed kon gebruiken. Voornamelijk door hem, en door mijn uitgever, durfde ik stof uit het tijdperk van de Hervorming te nemen, en ik schreef Het Huis Lauernesse. Ik zie nog voor me hoe Potgieter en mijn toenmalige verloofde mijn verbeelding in een keurslijf probeerden te dwingen en hoe ik tegenspartelde, maar in die tijd heb ik wel geleerd wat historische studie was.
En was Potgieter tevreden met de richting die u gegaan was?
Ach, Potgieter was er niet de man naar om dat te laten blijken. Misschien was hij tijdelijk tevreden, maar meer dan vijfentwintig jaren later heeft hij nog eens geprobeerd mij te veranderen, toen ik een vervolgroman voor De Gids zou schrijven. Vroeger moest ik een echte historieschrijfster van hem worden, van hem en van Bakhuizen van den Brink, en later heeft hij samen met Busken Huet geprobeerd me om te vormen
| |
| |
tot een schrijfster van moderne romans. Dat was echt een poging de oude eik te verplaatsen, en ik werd er kribbig van. Ik ben heus niet tegen het herschrijven en bewerken van wat eens neergeschreven staat, maar het verlamt en stremt me als ik moet werken met de bijgedachte dat vreemden in het spinneweb van mijn concept gaan poken. Die twee dwarskijkers over mijn schouder hinderden mij.
Uw vroege werk, van vóór Het Huis Lauernesse wordt vaak romantischer genoemd dan uw latere.
Ik moet toegeven toen nog niet geheel vrij te zijn geweest van enig geschetter. Maar die romantische rimram had ik al voordat ik als schrijfster begon, afgezworen. Al die geschaakte maagden en gevangen ridders, die pelgrims die juist terugkeren als hun bruiden in het huwelijk treden, gifdranken die verwisseld worden, verloren kinderen die worden teruggevonden, monniken met zonen, mismaakten die wonderen doen en lijkdiensten voor levenden, dat alles was al zo vaak opgewarmd en opnieuw opgediend met andere sauzen, dat ik het niet meer aan mijn lezers durfde voor te zetten. En hetzelfde geldt voor de personen die een hoofdrol spelen: ik heb wat tegen die romanhelden die niets anders zijn dan mooi, jong, verliefd en volmaakt, die wat op een gitaar tokkelen en zonder uitzondering hun geliefde krijgen na veel tegenwerking. Ik had mijn helden natuurlijk wat romantischer kunnen maken en verwikkelen in intriges, maar ik verbeeldde me dat dit sinds Walter Scott afgedaan had. Mijn stijl heeft zich volkomen onafhankelijk van de Hollandse romantische school gevormd.
Waar moeten we de grondslagen voor uw vorming dan zoeken? Bent u opgegroeid in een literaire omgeving?
Nee nee, lieve, mijn vader was een eenvoudig apotheker in Alkmaar, die me echter heeft gewezen op de gezwollenheid van de toenmalige puikpoëten en me in de culte van Bilderdijk heeft opgevoed, tegen de smaak van de burgerij van zijn tijd in. In dat stadje van kruideniers en kaaskopers bracht de lectuur mij kracht en gloed, ik voelde er mij anders door. Later werd ik gouvernante in een gezin waar de Franse literatuur in het origineel gelezen werd. Ik studeerde daar op die literatuur, want als kinderjuffrouw deugde ik echt niet en ik meende dan ook mijn werk in een andere richting te moeten zoeken. Ik dacht dat ik als vertaalster misschien verder kon komen, maar een uitgever verzekerde me dat er al zoveel vertaald werd, en dat er meer behoefte aan oorspronkelijk werk was, en hij ried me aan zelf te gaan schrijven. Eerst mistrouwde ik mezelf. Tot
| |
| |
De verlaten schrijfkamer van mevrouw Bosboom. Gravure naar een tekening door R. Bisschop. Uit: Eigen Haard 1892, p. 245. Foto uba.
| |
| |
ik enige Nederlandse verhalen in de toenmalige tijdschriften las, en dacht: zo zou ik het ook kunnen. Uit de zwakheid van andere auteurs schepte ik mijn kracht. En zo ging ik aan het schrijven en dat was als opium voor me. Ik was verdoofd voor lichamelijke gewaarwordingen en in een denkbeeldige staat van optimale gezondheid. Ik leefde dubbel, ja driedubbel, de dagen waren te kort en ik knoopte de nachten eraan vast, ondanks de waarschuwingen van mijn vader. Ik kon toch niet slapen, en het kon mij verder niet schelen wat er om mij heen voorviel. Ik had een schat in mijzelf en ik had een uitlaatklep gevonden voor wat er in mij bruiste en kookte.
U heeft als schrijvende vrouw een unieke positie in Nederland. Er zijn weinig vrouwelijke auteurs, en onder hen zijn er bijna geen die studie maken van de geschiedenis zoals u. Is dat een lastige positie?
Versta mij goed, dit is geen eigen verdienste. Ik ben zoveel bevoorrecht boven mijn vrouwelijke lotgenoten, dat ik de kracht om te schrijven heb gekregen. Mijn pen heeft me steeds geholpen in moeilijke tijden om het hoofd omhoog te houden, en die kracht heeft ze nog niet verloren. In ongeluk en smart heeft mijn schrijven een sterkte en zelfstandigheid gekregen die niet uit mijzelf kwamen. Maar het talent dat ik van God heb ontvangen, kan toch niet in mijn ziel gelegd zijn om te verdorren? Het is mijn plicht ermee te woekeren. Ik voelde al vroeg een onweerstaanbare drang om voor iets ander te leven dan voor dat wat gewoonlijk onze meisjes en vrouwen bezighoudt en waarmee zij de tijd doden. Als anderen in de huiselijke kring handwerkten, probeerde ik daar onderuit te komen door voor te gaan lezen.
Wat las u dan voor? Speciale lectuur voor vrouwen uit de almanakken?
Het heeft me altijd geërgerd dat men vrouwen in hun lectuur alleen maar geschikt acht voor de oppervlakkigste kennis, voor de weekste gevoelens, voor een klein vonkje verstand, voor een flauw afschijnsel van een ferm oordeel. Verstand en kritisch vermogen zouden voor haar van geen belang zijn. Maar vrouwen hebben er geen behoefte aan verwekelijkt te worden met traantjes en lachjes en mijmeringetjes. Vrouwenlectuur hoeft toch niet synoniem te zijn met flauwheid en onbeduidendheid. Ik was altijd boos als men mij voor de almanak speciaal voor dames vervaardigde stukjes zond: dat wil zeggen extra flauw, zoetsappig en waterig. Maar ik voel me ook niet gedwongen om mij achter die luidruchtige stemmen voor emancipatie te scharen. De toestand in Nederland is toch niet zo onhoudbaar dat we niet zouden kunnen wachten tot de dingen
| |
| |
geleidelijk veranderen, langzaam. Men hoeft toch niet zo te joelen en zo'n keel op te zetten als Mina Kruseman en andere van die ijsbreeksters nu doen.
Heeft u zich wel eens benadeeld gevoeld door de kritiek die immers geheel door mannen geschreven wordt en boeken van vrouwen misschien niet onpartijdig beoordeelt?
Indertijd heerste er bij De Gids een zekere hoffelijkheid. Als men een boek van een vrouw niet hoog waardeerde, schreef men er niet over. Eigenlijk was dat dodelijker dan een forse recensie. Dus ik heb wel eens het land gehad aan critici die om het ene boek tekeergingen als malle Jan tussen de hoenders en bij een ander een ijselijke stilte aanhielden. Maar reden tot klagen over de kritiek heb ik toch niet, want zij heeft mij aan het denken gezet over de eisen van de historische roman.
Wat zijn de elementen van een goede historische roman?
Hartstocht en idee. Een roman waaraan de hartstocht ontbreekt kan niet boeien. Maar die hartstocht is pas interessant als die gescherpt wordt door fanatisme of bevochten in geloof. En deze hartstocht moet in een karakter geplaatst worden dat zich laat vastknopen aan een bepaalde wending in de geschiedenis. Aan die wending moet het grote plan van de geschiedenis te zien zijn: namelijk dat bepaalde tegenslagen in een kader staan en een functie hebben om een bepaald doel te bereiken. Een hoger plan dan het toeval beheerst naties en individuen. Zelfs de grote genieën van een tijd zijn er slechts om de tijdgeest te dienen: niet zij bepalen hun tijd maar zij voeren uit wat die van hen eist. Het is niet Voltaire geweest die zijn tijd heeft beheerst, hij heeft slechts gedaan wat de tijdgeest van hem eiste. Voor de hoofdpersonen moet men bijzondere persoonlijkheden kiezen, want in genieën kan het beste iets van de tegenstrijdigheden in een karakter getoond worden. Nu weet u waarom mijn hoofdpersonen vaak ongeremde, hartstochtelijke karakters hebben, en waarom daartegenover listige en gewetenloze intriganten staan, of juist getemde sterke personen met een bedwongen passie.
Zie ik het verkeerd dat in de meeste van uw romans de eigenlijke protagonist de protestantse godsdienst is?
Voor zover die romans in de tijd van de Hervorming spelen heeft u gelijk. In die tijd stond alles in de geest van de godsdienststrijd: elk mens verliest zijn persoonlijke eigenaardigheden door de harde tegenstellingen en wordt als het ware een personificatie van een religie. Maar ik ben heus niet altijd in de stemming om een psalmtoon aan te heffen of voor de
| |
| |
ware religie te strijden, en dan laat ik mijn fantasie spelen in andere sferen. Dan beschrijf ik de mensen van onze eigen tijd of schilder de Haagse hoge kringen die zo klein en onbeduidend zijn, of ik geef de strijd van een vrouw tegen zichzelf en de wereld. Dat daarbij het kerkelijk element op de achtergrond blijft, spreekt wel vanzelf, hoewel de zedelijke strekking daarom niet minder is. Een literair produkt hoeft niet rechtstreeks op een stichtelijk doel af te gaan, maar dat het altijd van het christelijk hart van de auteur moet getuigen, staat voor mij vast.
Op welke manier probeert u toegang te krijgen tot de geest van een bepaald historisch tijdperk?
Mijn werkwijze bij een historisch onderwerp is steeds dezelfde: bij lezing van een of ander geschiedkundig werk valt mijn oog op een episode of een figuur die iets eigens heeft en mijn verbeelding aan de gang zet. Dan zoek ik in historische studies naar meer gegevens, zodat ik aan de compositie kan beginnen en dan raadpleeg ik alle bronnen die mij in handen kunnen komen. Vaak voer ik dan nog correspondentie met geleerde geschiedkundigen om te horen of er geen bezwaren zijn tegen bepaalde voorstellingen die ik in mijn hoofd heb. Ik kies mijn onderwerp niet zoals een huismoeder die met overleg stof uitzoekt voor een winterhoed die twee jaar gedragen moet worden. Ik wil getroffen worden door de personen die ik tot held kies, ik moet ze groot kunnen voelen om ze me groot voor te kunnen stellen. Het onderwerp moet me bezield hebben nog voordat ik aan het schrijven dacht. Maar na de keuze van het onderwerp gaat alles volgens de ontworpen compositie. Ik laat soms wel eens iets op de ingeving aankomen, maar ik heb nooit zo maar voortgeschreven zonder te weten waar het naar toe moest. Tot in de kleinste nuances van karakter en situaties is alles berekend om op elkaar aan te sluiten.
Volgt u de denkbeelden die deskundige geschiedschrijvers over een bepaald tijdperk hebben?
Ik ben geen afgerichte postduif die vliegt naar de plaats waar de een of andere historieschrijver hem heen zendt. Ik verwerf me een innerlijke overtuiging na een vlijtig en consciëntieus onderzoek van de bronnen die zich aanbieden. U denkt toch niet dat ik jaren van mijn leven aan studie wijd om een beetje dommelend voort te sukkelen in een reeds gebaand spoor? Pas nadat ik mijn romans over het Leicester-tijdperk had geschreven, kwam er belangstelling van officiële zijde voor dat onbekende tijdperk. De heren historici hebben toen prijsvragen uitgeschreven voor de bestudering van die periode. Het is toch schande voor al degenen aan wie
| |
| |
de beoefening der historie in ons land is toevertrouwd, dat men een roman moest afwachten om de belangrijkheid van een tijdperk te zien. Historici wachten tot een ander hen wakker maakt, slaan met slaperige ogen een paar boeken open, en zien niets dan de feiten en data van de geschiedenis, maar niet de mensen, niet hetgeen er niet staat en hetgeen de geschiedenis verklaren kan. De zuivere geschiedschrijver heeft dan ook niet de rechten van de romanschrijver: hij mag niet onhistorisch zijn, en mag niet zo weelderig en dichterlijk als ik zijn stof voorstellen. Fantasie, sympathie en antipathie passen de romanschrijver, maar niet de historicus.
(Al enige tijd rook ik een lichte terpentijnlucht. Mevrouw Bosboom snoof blijkbaar dezelfde lucht op, want ze glimlachte: Bosboom is in de buurt. Haar echtgenoot had kennelijk voor de deur op deze woorden gewacht, en trad binnen met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. Hij vroeg of Mevrouw nog niet te vermoeid was, of ze een kussen of stola nodig had en begroette daarna mij pas. Met een joviaal gebaar schoof hij mijn leeg theekopje weg en bood aan voor wat sterkers te zorgen. Nadat hij ons beiden een glaasje portwijn had ingeschonken verdween hij weer, mij op het hart drukkend zijn vrouw spoedig met rust te laten.)
Uw romans zijn zo omvangrijk dat ik me niet voor kan stellen dat u veel bewerkingen maakt voordat u iets goedkeurt voor publikatie?
Ik ben werkelijk geen makkelijk schrijfster, wat men ook beweert. Ik mis alle zelfvertrouwen als ik aan iets begin en wanhoop aan de mogelijkheid iets goeds te leveren. Veel lof slaat mij neer en maakt mij angstig. Als een bepaald werk goed ontvangen is, hoe kan ik dan daarna iets geven dat weer goed is, zelfs nog beter. Ik zie altijd het woord achteruitgang met grote letters op mijn leeg papier staan, en dat maakt mij zo aarzelend, zo zonder zelfvertrouwen dat ik wel schijn te werken om te verscheuren, totdat het voldoet aan de eisen die ik mezelf gesteld heb. Ik ken mijn gebreken: vaak klapwiek ik met vleugels van klatergoud maar kom niet van de grond. Mijn talent is echter koppig en onhandelbaar en laat zich door teugel noch sporen een andere weg leiden dan het zelf kiest. Het is vergeefs: iedere keer als ik begin neem ik me voor nu bepaalde gebreken te vermijden en bepaalde deugden aan te leren, maar nauwelijks raakt mijn pen het papier of mijn geest graaft zich een eigen bedding, en ofschoon ik zie wat ik zou moeten doen, gebeurt het anders.
Men zegt wel eens dat u niet zuiver Nederlands schrijft... Busken Huet noemde u wel eens ‘de grootste van alle schrijvers die hun moedertaal niet kennen, maar dan ook wel de allergrootste’.
| |
| |
Ik beken dat er nogal wat vreemde elementen in mijn stijl zijn, ik gebruik soms gallicismen en germanismen en ik heb er plezier in dat te doen. Mag onze taal niet wat overnemen in haar vormen van vreemden, of moet ze dan altijd in haar eigen cirkeltje blijven ronddraaien? Om de taal te verrijken voer ik ook welbewust archaïsmen in. Ik probeer over de taal der personen bij de gesprekken een tint van oudheid te werpen, die ze onderscheidt van onze hedendaagse conversatietoon. Ieder tijdperk heeft zijn eigen taalklank. De taal van de zestiende eeuw werd bepaald door de geest van die tijd. Elke uitdrukking was een schok en ieder woord een schetterende botsing, de taal was luid en overschreeuwde iedere zachte stem van bloedverwantschap of vriendschap. De taal vertegenwoordigde een denkbeeld zo gewichtig en groot dat het alle overige belangen als klein terzijde schoof.
Leest u wel eens iets uit de nieuwste letterkunde?
Bosboom en ik zijn niet in een leesgezelschap, dus de nieuwe literatuur van de dag blijft ons vreemd. Wij hebben wel eens een jonge schrijver bij ons op bezoek, zo'n verzenmaker, een zekere Couperus. Of die Beets zal overvleugelen?... Ik heb ook kennis gemaakt met de zoon van Alberdingk Thijm, maar toen was ik zo geagiteerd in dat roomse gezelschap, dat ik niet met hem kon spreken. De Franse letterkunde van tegenwoordig, Zola bij voorbeeld, die lees ik wel, maar die acht ik onbehoorlijk. Wij vinden het akelig dat zulke boeken geschreven worden.
Denkt u nog een roman te zullen schrijven?
Er warrelt een nieuwe grote historische hervormingsroman door mijn hoofd... helaas, ik vrees dat die er niet meer zal komen. En dan, ik heb indertijd met Da Costa lang geconverseerd over een roman die de trek van de Portugese joden naar Nederland zou verbeelden. Daar heb ik enige voorstudies van klaar... ik voel de kracht echter niet meer tot verdere studie.
Een autobiografie zou misschien minder studie kosten...
Ik ben inderdaad begonnen wat te schrijven aan mijn levensherinneringen, maar ik kan niet in het verleden komen zonder tegenstrijdige emoties die mij meer aandoen dan ik kan zeggen. Moet ik dan opnieuw de smart en de grievende teleurstellingen beleven, die ontrouw en wangedrag mij aandeden? Mijn uiterlijk leven is eigenlijk veel te onbelangrijk om een nieuwsgierig publiek te voldoen, en mijn innerlijk is voor mezelf te veelbeduidend om het uit te venten... Als een later geslacht nog belang in mij stelt, moeten de overlevenden het beste uit mijn brieven
| |
| |
maar in fragment uitgeven (de schrijfster zwijgt en staart enige tijd naar buiten). Lieve, ik heb niet meer de leeftijd voor lange gesprekken, sta me toe dat ik me nu bij mijn goede Bosboom voeg.
Mevrouw, ik dank u zeer hartelijk voor dit gesprek.
|
|