Menno ter Braak en het dramaturgisch perspectief
(1986)–Barry Materman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 14]
| |
houden daarbij rekening met de heersende moraal, voor zover die hen in staat stelt om zichzelf beter te verkopen. De amorele Macchiavelli van Goffman vertoont grote overeenkomst met de Reinaertfiguur die Ter Braak opvoert om zijn geestelijke ontwikkeling te verklaren. ‘(...) op de geest wierp ik mij met het instinct van de vos Reinaerde, die zich bewust is van zijn physisch tekort, maar evenzeer van de eis der realiteit. Het commando is eenvoudig genoeg: leven, zo compleet mogelijk, als het niet anders kan, dan door de geest. (...) Reinaert is de enige... die van de geest gebruik kan maken, omdat hij door zijn physieke inferioriteit aangewezen is op de geest, afgericht op de geest, getraind in de geest; hij is de enige die zich (uiterst reëel!) bij het woord ‘geest’ niets anders voorstelt dan list, bedrog, blasphemie, veinzerij, d.w.z. een geestelijke functie in dienst van een zwak lichaam. Alleen Reinaert weet daarom oprecht geestelijk te leven, zonder zich belachelijk te maken... (verz. werk 3:124) Goffman brengt weliswaar niet dezelfde biologische accenten aan in zijn werk, maar toch is zijn dramaturgisch perspectief niet wezenlijk verschillend van dat van Ter Braak. Van Goffmans werk wordt gezegd dat het van een ‘demonische afstandelijkheid’ getuigt, dat het sardonische oefeningen zijn in paranoia. Gouldner beweert dit in The Coming Crisis of Western Sociology. Over het werk van Ter Braak werd dertig jaar tevoren hetzelfde gezegd. Alleen heette het toen dat hij ‘mephistophelisch en wantrouwend’ was, wat toentertijd een reden was om hem de Wijnaends-Francken-prijs te onthouden. Tegenwoordig in het geseculariseerde tijdperk van de televisie en de reclameboodschappen worden demonische kwaliteiten minder negatief beoordeeld. Nu de scheiding tussen schijn en werkelijkheid steeds moeilijker te maken valt, is demonische afstandelijkheid bijna een voorwaarde geworden voor intellectuele integriteit. Om die reden worden de ‘demonische kwaliteiten van Goffman waarschijnlijk breed uitgemeten op de omslagen van zijn boeken. Ze stimuleren blijkbaar de verkoop. In het door en door moralistische interbellum was wantrouwen nog duidelijk een negatieve eigenschap. Ter Braak kreeg dan ook minder goede recensies en verkocht minder boeken dan Goffman later.Ga naar eind2. De Amerikaanse socioloog en de Nederlandse literator hebben een overeenkomstige humor en stijl. Zij bezitten beiden de soort van humor die een gevolg is van innerlijke reserve, van een permanent voorbehoud tegenover de werkelijkheid, waardoor ze in staat zijn | |
[pagina 15]
| |
bepaalde feiten als ‘onwerkelijke toneelverwikkelingen te zien’ (verz. werk 3:175). Zij waren als toeschouwers geen van beiden belanghebbenden, maar buitenstaanders. Daarom heffen zij ook nooit een moraliserende vinger op als ze het hebben over doelmatige bedriegers. Hun distantie gaat zo ver dat Goffman de rituelen in psychiatrische inrichtingen, gevangenissen, kostscholen en concentratiekampen in zijn boek Asylums aan elkaar gelijkstelt, terwijl Ter Braak in Politicus zonder Partij marxisme, fascisme en liberalisme onder een noemer brengt. Zij kunnen dit doen, omdat ze alleen letten op de disciplinerende factoren, op de effecten van een fenomeen en niet op de intrinsieke waarde ervan. De intrinsieke waarde van een fenomeen, of dat nu een mens of een theorie betreft, is nu eenmaal moeilijker te bepalen dan wat de gevolgen er van zijn. Zo is het bijvoorbeeld lastig vast te stellen wat iemand voelt of denkt. Wat hij doet daarentegen is zichtbaar en meetbaar. Het zichtbare gedrag van mensen vormt het uitgangspunt van een dramaturgische benadering. Wat mensen ter rechtvaardiging van hun gedrag aanvoeren, wordt primair gezien als legitimatie of rationalisatie. Goffman stelt cynisch: ‘The deepest nature of an individual is only skin-deep, the deepness of his others’ skin. (1971a:363). Hij impliceert hiermee dat de rechtvaardigingen die mensen geven van hun gedrag gericht zijn op het bereiken van een bepaald effect bij een ander. Of er een correspondentie bestaat tussen ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’, ‘gevoel’ en ‘expressie’ laat hij in het midden. Hij wekt daardoor de indruk dat de interactie tussen mensen een spel is met als doel zoveel mogelijk macht te verkrijgen in een bepaalde situatie.Ga naar eind3. Goffman wordt geheel geboeid door de vraag hoe iemand een maximaal effect kan bereiken met de hem ter beschikking staande middelen. Zijn sociologie van de ontmoeting, van de sociale interactie, formuleert hij volgens esthetische maatstaven, met uitsluiting van ethische criteria. Met evenveel ironische distantie beschrijft hij de toneelprestaties van een jongetje van tien als die van een misdadiger van veertig. Als zij beiden de indruk willen wekken niet bang te zijn, de een voor het reuzenrad en de ander voor de politie, en zij slagen daarin, dan zijn zij beiden volgens het dramaturgisch model even goede verkopers van hun imago's. Goffmans sociologie is amoreelGa naar eind4., esthetisch en dat verontrust veel critici. De Nederlandse socioloog Van Doorn schreef bij voorbeeld naar aanleiding van Total Institutions: ‘... consequente analyse verbindt zich met een boosaardig sarcasme. Het onderwerp zelf heeft al iets boosaardigs. Het bijeenbrengen van kazerne, klooster en hospitaal in één categorie werkt onthutsend; het aan het woord laten van een monnik en een prosti- | |
[pagina 16]
| |
tuée op een pagina, met de suggestie dat sommige van hun ervaringen identiek zijn, werkt zonder meer schokkend.’ (1975:2) Goffmans sociologie is echter niet gespeend van alle moraal. Mensen moeten volgens hem de vigerende moraal wel goed kennen. Zo goed, dat ze er mee kunnen spelen. Het is voldoende voor mensen de indruk te wekken dat ze de morele code verwerkelijken in hun handelingen om te slagen in het leven. Zelf hoeven ze niet te geloven in wat ze zeggen of verrichten, als anderen dat maar doen. ‘In their capacities as performers, individuals will be considered with maintaining the impression that they are living up to the many standards by which they and their products are judged. Because these standards are so numerous and pervasive, the individuals who are performers dwell more than we might think in a moral world. But, qua performers, individuals are concerned not with the moral issue of realizing these standards, but with the amoral issue of engineering a convincing impression that these standards are being realized.’ (1971a:243) Het is evident dat Goffman in de door hem veronderstelde dialectische relatie tussen moraal en werkelijkheid het zwaartepunt legt in de werkelijkheid van het amorele handelen. Mensen gebruiken de moraal immers alleen als springplank, niet als bron van bindende gedragsvoorschriften. Zij hebben een cognitieve distantie ten opzichte van de moraal; althans degenen die in het leven slagen. Het oeuvre van Goffman is, als contrapunt voor het overmatig moralistische en abstracte werk van Parsons, verfrissend, op precies dezelfde wijze als het werk van Ter Braak verfrissend is na lezing van de moralist Dirk Coster. Zij maken beiden hun lezers sensitief voor de amorele kanten van de dagelijkse praktijk. Zij roepen op tot distantie en wantrouwen. Goffman vooral in praktische zin, Ter Braak meer in theoretische zin. Zij maken de dagelijkse omgang met anderen problematisch, doordat zij zich afvragen wanneer je iemand in de dagelijkse interactie kunt vertrouwen. Zij komen allebei tot de conclusie dat alleen tijdens een tijdelijk arrangement van wederzijds eigenbelang de ander geloofwaardig is. En geloofwaardigheid is, zoals Goffman herhaaldelijk zegt, iets anders dan betrouwbaarheid (1969:103). In een van zijn briljante exercities in paranoia geeft hij het verschil aan tussen geloofwaardigheid en betrouwbaarheid: ‘Some succesful women of the street, it seems, are ones who are willing to enact a lively approval of their clients' performance, thus demonstrating the sad dramaturgical fact that sweethearts | |
[pagina 17]
| |
and wives are not the only members of their sex who must engage in the higher forms of prostitution.’ 1971a:226) In deze typerende passage stelt Goffman huisvrouwen en prostituées aan elkaar gelijk. Hij doet dit om aan te tonen dat amorele Macchiavelli's overal voorkomen, waar alleen het resultaat telt en het doel alle middelen heiligt. Een verschil tussen Ter Braak en Goffman is dat de eerste zich nog wel bezig houdt met de ontleding van abstracte begrippen als ‘waarheid’ en ‘recht’ en de tweede niet. Ter Braak is in dit opzicht geconditioneerd door een streng christelijke cultuur, waar het woord, zeker als het uit de mond van een geestelijke rolt, sacrale connotaties heeft. Voor Goffman, afkomstig uit een pragmatischer ingestelde cultuur, is ‘de waarheid’ minder problematisch, want meer gebonden aan de praktijk van een bepaalde maatschappelijke situatie. En als de situatie verandert, verandert de waarheid. In dit opzicht is Goffman duidelijk schatplichtig aan het Jamesiaanse pragmatisme. Voor William James gold: ‘an idea is “true” so long as to believe it is profitable to our lives’ (geciteerd door Russell, 1946:771). James bracht het profijtbeginsel binnen het rijk van de filosofie. De ‘cashbox value of ideas’ neemt binnen het dramaturgisch perspectief eveneens een prominente plaats in. Ter Braak tendeerde naar een pragmatische opvatting van waarheid, maar een idee werd voor hem nooit waar, omdat het werkte. Ter Braak was daarvoor te zeer gedrenkt in een christelijke en humanistische traditie.Ga naar eind5. Zijn cultuuropdracht was te zoeken naar vaste en onwrikbare waarheden. Aan Goffman werden vanuit de pragmatische Amerikaanse cultuur dergelijke onzakelijke opdrachten niet uitgereikt. Bovendien kwam Goffmans intellectuele wasdom dertig jaar later en toen was al gemeengoed geworden wat voor Ter Braak nog een schokkend inzicht was, namelijk dat de waarheid een vorm van eigenbelang is.Ga naar eind6. Alvin W. Gouldner wijst in een stuk getiteld ‘Personal Reality, Social Theory and the Tragic Dimension’ op de grote verschillen die er bestaan tussen Amerikaanse en Zweedse sociologen. Dit stuk is heel goed te lezen als een catalogus van verschillen tussen Amerikaanse en Europese intellectuelen. Amerikaanse intellectuelen, aldus Gouldner, zijn minder geneigd verknocht te geraken aan moraal en methodologie, omdat zij meer rekening houden met wat andere mensen denken. De Amerikaanse oriëntatie op methodologie en moraal wordt getemperd door de Amerikaanse sociabiliteit en pragmatisme. Methodologie wordt niet opgevat als een formele explicitering van logisch verdedigbare apriorimodellen, maar eerder als inductieve | |
[pagina 18]
| |
codificaties van succesvolle werkpatronen - wat die ook mogen zijn - die feitelijk gebruikt worden door sociologen (1973:316). Goffmans geringe belangstelling voor morele en theoretische kwesties en zijn preoccupatie met succesvolle strategieën lijken een gevolg te zijn van zijn Amerikaans-Canadese achtergrond, zijn intellectuele schatplichtigheid aan het symbolisch-interactionisme en vooral aan de Chigaco-school (cfr. Schnabel, 1978:40). Bij Goffman ligt de nadruk niet op de theorie, maar op de naturalistische beschrijving en interpretatie van de alledaagse leefwereld. De dagelijkse beklemtoning van succes door de media zal Goffman mede gevoelig hebben gemaakt voor de vele manieren waarop mensen in de gewone strijd om het bestaan elkaar trachten te overtroeven door inventief gebruik te maken van het decor en decorum van de sociale interactie.Ga naar eind7. Ter Braak was door zijn Europese opleiding meer vertrouwd met de tragische dimensie die inherent is aan wetenschappelijk werk, aan elk werk trouwens dat aan hoge maatstaven moet voldoen. De discrepantie tussen wat theoretisch geëist werd en praktisch verwezenlijkt, kende Ter Braak heel goed. Dit bewustzijn van de onverwezenlijkbaarheid van de absolute eisen die de wetenschap stelt, noemt Gouldner de tragische dimensie. Die tragische dimensie ontbreekt in het werk van Goffman. Voor Goffman is alles toneelspel en dus een breekbare illusie. Een dergelijke visie op de werkelijkheid kan naar gelang het eigen temperament leiden tot twee reacties. Shakespeares Jacques uit As You Like It, raakt door het inzicht dat ‘all the world's a stage’ verbitterd en melancholiek. Hij vertrekt daarom voor het moment van de blijspeltriomf naar de ‘eenzame grot’, omdat hij geen deel wil hebben aan het zijns inziens kunstmatige toneelgeluk. Jacques' opvatting van het dramaturgisch perspectief is tragisch. Goffman daarentegen lijkt door het inzicht dat alles slechts toneel is, geïnspireerd te worden tot een vrolijk cynisme. De ingrediënten voor een tragedie ontbreken bij hem. Hoogstens is er sprake van een tragikomedie. Ter Braak wilde graag alles zien volgens een onthechte dramaturgische visie. Hij moest daarvoor tegen alle ideeën die hem waren aangeleerd en die zijn karakter hadden gevormd indenken. Vandaar dat zijn geschriften niet die heldere klank hebben die het werk van Goffman karakteriseert. Goffman beoefende de ‘Fröhliche Wissenschaft’. Ter Braak oefende voor een vrolijke wetenschap. De geboorte van het dramaturgisch perspectief bij Ter Braak ging gepaard met heel wat innerlijke strijd. Het humanistisch idealisme was daar debet aan. Hij was niet alleen thuis en op het gymnasium opgevoed met het humanisme, maar de zelf-ervaring die in het | |
[pagina 19]
| |
humanisme centraal staat en die in de figuur van Socrates verheerlijkt wordt, correspondeerde ook met zijn eigen ervaringen. Socrates is voor humanisten de belichaming van de autonome en geïsoleerde individualist. Socrates was autonoom, omdat hij alleen de stem van zijn eigen innerlijk, zijn ‘daimon’, volgde. Zijn ‘daimon’ isoleerde hem van de rest van de maatschappij waar externe ge- en verboden het dagelijks verkeer reguleerden. Socrates trok zich van ‘Fremdzwang’ weinig aan, als zijn geweten hem dat gebood. Hij prefereerde zelfs de dood voor het buigen voor de ‘waarheid’ van de machthebbers. Het leven van Socrates dat in maatschappelijk opzicht zo desastreus verliep, is voor humanisten een lichtend voorbeeld, vooral omdat zij zichzelf even geïsoleerd en onafhankelijk van de buitenwereld voelen staan. Ter Braak kende deze emotionele zelfervaring ook. Aanvankelijk ervoer hij zijn afgesloten zijn van de buitenwereld negatief, maar langzaam ging hij het positief waarderen en zelfs idealiseren. Uit de idealisering van zijn ‘homo-clausus’-ervaring ontstond het dramaturgisch perspectief. De socioloog Norbert Elias heeft de ervaring van mensen, ‘dass ihr eigenes Selbst, ihr Ego, ihr “Ich” oder wie immer man es nennen mag, sozusagen in ihrem “inneren” von allen anderen Menschen und Dingen von allem, was “draussen” ist abgeschlossen und ganz für sich existiert’ de ‘homo clausus’-ervaring genoemd (Elias, 1969:1L). Elias zegt dat deze ervaring vals is, want individuen leven van jongs af in interdependentie met anderen en kunnen zich nooit geheel losmaken van elkaar. Alles wat ze zeggen en doen, wordt ieder moment medebepaald door de figuratie waar ze deel van uit maken. Niettemin is het voor veel mensen vanzelfsprekend dat er een onderscheid bestaat tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, tussen ‘individu’ en ‘maatschappij’, omdat zij de discrepantie tussen zichzelf en anderen als reëel ervaren. Dit beeld van de ‘homo clausus’ moge vals zijn, het heeft volgens het Thomas-theorema wel consequenties: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences.’ Elias beseft dit ook als hij schrijft: ‘Die Vorstellung des einzelnen Menschen, dass er ein homo clausus ist, eine Welt für sich, die letzten Endes ganz unabhängig von der grossen Welt ausserhalb seiner existiert, bestimmt dann das Bild vom Mensen überhaupt. Jeder andere Mensch erscheint ebenfalls als ein homo clausus; sein Kern, sein Wesen, sein eigentliches Selbst ebenfalls als etwas, dass in seinem Innern durch eine unsichtbare Mauer, von allem was draussen ist auch von allen andern Menschen, abgeschlossen ist.’ (1969:1L) | |
[pagina 20]
| |
Op deze homo clausus-ervaring is de dramaturgische visie gebaseerd. Als de kern, het wezen van mensen verborgen is en niet in de interactie tussen mensen tot uitdrukking komt dan is voorzichtigheid in het dagelijks leven geboden. Mensen moeten dan als in een roman van Henry James met tact en subtiliteit met elkaar omgaan en proberen uit de kleinste details een beeld van de ander te construeren dat hopelijk met de realiteit overeenstemt. Zekerheid daarover hebben ze nooit. Het dramaturgisch perspectief suggereert daarom dat mensen het best onthecht en ‘cool’ kunnen blijven ten opzichte van wat hen in verschillende situaties overkomt. Het vraagt om distantie en berekening ten aanzien van de eigen emoties en die van anderen. Een berekening die zo ver moet gaan dat mensen hun contacten en relaties met anderen zien in termen van specifieke belangenovereenkomsten. Door hun emoties en affecten weg te drukken kunnen mensen voorkomen dat ze de dupe worden van de relaties die ze aangaan. Een juiste rationele taxatie leert hen welke rol het meest geëigend is voor een bepaalde situatie. Het strategische karakter van het dramaturgische model trok Ter Braak aan en hij rationaliseerde het als volgtGa naar eind8.: ‘Als men volwassen geworden is en niet langer idealist, begint men, zij het met de weerzin van de polemist, te begrijpen, dat men in het leven nog niet als hypocriet staat door bij zevenachtste van zijn ontmoetingen als hypocriet op te treden.’ (verz. werk 3:26) Het dramaturgische denken in termen van macht en nut botste binnen Ter Braak op de geïnternaliseerde humanistische opdrachten. Het dramaturgisch model benadrukt de ‘uiterlijke presentatie’, het humanisme daarentegen benadrukt de ‘cultura animi’, de verrijking van de geest. Het belangrijkste humanistische ideaal zegt dat ‘het hoogste wat een mens op aarde kan bereiken niet macht of rijkdom, maar innerlijke cultuur is’ (Goudsblom, 1960:193). Het dramaturgisch perspectief relativeert dit ideaal, doordat het ‘het bespelen van het systeem’ - welk systeem dan ook - propageert. Ter Braak probeerde aan de eisen van beide perspectieven te voldoen, door tussen hen heen en weer te schipperen. Ter Braaks merkwaardige paradoxale stijl van denken is een gevolg van dit ‘opportunistisch schipperen’. In de volgende hoofdstukken worden de gevolgen van dit schipperen uitgebreid behandeld.Ga naar eind9. | |
[pagina 21]
| |
De reikwijdte van het dramaturgisch perspectiefTer Braak werd zich bewust van de grenzen van het dramaturgisch perspectief, toen hij geconfronteerd werd met het fascisme. Goffman heeft zich nooit hoeven bekommeren om de uiterste consequenties van het dramaturgisch perspectief. Hij leefde in de veilige schoot van een goed beschermde democratie. Hij kon daar een vrolijke wetenschap ontwikkelen, maar de vrolijkheid wordt minder vermakelijk als we bedenken dat in Goffmans visie ieder succesvol management van indrukken zichzelf rechtvaardigt. Goffman spreekt nooit over de slachtoffers van een amorele Macchiavelli. In principe zou Goffman de memoires van Duitse kampcommandanten uit de tweede wereldoorlog ook kunnen gebruiken om succesvolle strategiemodellen te analyseren. Hij doet dit niet, omdat dan het probleem van ‘de menselijke waardigheid’ acuut zou worden. Dat probleem geeft tevens de limiet aan van zijn theorie. Voor Ter Braak markeerde het probleem van ‘de menselijke waardigheid’ de overgang van een esthetische naar een ethische beschouwingswijze. Daarmee werd het afscheid ingeluid van een afzijdig toeschouwerschap à la Goffman. De positieve oproep die uitgaat van het dramaturgisch perspectief is de oproep tot onthechting. Het dramaturgisch perspectief is gebaseerd op de verzwegen vooronderstelling dat in deze wereld het oude liberale sprookje als zou er een rationele relatie betaan tussen prestatie en beloning, niet meer opgaat. Gouldner herleidt de populariteit van het dramaturgisch perspectief tot dit algemeen besef van het failliet van de Amerikaanse droom (1970:381). Niemand gelooft nog dat het voor iedereen mogelijk is de top te bereiken, mits hij hard werkt. De informatie die geleverd wordt door de massamedia maakt het zelfs de meest verstokte liberale ideoloog duidelijk dat sommige mensen met een minimale inspanning, die soms niet eens legaal is, een maximale beloning incasseren. Terwijl anderen voor hun maximale inspanningen een minimale beloning krijgen. Een cynische theorie van het maatschappelijke leven verzoent mensen met hun lot. Zij verklaart het falen van mensen vanuit een tweezijdig legitiem gebrek: enerzijds vanuit hun terecht gebrek aan cynisme, anderzijds vanuit hun - even terecht - onvermogen om succes te hebben waar het onbeïnvloedbare processen betreft.Ga naar eind10. Het dramaturgisch perspectief van Goffman biedt mensen soelaas in een irrationeel geworden wereld. Het geeft ze de kans te genieten van een maatschappelijk bestel, waarin propaganda en reclame de boventoon voeren, doordat het kunstig de scheiding tussen schijn en werkelijkheid opheft. Kiezers hoeven zich niet langer gekwetst te | |
[pagina 22]
| |
voelen door de liederlijke taal van hun hoogste politieke leiders (Nixon) of door het frauduleuze gedrag van partijbonzen (Lubbers, van Aardenne) als ze zich het dramaturgisch perspectief hebben eigen gemaakt. In het licht van het dramaturgisch perspectief wordt het begrijpelijk dat politici van filmsterren leren hoe ze verklaringen moeten afleggen, die ofschoon ze onwaar zijn, geloofwaardig klinken. Immers, als de relatie tussen enerzijds: prestatie, inhoud, vaardigheid en anderzijds: beloning, vormgeving en maatschappelijke status irrationeel geworden is, dan is het gerechtvaardigd dat politici zich laten leiden door adviseurs uit Hollywood.Ga naar eind11. Wanneer de wereld overwoekerd wordt door de vorm, de hypocrisie en de humbug is het ongepast een aanhanger te zijn van een moraal die alleen in schijn invloed heeft op het gedrag van mensen. Goffmans dramaturgisch model ontheft mensen van morele scrupules daarover. Het leert ze te spelen met wat eens onaantastbare burgerdeugden waren: eer, fatsoen en integriteit.Ga naar eind12. De levenshouding van Goffman wordt het fraaist geïllustreerd door een anecdote die Gouldner vertelt in The Coming Crisis of Western Sociology: ‘Ik herinner me dat ik me een keer na lang onderhandelen met een uitgever voor wie Goffman en ik beiden als redacteur werken, tot Goffman wendde en met enige walging zei: “Deze mensen behandelen ons als handelswaar.” Zijn antwoord luidde: “Dat is niet erg Al, zolang ze ons als dure handelswaar behandelen.”’ (1970:248) Bovenstaand citaat geeft in een notedop weer wat de kern is van het dramaturgisch perspectief: koele afstandelijkheid in alle situaties, waarin mensen kunnen verkeren. Goffmans ego wordt niet gekwetst door het gedrag van zijn uitgever. Zijn ‘ik’ is onaantastbaar. De buitenwereld krijgt er geen greep op, omdat Goffman met ‘demonische afstandelijkheid’ de anderen blijft beschouwen als acteurs in een toneelspel. Zijn tegenspelers beschouwt hij als situationeel integer, omdat zij voldoen aan de rol die de omstandigheden hen oplegt. Zij spelen voor exploiteurs, omdat het kapitalistische scenario hen dat voorschrijft. Gouldner ergert zich aan het zakelijke gedrag van zijn interactiepartners. Goffman beseft dat zijn interactiepartners als vertegenwoordigers van een kapitalistische onderneming niet anders kunnen handelen dan zij doen. Daarom past hij zich aan. ‘The rule of behavior that seems to be common to all situations and exclusive to them is the rule obliging participants to “fit in”. (...) The words one applies to a child on his first trip to a restaurant | |
[pagina 23]
| |
presumably hold for everyone all the time: the individual must be “good” and not cause a scene or a disturbance; he must not attract undue attention to himself, either by thrusting himself on the assembled company or by attempting to withdraw too much from their presence. He must keep within the spirit or ethos of the situations; he must not be de trop or out of place. Occasions may even arise when the individual will be called upon to act as if he fitted into the situation when in fact he and some of the others present know this is not the case; out of regard for harmony in the scene he is required to compromise and endanger himself further by putting on an air of one who belongs when it can be shown that he doesn't.’ (1963:11) Ter Braak had met de gedragsregel dat men zich te allen tijde diende aan te passen moeite. Hij paste zich wel aan, maar zijn conformisme was louter uiterlijk. Het dramaturgisch perspectief legitimeerde naar zijn gevoel zijn gedrag.Ga naar eind13. |
|