geannexeerd als hun specifieke onderzoeksobject. Zij zijn zich sinds de romantiek steeds explicieter gaan bezig houden met wat andere beroepsgroepen liever achter de coulissen van het maatschappelijk leven verborgen hielden. Schrijvers zijn de chroniqueurs geworden van de schaamte- en pijnlijkheidsgevoelens, de verborgen dromen en verdrongen wensen van bepaalde bevolkingsgroepen. Zij tonen hoe hun dramatisch personae terwille van maatschappelijk succes hun ware ‘ik’ maskeren en die rol spelen die het meeste gewin belooft. Bedrog, hypocrisie, veinzerij, ziedaar de stof waar de meeste romans van gemaakt zijn.
Goffman analyseert het gedrag van obers, gevangenisbewaarders, instructeurs, huisvrouwen en hoeren, maar niet het gedrag van schrijvers. Dat is jammer, want schrijvers zouden juist door hun intieme kennis van het dramaturgisch perspectief een fascinerend onderzoeksobject hebben gevormd. Vooral als je het dramaturgisch perspectief niet alleen als een heuristisch middel, maar ook als een ‘Weltanschauung’ opvat. Wie dagelijks denkt ‘het is maar toneel’, gedraagt zich anders dan degeen die hartstochtelijk gelooft in de werkelijkheid van alledag.
De Nederlandse essayist, romancier en dagbladcriticus Menno ter Braak was een van die schrijvers die in leven en letteren een dramaturgisch perspectief hanteerde. Voor de kenners van het werk van Ter Braak lijkt dit vreemd. Want Ter Braak geniet bij hen vooral bekendheid als betrokken moralist. In de volgende hoofdstukken zal hij echter getoond worden als een overwegend amoreel afstandelijk gebruiker van het dramaturgisch perspectief.
Bij Ter Braak had het dramaturgisch perspectief een tragisch-nihilistische klank. Voor Goffman vormde het dramaturgische perspectief een middel om ironisch afstand te nemen van de werkelijkheid. Goffman bedreef een vrolijke wetenschap en de Nietzsche-adept Ter Braak niet. Ter Braak verzekert zijn lezers wel herhaaldelijk dat hij humoristisch is, maar zijn ‘humor’ is gelijk te stellen aan nihilisme. Ter Braak definieerde zijn speciale vorm van humor als het vermogen om ‘bepaalde reeksen van feiten als onwerkelijke toneelverwikkelingen te zien’ (verz. werk 3:175). Deze omschrijving past nauwkeurig op wat Goffman het dramaturgisch perspectief noemde.
De vele paradoxen in Ter Braaks werk worden meestal verklaard vanuit zijn dubbelnatuur van burger-dichter. Hier worden ze echter gezien als een gevolg van een slepend conflict tussen een dramaturgisch perspectief en een haaks daarop staande humanistische traditie. Beargumenteerd zal worden dat de psychogenese van het dramaturgisch perspectief en de legitimering ervan ten nauwste samenhangen