| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
‘Marijke, jij brengt de stoelen naar buiten, als je ze afgestoft hebt. Dat weet je hè? En de pianokruk, en mijn werkmand...’
‘De piano kan ik laten staan zeker?’ Marijke keek olijk Gerda aan. ‘En wat wil je met het buffet? Als je er op staat, zal ik de tuinman van de buren wel even roepen, kan die me helpen sjouwen.’
Ze wuifde zich koelte toe met de stofdoek. Het was een warme dag in September.
‘Och, wees asjeblieft niet grappig,’ verzocht Gerda. ‘Mijn hoofd loopt om. En nog massa's boodschappen moet ik doen. En nu Han morgen thuiskomt...’
‘Juist,’ zei Marijke. ‘Daarom moet ik je even plagen. Kind, hoe kan je in vredesnaam aan een pianokruk denken!’ En toen ze Gerda's gezicht zag betrekken, zei ze maar haastig: ‘O, maar ik wil hem best naar buiten sjouwen, als ik je daarmee een plezier doe.’
‘Alles moet onberispelijk zijn, als Han weer thuiskomt. En zeg, Janneman zal wel blijven slapen, maar als hij huilt, even op zijn andere zijdje leggen en niet gek tegen hem doen hoor.’
Marijke, die inmiddels de stofdoek in vier knopen geknoopt had, trachtte die knopen weer los te peuteren. ‘Hmm, vind ik een moeilijke opgaaf. Mag ik niet eens even tegen hem lachen?’
‘Je weet best, wat ik bedoel. En Marijke, heb je de zeildoek? En zul je de tafelpoot niet vergeten te stoffen? En wees asjeblieft voorzichtig met de stofzuiger.’
Marijke, die alle knopen weer uit de stofdoek had, zei: ‘Ga nu maar. Ik zal zelfs de richeltjes afstoffen.’
Gerda, die al bij de deur was, keerde zich om. ‘Maar dat moet je ook.’
‘Nu,’ zei Marijke, ‘ik ken hele volksstammen huizen, waar
| |
| |
nooit naar de richeltjes omgekeken wordt. En die mensen zijn toch ook gelukkig. Misschien,’ filosofeerde Marijke, terwijl ze Gerda met een afgestofte stoel in de gang voorbijsnelde, en die voorzichtig naast de keukendeur plaatste, ‘misschien nog wel gelukkiger!’
‘Onhygiënisch,’ smaalde Gerda. ‘Ik begrijp niet, hoe mensen in een onhygiënisch huis met stof gezond kunnen zijn.’
‘O toch,’ zei Marijke ijverig. ‘Ik ken een kind...’
Maar Gerda liet de tochtdeur al achter zich dichtvallen. Marijke's verhalen kènde ze!
En Marijke, nadat ze Gerda nagewuifd had met de stofdoek - Gerda had een handgebaar van ‘bedaar, bedaar’ - ging ze even op de nog niet afgestofte pianokruk zitten. Ze wielerde zich rond puur voor haar genoegen. Ze dacht: ‘Nu ben ik precies een oer-genoeglijke daghit, die het er van neemt, zodra mevrouw haar hielen heeft gelicht.’
Ze keek uit in de tuin, waar de witte wagen van Janneman stond. Ze strekte haar benen loodrecht naar voren. Feitelijk had ze helemaal geen zin om al die stoelen èn de werkmand èn de pianokruk er eerst uit te slepen, en dan later weer binnen te dragen. Ze had altijd gedacht, dat dit het lot der Grote Beurten was. En dan was het al zo iets afgrijselijks! Maar Gerda dacht er anders over. Bij een gewoon dagelijks beurtje had je al een gevoel of de grote schoonmaak je te pakken had... Net of Han er morgen naar kijken zou, of de tafelpoot wel goed was afgestoft... Opeens glimlachte Marijke. Ze zou voor bloemen zorgen, voor massa's bloemen, dat had Han veel meer nodig dan een smetteloos richeltje... Ze sprong op. Neen nu zou ze toch voortmaken. Per slot van rekening was het helemaal geen kunst, dingen, die je prettig vond goèd te doen! Maar iets wat je niet ambiëerde, met liefde - en Marijke knelde een stoelpoot in haar stofdoekomarming - met lièfde aan te pakken, dat was je ware.
De kamer was leeg. Marijke zong achter de stofzuiger. Marijke stofte en bukte zich en zong... Ze dacht: ‘Dat is al weer een voordeel van huiswerk doen. Je kunt er tenminste bij zingen. En je kunt er bij denken.’ En terwijl ze de stoelen weer naar binnen droeg, ‘gezellig, die werkmand zette ze een beetje schuin, Gerda had alles zo pal tegen de muren aan staan,’ dacht ze aan hun
| |
| |
autotocht van Lochem naar huis. Chiel had op een rechte weg wel 70 gereden, en Fie had niets gezegd. Lieve, bange Fieke! De blijdschap van Gerda, toen ze plotseling voor haar hadden gestaan.
Fie en Gerda waren mekaar letterlijk in de armen gevallen. Dat deed natuurlijk ook wel een beetje het houlijcks-verbond. Als zij ooit trouwde - maar dat zou wel niet - had zij ook kans, dat Gerda haar bij bijzondere omstandigheden in haar armen knelde. Nu stond zij er zo'n beetje buiten. Fie en Gerda konden samen praten met zeldzaam enthousiaste stemmen, en als zij dan binnen kwam, verflauwden de stemmen en leek er helemaal geen animo meer te bestaan. Ze had wel eens het gevoel, alsof zij de domper was, die precies paste op Fieke's en Gerda's vertrouwlijkheid...
Marijke ging even in de serre zitten uitblazen. Ze keek met trots naar de kamer. Hij glom! Maar hij glom altijd! Ja jammer, je had geen eer van je werk, zoals Bep altijd zei. Ze zou best zin hebben een vuile keuken schoon te boenen. Maar waar vond ze een vuile keuken?
Er werd gebeld. Marijke trachtte vanuit de serre te zien, wie bij de voordeur stond. Maar dat lukte niet, alleen rolde ze bijna met stoel en al door het zijruitje. Er werd weer gebeld. Voor de deur stond een man met postpapier, veters en band.
‘Hebt U twee keer gebeld?’ vroeg Marijke.
‘Ja, ik dacht, dat U mij niet hoorde,’ zei de man onderdanig.
‘O, tòch. Warm, vindt U niet?’
De man nam een groene bolhoed af, en veegde zich over zijn gezicht met zijn mouw.
‘Vreselijk. Ik ben al van vanmorgen zes uur op stap.’
Marijke dacht: ‘Kan ik hem nog een kopje thee aanbieden?’ Maar de thee stond koud in de keuken. Hoewel, koude thee was goed voor de dorst. En je werd er mooi van. Dat had de man met het postpapier hard nodig.
‘Koopt U wat van me?’ zei de man. Marijke leek hem een willige klant.
‘Veters heb ik nog bij dozijnen...’ zei Marijke. ‘Daar zou ik zelf mee kunnen gaan venten.’
De man lachte groene tanden bloot. ‘Nou, postpapier dan.
| |
| |
U hebt toch zeker wel een...’ hij knipoogde, ‘waaraan U moet schrijven?’
‘Ja, dat denk je maar,’ zei Marijke openhartig. ‘Maar ik wil toch wel zo'n map kopen. Wat kost die lila?’
De man, die eerst van plan was ‘het schaap’ veertig cent af te vragen, liet zijn eerlijke hart spreken. ‘Voor U een kwartje.’
‘Nou, jij bent niet duur,’ prees Marijke. ‘Wil je nog een kopje thee? - Ze moest er in zichzelf om lachen, hoe vlotweg zij die man met de groene bolhoed en de groeie tanden al tutoyeerde - “Maar, 't is kouwe thee hoor!”
De man rilde. “Er kan mij niets ergers gebeuren dan kouwe thee,” lachte de man. “Geeft U mij maar een glas fris water, als 't niet teveel moeite is.”
“O, helemaal niet.” Marijke liep zingend naar de keuken met de lila map in haar handen. Op de schoorsteenmantel lag Gerda's huishoudportemonnaie. Ze nam er dertig cent uit. Dan liet ze de kraan flink doorlopen. Ze zocht een glas uit de keukenkast, bedacht dan, dat ze er best een scheutje limonade in kon doen. Die aardbeienlimonade, die Gerda zelf maakte, was zalig! En dus toog Marijke weer naar de voordeur met een groot glas limonade, waar zijzelf van watertandde.
“Asjeblieft,” zei Marijke.
“Nou, de juffrouw is maar goed op me,” gnoof de man.
“Hou je van limonade?”
De man wilde niet bekennen, dat iets pittigers hem meer welkom geweest zou zijn. Dat zou een affront zijn voor dat aardige juffertje. Hij dronk de limonade uit. “Mag ik U wel bedanken?”
“Asjeblieft.” Ze legde in zijn warme hand de dertig cent. “Laat maar zo,” zei Marijke met een groots gebaar.
“Nou, dank U vriendelijk.” De man leunde nog even tegen de deurpost voor een verder opgewekt gesprek. “Bent U hier in betrekking?”
Marijke leunde tegen de andere deurpost. “Nee” 'k ben de zuster van mevrouw.’
‘Het meisje met vacansie?’ vroeg de man belangstellend.
‘Nee, die heeft 'm gister onverwacht gepiept,’ zei Marijke.
‘Ja, 't is kanalje,’ zei de man meelevend.
| |
| |
‘Och niet allemaal...’ begon Marijke. En ze wilde juist de deugden van Bep gaan uitspinnen, toen de melkboer de laan kwam afrijden, en stilhield voor het hekje. ‘Nu moet ik de melkboer helpen,’ zei Marijke. ‘Dag. Goeie zaken verder.’
De man lichtte zijn bolhoed. Er zat iets zwierigs in het gebaar. En hij was zo verrukt van Marijke, dat hij een paar lanen verder aan een collega die handelde in tandpasta, tandenborstels en knopen, zijn hart uitstortte...
De melkboer liep om het huis heen naar de keukendeur. Hij kende Marijke al vanaf de wieg, en noemde haar nu ze niet meer op school was ‘juf’. Marijke had de grote melkkoker al klaar staan. O ja, eerst even omspoelen onder de kraan had Gerda gezegd. Waar dat voor nodig was, enfin ze zou het wel eens vragen.
‘Warm, juf!’ zei de melkboer.
‘En of. Anderhalve kan, en een halve fles Bussummer.’
‘Groeit hij d'r van?’ vroeg de melkboer, die nooit zulke intieme vragen aan Nellie, die geen stom woord zei, amper goeiemorgen, had durven doen.
‘Als kool. Wil je hem eens zien? Maar je moet doodvoorzichtig lopen hoor.’
‘Ja, asjeblieft.’ Marijke en de melkboer liepen op hun teenspitsen naar de witte wagen, waar Janneman te slapen lag, een handje tot knuistje gebald, de duim van zijn andere handje in de mond.
‘Nou?’ vroeg Marijke vol trots.
‘Hij ziet er maar best uit. Jonge, jonge, wat een kerel. Hij lijkt op meneer,’ besloot de melkboer.
‘Ja,’ moest Marijke ook erkennen.
‘En hoe gaat het met meneer?’
‘Best. Hij komt morgen weer thuis.’ Marijke en de melkboer liepen weer vertrouwelijk op huis toe.
‘Zo, zo. Da's mooi.’ De melkboer veegde over zijn voorhoofd met een grote zakdoek. ‘Jonge, jonge, wat is 't warm.’
Marijke dacht: ‘Zal ik hem ook een glaasje limonade aanbieden? Maar nee, hij had toch zeker de melk voor het drinken.’
De melkboer leunde, gelijk de man met de groene kaas, even tegen de deurpost. ‘Dat was wat met die Nellie hè? Zo d'r
| |
| |
maar van tussen. Niet, dat ik er anders van werd, toen ik het hoorde. 't Was een nare meid.’
‘O, 't verwondert mij ook niets,’ zei Marijke. ‘Haar ogen stonden te dicht bij elkaar. Ik heb vaak tegen mijn zuster gezegd: ‘Je zult eens zien, die gaat er op een goeie dag met het zilver vandoor.’
De melkboer leefde zichtbaar op. ‘En, heeft ze gegapt?’
‘Nee, dat niet. Ze is zo maar met stille trom vertrokken.’
‘Nou, je kan toch nooit weten,’ zei de melkboer duister. ‘Kom, ik moet 'es verder. Dag juf.’
‘Sterkte,’ troostte Marijke.
De melkboer dacht, dat ‘juf’ toch heel wat anders was dan haar zuster. Die was hem te bijdehand. En die keek zo op je neer. Hij reed verder, de zon brandde op zijn nek. En, drie huizen verder in de laan, vertelde de melkboer aan het dienstmeisje, dat Nellie van de Vries er vandoor was met al de zilveren lepels en vorken...
‘Gossie,’ zei het dienstmeisje, ‘en wat doen ze nu?’
‘Ja, wat doen ze nu?’ hoonde de melkboer. ‘Ze late d'r stil d'r gang gaan.’
‘Gossie,’ zei het meisje weer, ‘en als ze haar nu pakken... O, wat vreselijk. Ik vond het altijd een spòòk! Het verwondert me niets.’
‘Mijn ook niet,’ besloot de melkboer. ‘D'r ogen stonden te ver van mekaar.’
Marijke had inmiddels in overmaat van ijver de serrestoelen op het terrasje gesleept, en ‘deed’ nu de serre.
Toen werd weer gebeld. Zingend liep Marijke naar de deur. Elke bel was een verrassing.
Voor de deur stond een man zonder hoed en in een luchtig sporthemd, dat in de mouw een grote winkelhaak had. Hij had een open actetas uitnodigend in zijn hand, grabbelde een paar tandenborstels en een doosje tandpasta naar voren.
‘Kan ik U wat verkopen, juffrouw?’
‘Neen, dank U. Neen, dank U wel.’
‘Hè, dat meent U niet,’ zei de man, die zo keurig sprak, dat Marijke hem er even onderzoekend op aankeek, of hij ook een
| |
| |
verklede kennis kon zijn. ‘Ik ben al van vanmorgen vijf uur op stap, en nog geen cent verdiend.’
‘Ja, dat spijt me. Maar die tandenborstels,’ ze ging even met haar duim erover om te voelen, ‘die lijken mij zo harig.’
De man lachte. ‘Hoe kan U 't zeggen? Zal ik U eens wat vertellen,’ hij klopte Marijke op de arm - ‘zulke tandenborstels koop je niet in de beste zaak in Hilversum.’
‘Ja, in een schoenenzaak zeker!’ schertste Marijke.
‘Nee, nee, bij de beste drogist krijg je zulke tandenborstels niet. Ik zal U wat zeggen, ze kosten mij een kwartje inkoop. Hoort U inkòòp. En omdat ik nog niets verdiend heb, wil ik ze U verkopen voor...’
De man zweeg. Hij had de gave om te zwijgen bij beslissende momenten.
‘Nou, en?’ vroeg Marijke, tegen haar zin.
‘Voor twintig cent.’
‘Nou, vooruit dan maar,’ zei Marijke, die bedacht dat je voor twintig cent niet anders verwachten kon dan een harig exemplaar. ‘Een stuk,’ zei ze nog ten overvloede.
‘En tandpasta? Moet U nog een doosje rose tandpasta? Heerlijke pepermuntsmaak. Dat zegt mijn vrouw tenminste.’
‘Nee, ik gebruik altijd Colgate,’ zei Marijke afdoend.
‘Ja, dat kan ik wel zien,’ vleide de man van de pasta. ‘Warm, vindt U niet?’
‘Lekker,’ zei Marijke.
‘Wat U maar lekker noemt! Als je al vanaf vijf uur op stap bent...’ de man zuchtte.
‘Ja, dat begrijp ik wel hoor.’ Marijke keek trouwhartig de zomersgeklede man aan. Ja, hij zag er wel ellendig-warm uit. Zijn bruine haar plakte.
‘Ik heb nog thee,’ zei Marijke. ‘Wilt U een kopje kouwe thee?’
‘'t Spijt me. Dat mag ik niet hebben voor mijn maag. Wel graag, als het niet te veel moeite is, een glaasje fris water.’
‘Helemaal geen moeite. Kan U limonade verdragen?’
‘O, maar dat is toch...’ begon de man. En toen Marijke hem nog vragend bleef aanzien: ‘Heel graag juffrouw.’
‘Die man is aan lager wal geraakt,’ dacht Marijke, terwijl
| |
| |
ze naar de keuken liep. Toch aanstonds eens kies informeren. Gek, dat ze op lang zo'n vertrouwelijke voet niet met hem stond als met de oubollige dophoed. Marijke nam uit Gerda's huishoudportemonnaie een kwartje, liet de kraan flink doorlopen, en schonk weer op Gerda's aardbeienlimonade een schuimend keukenglas vol.
‘Astublieft.’
‘U bent al te vriendelijk,’ zei de man met een lichte buiging. ‘Die limonade is heerlijk.’
‘Ja, maakt mijn zuster zelf.’
‘Voortreffelijk.’
‘U hebt ook niet altijd met tandenborstels door het land gewandeld,’ zei Marijke.
‘Neen, daar hebt U gelijk in. Vroeger handelde ik in broches, halskettingen en doublé armbanden.’
‘Ja, maar ik bedoel daarvoor.’
‘Hoe bedoelt U dat?’
Marijke dacht: ‘Hij zal toch niet beledigd zijn.’ Ze zag opeens het kwartje, dat ze nog vergeten in haar hand hield. ‘Astublieft.’
‘'t Was twintig cent juffrouw.’
‘Ja, dat weet ik. Maarre...’
‘Dan dank ik U hartelijk,’ hielp de man haar tactvol, en liet het kwartje in zijn broekzak glijden. De man ging even gemakkelijk tegen de ene deurpost leunen, Marijke tegen de andere. ‘Hoe bedoelde U dat daar straks?’
‘Och, ik dacht zo, dat U vroeger misschien wel op kantoor geweest was of zo iets.’
‘Dat U dat direct aan me zag!’ De man bekeek Marijke verwonderd. ‘Nee, ik ben niet op kantoor geweest...’ de man keek even peinzend voor zich uit... Dan sloeg zijn fantasie plotseling met hem op hol. ‘U moet weten, ik heb gestudeerd.’
‘O, wat enig,’ zei Marijke, ‘en waarvoor?’
De man schoof wat heen en weer met zijn voet. Dan bekende hij: ‘Voor dokter.’
‘O, vertel eens,’ zei Marijke gretig. ‘Tenminste, als U... als het U niet te veel aangrijpt.’
De man, wiens werkelijke leven altijd bestaan had in scharrelen van de ene dag op de andere, voelde zich door zijn fantasie
| |
| |
omhooggevoerd. Hij zàg zich student met een lichte jas en een slappe hoed tot in zijn ogen, hij zàg zich lopen door Amsterdam's straten, een beetje voorovergebogen, een stok als een knuppel in zijn hand, een achteloze sigaret in zijn mond...
‘Och,’ zei hij dan, ‘ik wil het U wel vertellen. Ik ben een zoon van rijke ouders geweest.’
‘Ja, dat dacht ik wel,’ ademde Marijke verrukt.
‘Ik kon krijgen wat mijn hartje begeerde. Niets was te mooi of te duur voor me. Dan leer je de waarde van het geld niet kennen.’ De man die geboren was in een kamer, die nooit zonlicht zag in een trieste steeg, zàg het grote huis voor zich op de gracht, waar zijn fantasie hem heen leidde, en waar je de waarde van het geld niet kende...
‘En toen?’ vroeg Marijke.
De man kwam weer met beide benen op het grint terug.
‘Nu ik ben eerst op school geweest. Op een dùre school. En toen,’ ja, hij wist op geen stukken na de opleiding voor dokter...
‘Wat U op de H.B.S. of op het gym?’ hielp Marijke hem.
‘H.B.S.’ zei het luchtige overhemd. - ‘Gim, gim, wat zou dat zijn gim?’ dacht hij. ‘Vim,’ kende hij, maar ‘gim’ Nooit van gehoord!
‘“En kon U goed leren?”
“Ja, aan hersens ontbrak het mij niet. Het klinkt misschien onbescheiden...”
“O, helemaal niet,” vond Marijke. De enkeling, die hersens heeft, mag er heus wel trots op zijn.’
De man lachte. Schoof zijn actetas onder zijn andere arm.
‘Och ja...’ zei hij.
‘En na de H.B.S. bent U natuurlijk gaan studeren.’
‘Ja natuurlijk. En toen heb ik ons hele fortuin er doorgelapt.’ Hij was weer in zijn fantasie op bekend terrein. ‘Mijn vader is van verdriet gestorven...’ zei de man
‘En Uw moeder?’ vroeg Marijke.
‘Die wil me niet meer kennen.’
‘Nu, dat vind ik heel onmoederlijk van haar,’ besloot Marijke.
‘Ja, maar als U alles wist...’
‘Ach, maar ik dacht een moeder...’, begon Marijke. En toen piepte het hekje, en binnen reed Gerda haar fiets. Aan de fiets
| |
| |
bungelde het keurige Zweedse mandje met boodschappen.
‘Wat is dat hier? Wat betekent dit?’ haar stem was scherp.
Marijke zei vlug:
‘Deze mijnheer heeft tandenborstels te koop, en tandpasta en...’
Gerda trok haar mondhoeken naar beneden. ‘Ik koop niet aan de deur. Kun je niet lezen?’
Marijke draaide zich om, ten einde de gedrukte fictie te beschouwen: Aan de deur wordt niet gekocht. Gek, dat had ze nog nooit gezien.
‘'t Spijt me,’ begon de man...
Maar Marijke stak vlotweg haar hand uit. ‘Dag meneer. Goeie zaken verder. En ik zou maar trachten, me weer met mijn moeder te verzoenen.’
De man, die zoo bruut uit zijn fantasie was getuimeld, dacht even aan zijn kijfachtige moeder, die op een zolderkamertje woonde. Hij keek Marijke wat onthutst aan. Dan trok hij zijn schouders op: ‘Ach ja, ach ja... zei hij. Hij drukte haar de hand, liep het tuinpaadje af, keek bij het hekje nog eens om. Marijke wuifde met het lege limonadeglas.
‘Ga naar binnen,’ zei Gerda. Haar stem was een mès!
In de keuken ging Gerda op een stoel zitten. Marijke leunde tegen de tafel. ‘Dat was een interessante man,’ zei Marijke.
Gerda hijgde haar woede uit. ‘Krankzinnig ben jij. Idioot. Staat aan de deur te converseren met een schooier en geeft hem een hand en zegt ‘Dag meneer’. Gerda trachtte Marijke's stem na te bootsen, maar door haar verbolgenheid mislukte dit.
‘Ja,’ zei Marijke, en ze liet gedachteloos het limonadeglas in haar vingers draaien, ‘ja, ik kan er niets aan doen, dat jij geen kijk op mensen hebt. Dit wàs een meneer! Hij heeft voor dokter gestudeerd.’
Gerda lachte schel en onaangenaam. ‘Och ja? En was hij ook niet van ade!?’
‘Nee,’ zei Marijke, ‘dat was hij niet. En 't kan me ten slotte ook niets schelen. Ik bedoel, al heeft hij niet voor dokter gestudeerd, 't was toch een leuke man. Ik heb prettig met hem gepraat.’
‘Prettig met hèm gepraat,’ hoonde Gerda. ‘Zeg, ik twijfel
| |
| |
soms werkelijk aan je verstand. En wat voor glas heb je daar in je hand?’
Toen drong het pas tot Marijke door dat ze werkelijk een glas in haar handen had. ‘O, gewoon,’ zei ze. ‘Een gewoon keukenglas. Die ziel had zo'n dorst. Heb ik hem een beetje limonade gegeven...’
Gerda's ogen verwijdden zich. ‘Zeg, ben je nu helemaal...’ in haar stem was een kreet van afgrijzen.
‘Zou jij het leuk vinden om van vanmorgen vijf uur af op stap te zijn met tandenborstels en tandpasta en... en...’ Marijke was het andere verkoopartikel vergeten. ‘En dan in deze hitte!’
Gerda stoof op het aanrecht af.
‘En wie heb je nog meer limonade gegeven?’
‘O, een knollige man met een bolhoed. Die verkocht postpapier.’
Gerda deed haar handen aan haar hoofd. Zo wiegde ze heen en weer. ‘En dat is een zuster van mij,’ kermde ze.
‘Je doet, alsof ik een misdaad begaan heb,’ zei Marijke, ‘En ik heb gewoon twee arme mannen gelaafd.’
‘O... o... o...’, zei Gerda. Dan keek ze om zich heen. Ze zag het lila postpapier en de tandenborstel op de tafel liggen. Ze veegde die met één slag op de grond. Dan richtte zij zich fier op. ‘Van nu af aan ben jij lùcht voor mij. En zolang jij nog bij mij bent, zal ik jou aanpakken, wees daar maar zeker van!’
Marijke weerlegde de tegenstrijdigheid in Gerda's woorden maar niet. Ze zei, terwijl ze het postpapier en de tandenborstel weer opraapte: ‘Je krijgt f 0.55 van me. Ik heb ze maar zolang uit jouw huishoudportemonnaie genomen.’
‘Wèzen!’ zei Gerda.
's Middags kwamen er nog een jongetje met een marmot, een zigeunerachtige jongedame, die klerehangers te koop aanbood, en een bejaarde man in een jacket, die oningelijste platen trachtte te verkopen. Gerda ging steeds naar de deur. ‘Jou kan ik niet meer vertrouwen!’ zei ze hoog. Het jacket wilde niet weg. Die zette zijn voet tussen de deur, en had de wanhopige brutaliteit om te zeggen: ‘Ik kom hier eigenlijk om dat aardige juffertje te spreken.’
| |
| |
Gerda knelde zijn voet er bijna af. ‘Ik zal er de politie van in kennis stellen! Ga jij weg màn!’
En tegen Marijke zet ze: ‘'t Is gewoon een complot. En als wij vannacht allebei in ons bed vermoord worden, is het jouw krankzinnige schuld.’
‘Dat zou zuur zijn,’ zei Marijke zachtzinnig.
‘'s Nachts - Marijke sliep onbekommerd in de onberispelijke logeerkamer, omdat Gerda haar niet in het lits-jumeau wilde dulden na het drama van dien morgen - 's nachts schrok ze wakker, doordat er een hand op haar schouder gelegd werd. 't Was Gerda.
‘Marijke, daar is iemand. Daar is iemand op het dak. En 't is jouw schuld. 't Is jouw schuld. En jij gaat maar kijken hoor! Jij gaat maar kijken...’ Gerda wist niet, dat ze alles herhaalde. Haar tanden klapperden.
‘O, best,’ zei Marijke. ‘Misschien is het de bolhoed. Die zal mij heus niks doen.’
Marijke viste haar pantoffels onder het bed uit. Stak een arm in haar kimono.
‘Hoor je dat? Hoor je dat?’ vroeg Gerda. Ze legde haar handen op haar maag.
‘Ik hoor niks. Maar 't zal wel zo zijn. Moet ik door het luikje op het dak kruipen?’
‘Welnee. Je gaat maar op de veranda staan. Je gaat gewoon op de veranda staan. En dan roep je!’
‘Wie moet ik roepen? De buren?’ Marijke stak haar hand in de andere kimonomouw.
‘Och, welnee, je roept tegen de man op 't dak!’
‘Jammer, dat ik vanmorgen zijn naam niet gevraagd heb,’ zei Marijke. ‘Zo zie je, nu had je zoveel tegen op mijn conversatie. En nu hebben wij nog niet genoeg gepraat.’
‘Ga nu maar. Ga nu maar,’ drong Gerda. ‘Ooooo, hoorde je dat? Die menschen hebben natuurlijk al lang geïnformeerd, dat hier geen man in huis is. En dan jij met je bespottelijke familiariteit. Ooooooooo! Ga nu toch. Dreig ze met de politie. Zeg, dat ik de politie opbel. Hoor je dat? Hoorde jij dat ook Marijke?’
| |
| |
‘Ja, nu hoorde ik ook wat,’ zei Marijke kalm. ‘Misschien is het het jacket, dat nu kennis met mij wil maken.’
‘O wees niet zo zot. Wees niet zo zot! Ik neem Janneman uit zijn wiegje.’
‘Ja, doe dat. En wandel dan de voordeur uit, terwijl ik met het jacket converseer.’
‘Ga nu toch...’ kreet Gerda.
Marijke klom op de leuning van de veranda. Ze keek naar boven. Dan schaterde ze opeens. Ze greep zich met beide handen aan de veranda vast, om niet naar beneden te slaan. Want de moordenaar was de zwarte poes van de buren, die op het dak een vogeltje gevangen had, en daar op kattemanier mee speelde.
‘O, mispunt!’ zei Marijke.
|
|