| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Een paar dagen later liep Marijke met een brief van Ems en een tragische Aziza aan een koord, de laan af naar Gerda. Bep had staan vatenwassen in de keuken.
‘Nou,’ had Bep gebromd, ‘Miempje kan 't maar helemaal niet vinde met Assiessa.’
‘'n Kunst,’ zei Marijke, ‘Miempie kon 't toch zeker ook niet vinden met haar bloedeigen zoon?’ Want Mike was na vele vechtpartijen aan de groenteman, met muizen, overgedaan.
‘Dat beest hep heimwee,’ verklaarde Bep.
‘Ja, dat zul jij weten.’
‘Dat sien je toch met één oog dicht’ En dan zonder enige overgang: ‘Henk was daar temee effe. Ik gaan vanavond voor 't eerst mee naar s'n moe.’
‘O Bep, wat leuk,’ had Marijke gejubeld.
‘Niks leuk,’ vond Bep. ‘S'n moe hep alles te seggen, s'n vader hep niks in te brenge. Henk seit, se segt vast wat van m'n purmanent.’
‘Och laat ze,’ zei Marijke onverschillig. ‘Wat kan 't je schelen? Jij trouwt toch zeker later niet met moe!’
Bep droogde doodvoorzichtig een glas af. ‘Ik voel me so beverig. En Assiessa keelt sich so temee.’
‘Je moet zeggen Aziza, met de klemtoon op A. Zeg 't eens Bep.’
‘Ja, op commando seker. Is 't nou goed? En Henk seit, dat hij vrage moet aan moe, of hij naar de barbier mag,’ zei ze somber.
Marijke proestte. ‘Ik vind dat Henk goed wordt opgevoed. Dan vraagt hij 't jou later ook. Vin je dat niet leuk Bep? Dan zeg je: “Nee man, je kunt nog best een week wachten.” En dan loopt Henk doodgenoegelijk door Hilversum met zijn haren in een krul op zijn jasje, en met een stoppelbaard.’
| |
| |
Nu lachte Bep ook. ‘Ik sien er tegen an as tegen hange,’ zei ze dan.
Marijke wikkelde Aziza uit het touw. ‘Kom, kop op Bep. Groeten aan moe.’
‘En nu wandelde ze op haar gemak door de laan met Aziza, die de staart tussen de poten gekneld had, alsof hij over vele vroegere zonden nadacht.
Ma Das en Cora zaten voor hun huis in lichtrode, wat uitgebeten tuinsteden. Marijke, die in de loop der jaren op voet van groeten met de Dassen gekomen was, knikte vriendelijk.
‘'n Prachtige avond, vindt U niet?’ riep ze.
‘Ja, 't is warm. Hebt U’ - Ma Das zei ‘U’ tegen Marijke, ‘hebt U een nieuwe hond?’
Marijke had bijna gezegd: ‘Nee, 't is een lam.’ Maar ze zei zoet: ‘Ja, 't is zo'n lief beest.’
‘Hij is wel een beetje mager, hè?’
‘O, maar hij mag niet dikker worden. Ik moet net zo hard voor zijn lijn waken als voor de mijne.’
Ma Das lachte: ‘Bij U zelf zult U wel niet hard behoeven te waken zeker.’
Dat denkt U maar. Als ik snoep word ik meteen een ton.’
Fie, die op de divan lag met hoofdpijn, zei tegen Chiel, die de krant las: ‘Nu krijgen we zeker aanstonds het verhaal nog van mijnheer Govaerts, dan weet de hele laan dat ook meteen.’ Chiel lachte. ‘Ik zie Marijke in staat familjaar te doen tegen een inbreker, als ze die toevallig 's nachts tegenkomt.’
‘Ja gek,’ peinsde Fie, ‘en wij zijn geen van allen zo. Of 't zou Em moeten zijn.’
Chiel die in de erkerbank zat, zei: ‘Nee, we krijgen geen verdere openbaringen meer.’ Ze hoorden haar zeggen: ‘Dag mevrouw, dag Cora.’
Marijke liep de laan verder af. Voorbij Denneheuvel, waar nu een pa woonde met drie al wat oudere ongetrouwde dochters, die nog erg jong deden. Ze reden ook paard, wat Marijke hun vurig benijdde.
Bij Gerda blikte ze eerst door het zitkamerraam, maar de kamers waren leeg. Dus liep ze meteen het huis om. En ja, in
| |
| |
de tuin, onder de pereboom, zaten Hun en Gerda. Han met een dikke sigaar en de krant, Gerda met een boek.
‘Zo jongelui. Ik kom met een brief van Ems. En ik kom jullie Aziza voorstellen.’
‘Wat een mager beest,’ zei Gerda misprijzend.
‘Heb jij wel eens een dikke whippet gezien? Ik nog nooit. Vin je 'm niet lief, Han? En kijk eens, wat een trouwe, bruine ogen.’
‘Ja, 't lijkt me een aardig beest. Wat wil hij nu?’ Want Aziza was in één élan tegen Han opgesprongen, zette een voorpoot onder diens kin, terwijl hij met de andere, als een paard, dat met zijn hoef in de modder klauwt, aan Han's arm krabde.
‘Marijke, neem dat beest weg,’ snauwde Gerda. ‘Han je vest. Hij trekt je hele vest kapot. En je jas maakt hij ook stuk. Toe dan Marijke.’
‘Hij wil alleen, dat Han onder zijn kin strijkt. Gewoon. Hier Aziza. Kom hier Aziza.’ Want Aziza wilde zijn prooi node loslaten. ‘Misschien vindt hij, dat jij op mijnheer Govaerts lijkt, Han. Zoet maar. Ik heb 'm al Gerda.’ Want Gerda trappelde ongeduldig met haar voet. En terwijl Marijke kinstreek, gingen Aziza's melancholieke ogen voortdurend naar Han, die zijn voorhoofd afveegde. ‘Och, hij is nog een beetje vreemd,’ zei Marijke.
‘Ik ben benieuwd, hoe hij zal zijn, als hij niet meer vreemd is,’ zei Gerda hatelijk.
‘O, erg opgewekt en erg aanhalig. Ik zal hem wel demonstreren als hij helemaal gewend is.’
‘Asjeblieft niet,’ verzocht Gerda, met een lichte zucht haar boek wegleggend. Van lezen zou voorlopig niets meer komen.
‘Hoe gedraagt Mimi zich?’ vroeg Han.
‘Kat en hond hè?’ Marijke keek onschuldig. ‘O, Aziza wilde wel vriendschappelijke ouverture's maken. Maar Mimi gaf hem meteen een haal. Nu gaan ze mekaar uit de weg.’
‘Heel verstandig,’ vond Han.
Maar Gerda zei: ‘Dat ook niemand er aan gedacht heeft, dat je bij Mimi geen hond kon nemen.’
‘Ja, gek hè?’ zei Marijke. ‘Dat niemand daarop gekomen is.’ Ze keek naïef Gerda aan, maar Han schonk ze boven Aziza's kop een duistere knipoog.
| |
| |
Door de tuin kwam Nellie aanlopen met het theeblad. Ze zette het voorzichtig op tafel neer. Gerda blikte in het kannetje met kokend water. Ja, kokend water was er. Ook was er een schaaltje met cake en een met flikken.
‘Zo is 't goed. Dank je wel Nellie.’ Nellie wiegde weer op het huis toe.
‘'t Is kolossaal,’ zei Marijke. ‘Vergeet ze nooit iets?’
‘Ik vind, dat jij best had kunnen goeiendag zeggen,’ zei Gerda wrevelig.
‘Ze zei mij toch zeker ook niet goeiendag.’ Marijke keek verbaasd. ‘Weet je, we kunnen mekaar niet uitstaan. Dan moet je niets forceren.’
Gerda nam Em's brief op, begon te lezen. Maar Han, die Marijke's bezoek wilde uitbuiten, zei: ‘Hè moeder, lees die brief straks. 't Is toch allemaal goed met Emmy?’
‘Puik. Ze viert triomfen op haar plantage. En ze vindt de inlanders schatten.’
Gerda dacht, terwijl ze de brief neerlegde, en de tea-cosy van de trekpot nam, dat het toch wel merkwaardig was, dat Em waar ze kwam, vrienden maakte; dat ze de grote gave had, het altijd en overal prettig te vinden. En alsof Marijke Gerda's gedachten raadde, zei ze: ‘Och, als je Ems naar Honolulu had gestuurd met Gerard, dan zou ze het daar ook fijn hebben gevonden.’
Gerda zei fier: ‘Dat komt omdat Em haar leven inhoud geeft.’
‘O prettig,’ knikte Marijke vriendelijk. Maar ze dacht: ‘Het komt alleen, omdat Ems zo'n grote schat is!’
Marijke nam een stukje cake van het schaaltje, hapte er meteen in. ‘Zalige cake zeg. Heeft Nellie die gewrocht? Ja? Weet je wat, ik zal straks wel eens tegen haar wuiven.’
‘Och, doe toch niet altijd zo kinderachtig.’ Gerda keek ontstemd. Luisterde dan. ‘Hoor ik daar niet iets? Huilt Janneman, offe...’
‘Zal ik even gaan kijken, moeder?’
‘Nee, Nellie is beneden, die hoort het toch ook.’
‘Misschien weent Nellie zelf. Ja, dat kan best. Ik zou maar eens gaan kijken, Han. Kun jij goed vrouwen troosten?’
‘Neen, 't is hiernaast.’ Han keek bepaald verlicht.
‘O, gelukkig,’ zei Marijke. Ze dronk genietend haar thee, liet
| |
| |
het koord, waarmee Aziza klein gehouden werd, wat vieren. En die, met een fikse sprong, stond in één aanbidding al weel tegen Han op en krabde zijn das uit zijn vest.
‘Marijke!!!’ riep Gerda.
‘Braaf,’ zei Han. ‘Hij is braaf. Hij is zoet.’
‘Wat een sprong hè?’ constateerde Marijke tevreden, terwijl ze het koord weer introk. ‘Je kunt wel zien, dat het een whippet is.’
‘Ik wou dat je dat nare beest thuisgelaten had.’ Gerda keek fel. ‘Bind hem vast. Bind hem vast aan je stoel. Vooruit Marijke.’
‘Ja, maar dan heb je kans, dat hij mij met stoel en al omtrekt. Hij is gewoon stapel op Han.’
‘Nu, die kans loop je dan maar. Han, doe je das goed.’
‘Ik wil ook wel naar huis gaan,’ zei Marijke.
‘Hè nee,’ had Han bijna gezegd.
‘Neen dat hoeft niet. Ik heb wat met je te behandelen, en nu je hier dan eindelijk eens bent... Heb je dat beest nu vastgebonden?’
‘Ja. Maar Han, je moet niet naar hem kijken, hoor. Gewoon negeren. Dat is altijd het beste, als je een liefde niet beantwoordt.’
‘Dat zul jij weten,’ plaagde Han.
‘Marijke, jij gaat maar op een andere stoel zitten,’ zei Gerda, die haar toekomstbeschouwingen al in het water zag vallen door de vele mogelijkheden, die een vastgebonden Aziza tezamen met een Marijke op dezelfde stoel, bieden konden. ‘Of breng hem nog liever naar huis.’
‘Kan niet. Fieke heeft hoofdpijn.’
‘Ja, dat kan ik me best voorstellen.’ Gerda zuchtte. ‘Wil je nog een kopje thee? Zit dat beest nu goed vast?’
‘Als Han...’ begon Marijke weer, maar na een blik op Gerda's gezicht, zei ze maar vlug: ‘Je kunt er je zelf van overtuigen.’
‘Luister eens Marijke - Han jij kunt gerust je krant lezen hoor!’ - (Han nam gewillig de krant weer op) ‘luister eens Marijke, je hebt nu al bijna drie weken vacantie gehad, dus ik vind, dat ik nu wel het recht heb erover te spreken...’
‘O, absoluut,’ zegt Marijke.
‘Weet je dan al, wat ik zeggen wil?’ Gerda voelde zich ge- | |
| |
prikkeld, omdat Marijke zo nuchter haar goedbedoelde inleiding onderbrak.
‘Wel zo ongeveer. Ga door liefje.’
Gerda betrapte Han, dat hij over zijn krant heen, vaderlijk naar Marijke keek. Zoo kon hij ook naar Janneman kijken. En ze kon toch moeilijk zeggen: ‘Han, kijk in je krant.’ Ze hoestte eens. Han's schuldige blikken vlogen weer naar het hoofdartikel. En Marijke, die daar zo rechtop en onschuldig in haar stoel zat...
‘Heb je nu al over je toekomst gedacht?’ Gerda vroeg het bruusk.
‘O ja, massa's.’
‘Nu, en...’
‘Ja, en nog niks.’
‘Dus, je plan is om zo maar rustig thuis te blijven doorlummelen.’
‘Tja. Maar ik moet toegeven, 't klinkt wel droevig, als je het zo zegt.’
‘'t Is ook droevig als je het goed beschouwt. Een meisje van bijna achttien, dat geen wil heeft, geen doorzettingsvermogen, geen initiatief.’
Han's krant ritselde. Marijke voelde, hoe hij haar graag te hulp zou willen komen. Daarom gaf ze hem onder de tafel maar een bemoedigend schopje. Dan zei ze, haar nagels bekijkend: ‘Weet je Gerda, ik zou wel graag iets willen worden. Maar dat vindt jij vast niet goed.’
‘Dan zal het wel iets bespottelijks zijn.’
‘O, toch niet. Het is een toekomst, die toekomst heeft. Heus.’ Han schudde even, Marijke gaf hem maar weer een schopje. ‘Ik zou graag vliegenier willen worden. Aviatrice, om het beeldig uit te drukken.’ En toen ze Gerda's hals rood zag worden, wat bij haar altijd een voorteken van een uitbarsting was: ‘Nee, daar moet je nu niet boos om worden, als ik nu gezegd had, dat ik aan de film wilde, offe... of...’
‘Ja, zo iets geks had ik van jou kunnen verwachten. Nu, weet je wat? Ik geef je nog een week de tijd, en als je het dan nog niet weet, dan laat ik je inschrijven voor een stoomcursus voor onderwijzeres. Ik zal het met Chiel en Fie bespreken. Of je leert machineschrijven en stenografie en je gaat op kantoor.’
| |
| |
‘Maar dat vind ik allebei afschuwelijk. Dat kun je me toch niet aandoen, Gerda.’ Marijke's toon drukte de afkeer uit, die ze voelde.
‘Als ze het nu zo naar vindt...’ begon Han.
‘Han, asjeblieft, bemoei jij er je niet mee. 't Is een kwestie tussen ons.’
‘Maar misschien is er wat anders,’ opperde Han.
‘Kan je me niet opleiden tot makelaar? Heus daar zou ik best wat voor voelen. Ik hou er van in huizen te kruipen.’
Maar alsof Marijke niet gesproken had, vervolgde Gerda: ‘Of apothekers-assistente. Dat vind ik ook een aardig beroep voor een meisje.’
‘Ja, en heel Hilversum vergiftigen zeker,’ streefde Marijke tegen.
‘Of wil je studeren? Dan zullen wij ons ook de opofferingen getroosten, die een vijf-zesjarige studie meebrengt.’
Marijke's hart werd zwaar. Opofferingen getroosten. Wat klonk dat akelig. Tam zei ze: ‘Ik wil niet studeren. Heus niet. Ik heb geen studiehoofd. Dat ik mijn diploma gehaald heb, heb ik toch aan Chiel te danken. En Chiel kan toch moeilijk met me mee studeren voor tandarts of dokter of veearts of... Hoewel, dan zou hij ook meteen klaar zijn.’ Marijke leefde weer wat op bij dit idee.
‘Kun jij nu nooit ernstig zijn?’
‘Maar ik voel me dood-ernstig. Heus. Alleen ik concludeerde slechts...’ ‘Ja, dat weten we nu al.’ Gerda liet een krachtige, blanke hand op tafel neerkomen. Aziza gromde even. ‘Heb jij er je ooit rekenschap van gegeven, dat jij van je kleine erfdeeltje niet kunt rondkomen?’
‘Nja,’ zei Marijke.
‘Heb jij er dan nooit aan gedacht, dat jij waar jij niet wilt aanpakken, doodgewoon op Chiel en Fie parasiteert?’
‘Moeder!’ zei Han.
‘Ja, ik weet, het klinkt crû, maar er moet toch iemand zijn, die Marijke de nuchtere feiten nuchter onder de ogen brengt. Toen ik zo oud als Marijke was, toen wist ik het wel. Denk je, dat ìk het zo prettig vond elke dag naar Amsterdam te trekken? Natuurlijk niet. En denk je, dat ìk het zo heerlijk vond, om 's avonds
| |
| |
nog voor Boekhouden te werken? Maar ik voelde, dat het moèst!’
Han schudde zijn hoofd, dat parasiteren zat hem dwars. Hij keek eens schichtig naar Marijke. Maar die keek neer op haar handen en zweeg.
‘Je hoeft natuurlijk niet direct te besluiten,’ zei Gerda. ‘Je kunt er nog wel een paar dagen over nadenken. Maar dan wens ik absoluut een beslissing. Wil je nog thee? En neem een flik.’ Gerda voelde zich zeer tactvol.
Maar voor Marijke had kunnen zeggen: ‘Ik wil niets meer,’ was Aziza met een razend geblaf opgesprongen. De zwarte kat van de buren kuierde langzaam door de tuin, en Aziza met Gerda's onberispelijke tuinstoel dwaashuppelend achter hem aan, sprong op hem af. Gerda legde de hand op haar hart.
‘Schrok je moeder?’ vroeg Han nog ten overvloede.
‘Nee, ik schrok niet,’ zei Gerda vinnig.
De zwarte kat, zich belaagd ziende, rende in een kring terug, en klom in de enige boom, die de tuin rijk was. En vanuit de pereboom, pal boven Gerda's hoofd, blies ze uit alle macht, de snorharen krijgshaftig naar voren stekend. Marijke trachtte Aziza van de huppelende tuinstoel los te maken, maar Aziza, razend gemaakt door de kat in de boom, wrong zich in alle mogelijke bochten, en blafte oorverdovend.
‘Hij is natuurlijk blij, dat er een kat is, die bàng voor hem is,’ zei Marijke, om de situatie duidelijk te maken.
Uit de tuin van de buren klonk een uitnodigend: ‘Poes, poes, poe-oes.’
Gerda voelde aan haar hoofd: ‘O, dit is om dol te worden. Kun jij die hond niet stil maken, Marijke?’
‘Ik zou hem een stukje cake kunnen geven,’ zei Marijke weifelend. ‘Ja, zo goed ben ik ook niet met honden op de hoogte. Als ik hem eerst maar los had.’
‘Mevrouw, kleine Janneman huilt.’ Nellie, ongemerkt middenin de deining gekomen, keek met enig leedvermaak naar de zwoegende Marijke.
‘Zie je nu wel, dat heb je er nu van. Je gaat direct met die hond naar huis, Marijke.’ Gerda liep al op het huis toe, voor Han had kunnen zeggen: ‘Zal ik soms ook gaan, moeder?’
‘Maar ik kan toch niet met Aziza en de stoel de straat opgaan!’
| |
| |
‘Dan snij je hem maar los,’ riep Gerda nog over haar schouder.
‘Dat komt er van, dat ik hem zo goed vast moest binden. Stil toch Aziza. Zul je stil zijn?’
Maar Aziza, in een paradox van woede, blafte nog uitdagender.
De kat blies.
‘Is hij nou zo woest op die poes?’ wilde Nellie weten. Marijke voelde, hoe Nellie gnoof. Ze keek even onverschillig op. ‘Welnee, hoe kom je erbij?’
‘Poes, poes, poe-oes, poe-oes,’ klonk het weer. ‘Kom dan poes.’ ‘Hè, hè ik heb hem los,’ steunde Marijke. ‘Ik ga dan maar meteen Han. Het spijt me wel, dat ik zo'n deining gemaakt heb.’
Han liep met haar mee tot het tuinhekje. Aziza stribbelde nog tegen, maar Marijke trok zonder medelijden. Han keek eens opzij naar haar, maar haar gezichtje was strak. En wat zou ze anders stilletjesweg genoten hebben van het Azizadrama.
Hij zei: ‘'t Is maar goed, dat hij niet zo vijandig tegenover Mimi staat.’
Marijke glimlachte even: ‘Ja, stel je voor. Dan zou Mimi gewoon in een boom moeten kamperen! Nee, die heeft hem meteen goed aangepakt. Nu, dag Han.’
Hij hield haar hand wat langer vast dan gewoonlijk. Wilde nog wat zeggen, bedacht zich dan. ‘Dag Marijke.’
Hij bleef haar nazien, terwijl ze de laan afliep. Ze keek nog eens om, wuifde met het koord van Aziza. Maar haar gang was niet zo veerkrachtig als anders. Hij zuchtte, terwijl hij naar binnen ging. Maar toen hij de trap wilde opgaan, kwam Gerda al naar beneden gelopen.
‘Janneman slaapt weer. Och, hij was ook geschrokken, die kleine schat. Hij huilde met dikke tranen. Is Marijke weg?’
‘Ja, Marijke is weg. Het speet haar erg.’
‘O ja?’ zei Gerda.
Hij liep naast haar de tuin door. Maar hij stak zijn arm niet door de hare, zoals hij gewoonlijk deed. De zwarte poes was weer uit de boom geklommen en sprong net over de schutting.
‘Gelukkig maar,’ ontdekte Han, ‘anders had ik hem nog uit de boom moeten vissen.’ Gerda keek opzij naar hem, dat was een uitdrukking van Marijke, een van de vele idiote uitdruk-
| |
| |
En vanuit de pereboom blies ze uit alle macht.
| |
| |
kingen, die ze gebruikte. Als Hàn die nu ook al over ging nemen. ‘'t Lijkt me een vals mirakel,’ zei Han.
‘Wil je nog thee?’ zei Gerda.
‘Ja, graag.’ Han nam het avondblad weer op, Gerda haar boek. De zomeravond was stil en warm. Uit een van de nabije tuinen klonk het geluid van een grasmaaier. En heel in de verte floot een trein.
‘Nog een stukje cake?’
‘Nee... e... dankje. Nee, dank je wel.’
Gerda zag, dat Han wel in de krant keek, maar niet las. Dat hoofdartikel moest hij nu toch zeker al lang uit hebben. Opeens zei hij, terwijl hij de krant liet zakken: ‘Zeg, Marijke zei dit nu zo, dat ze wel bij mij op kantoor wilde. Maar misschien zou dat werkelijk wel wat voor haar zijn.’
Gerda legde haar boek ook neer. ‘Nee, je vergist je. Marijke zei juist, dat ze het afschuwelijk vond om op kantoor te gaan. Maar ze stelde jou voor, om haar tot makelaar op te leiden, omdat ze er wel wat voor voelde, om in huizen te kruipen.’ Daar was verachting in Gerda's stem.
‘Och, dat bedoelde ze zo niet. Ik vind het nog zo'n slechte oplossing niet, om het kind eens een tijdje bij mij te nemen.’
‘Nu, dat ben ik dan helemaal niet met je eens. Dat zou een beetje spelen voor haar worden,’ - en toen Han zich wilde verzetten - ‘neen man, ik ken je. Je bent, waar het Marijke betreft, als was. Ik hoop, dat je voor Janneman later flinker zult zijn.’
Han streek over zijn al kalend kruintje: ‘Ja, ik kan niets beloven hoor. Trouwens, dan ben jij er altijd, moeder, om te verbeteren, wat ik bederf.’ Han voelde zich diplomatiek.
‘Juist, En zo sta ik ook tegenover Marijke. Marijke moet aangepakt worden. Als ik jullie zin deed, dan pakte ik haar in watten...’
‘Nou, nou!’
‘Ja. In elk geval, jij en Chiel en Fie, jullie vinden, dat het kind nog maar genieten moet. Om dan zo langzamerhand er eens kalm, kàlm over na te gaan denken, wat ze misschien wel eens zou willen gaan uitvoeren. En mijn vaste overtuiging is, dat het goed voor Marijke zal zijn, om eens flink aan te pakken. Ze zal
| |
| |
er beter van worden. En ze zal me later dankbaar zijn ook!’ Gerda keek Han een beetje uitdagend aan.
‘Och, ze trouwt vast en zeker,’ zei Han.
Toen had Gerda kunnen gillen. Ze had zin om haar boek heel hard tegen de tuintafel te gooien. Ze voelde zich rood worden. Toen nam ze het boek op, wendde zich af van Han, en ging zitten lezen. En Han, zijn door Aziza vergeten sigaar weef aanstekend, nam voor de zoveelste maal zijn hoofdartikel weer op, en trachtte zich voor de ontwapeningskwestie te interesseren...
Een uur later zei Han - Nellie had het schemerlampje al naar buiten gebracht -: ‘Jij beweert, dat ik een zwak voor Marijke heb. Dat geef ik grif toe. Maar dat is helemaal niet verwonderlijk, als je bedenkt hoe ze ons tot elkaar gebracht heeft.’ Hij trachtte guitig te kijken. ‘Daar ben ik haar nog dankbaar voor.’
En Gerda, die daar nu juist Marijke helemaal niet dankbaar voor was, want ze wilde haar geluk aan niemand te danken hebben, zei ongeïnteresseerd: ‘O ja?’
Marijke liep naar huis. Dicht bij 't Zonnehoekje kwam ze Jan Smit tegen op de fiets, wat niets bijzonders was, want Jan Smit dwaalde dagelijks door de laan, waar Marijke woonde. Hij was met veel bijlessen tot de 5de klas van de H.B.S. genaderd, en vond het in zijn hart verbazend jammer, dat Marijke haar diploma verworven had. Hij stapte van zijn fiets, toen hij Marijke zag, en kleurde.
‘Hallo.’
‘Hallo.’
‘Jé zeg, heb je een hond?’
Marijke demonstreerde het flauwe mopje, dat ze ma Das had moeten onthouden: ‘Nee, 't is een lam.’
Jan Smit lachte. Dat had Marijke niet anders verwacht.
‘Hoe kom je eraan, zeg?’
‘Gegapt.’
‘Nee, maar nu echt.’
‘Gekregen. Als beloning voor mijn diploma.’
‘Allemensen. Wat is 't voor een hond?’
| |
| |
‘Een Duitse herder. Zie je dat niet?’
Jan Smit hing over zijn fiets. Grijnsde.
‘Nee zeg, is 't een hazewind?’
‘Een whippet. Klinkt het?’
‘Hoe heet-ie. Hector?’
‘Nee. Pukkie.’
Jan Smit liep eens om Aziza heen, die hem met droefgeestige honde-ogen volgde. ‘Nou, 't is een mooi beest,’ concludeerde hij dan. ‘Zeg, wat ik vragen wou, ga je morgen mee zeilen in Loosdrecht?’
‘'t Is nogal mooi weer om te zeilen. Waar haal je de wind vandaan?’
‘Nou, roeien dan.’
Als Marijke voorgesteld had om te gaan vliegen, had Jan Smit dat ook goedgevonden. Hij keek haar aan met ogen als van Aziza.
‘'k Zal wel eens zien. Rij maar even naar Lous. Als die gaat, ga ik ook wel.’ En Jan, die alles liever gewild had dan met Marijke èn Lous uit te gaan, zei zoet: ‘Goed, da's best. Zal ik het dan nog even komen zeggen?’
‘All-right. Tot straks dan.’
‘Addios.’
Toen Marijke de zitkamer binnenkwam, vond ze Chiel alleen.
‘Waar is Fie?’
‘Fie is naar bed gegaan. Ze was moe.’ Chiel zette de radio nog zachter. ‘We hebben vanavond besloten, wat we voor onze vacantie zullen doen, zeg Marijke.’
‘O, is Fie daarom naar bed gegaan?’ zei Marijke pienter.
‘Welnee. Ze vindt het zelf ook een aardig idee.’ Hij keek uitnodigend Marijke aan, alsof hij een uitbundig: ‘Wat dan Chiel?’ verwachtte. Maar Marijke ging scheef op een stoel leunen, en zei flauwtjes: ‘Nou, en?’
‘We gaan er een week met een auto op uit.’
‘Met welke auto?’
‘We huren er natuurlijk een. En ik ga zelf chaufferen.’
‘Hoe lang is 't geleden, dat jij je rijbewijs hebt gehaald?’
Chiel keek verwonderd Marijke aan bij deze practise vraag. ‘Vier jaar. Nee, vijf jaar is 't al.’
| |
| |
‘En je hebt niet veel gereden hè in die tijd?’
‘Nee. Maar ik ga natuurlijk nog oefenen in deze veertien dagen. We dachten de laatste week in Augustus te gaan.’
‘Nou, ik vind 't best,’ zei Marijke.
‘Kind, wat weinig enthousiasme,’ zei Chiel. ‘Ik ken je zo niet.’
‘Och,’ Marijke stond op, ‘ik word langzaam te oud om voor alles in vuur en vlam te staan. Ik ga naar bed zeg. Ik heb ook een beetje hoofdpijn.’ Bij de deur zei ze: ‘Wel saai voor jou, hè Chiel? Ga maar een beetje met Aziza spelen. En denk je eraan om hem nog even uit te laten?’
Ze liep langzaam de trap op. Nee, dat was een ellendig woord geweest van Gerda. Parasiteren...
|
|