| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Nu wachtte ik elke dag Vaders antwoord op mijn brief. Als de post belde, rende ik Christien al tegemoet. Er kwam maar steeds geen brief van Vader. Grootma keek me soms onderzoekend aan, maar ze vroeg niets. Op een middag, toen Grootma rustte en ik bij Maatje zat, die probeerde me de beginselen van het kantklossen bij te brengen, kwam Christien binnengeschreden met de post op het bekende zilveren blaadje. Maatje nam de brieven er af. Ik wuifde naar Christien, die haar middel bewoog.
‘Hier Juut, voor jou,’ zei Maatje. Ik zette gauw de kantklosbeweging op tafel. Het was een brief van Dicks Moeder. Die brief deed ik voorzichtig open met het handwerkschaartje. Ik bekeek de fijne, regelmatige lettertjes, vóór ik begon te lezen. Ik voelde, hoe Maatje me aankeek.
Van Dicks Moeder,’ zei ik.
‘Lieve Juut’ - schreef Dicks Moeder - ‘Je moet wel gedacht hebben, waarom ik, na je gezellige brief te hebben ontvangen, zoo lang met antwoorden heb gewacht. Ik zal je meteen de reden maar schrijven. Er liggen een paar zeer moeilijke weken achter ons. Want Vader, die zoo prachtig opknapte, en die ik al heimelijk dit voorjaar in het zonnetje zag zitten voor ons huis, is plotseling ingestort en héél, héél ziek geweest. Nu is gelukkig het gevaar geweken, en
| |
| |
elke dag zien we ons Vadertje wat sterker worden. Al heel gauw zullen we de divan weer kunnen inrichten, en ik betrap er me op, dat ik al weer mijn tijd vooruitloop, en alweer van dat beroemde voorjaarszonnetje wonderen verwacht.
Ik zit zoo te schrijven, dat Vadertje me vanuit de andere kamer kan zien. Dick is naar school, en poes zit in de vensterbank en kijkt naar zijn vriend, de poes van de bakker, die naast de haag zit. Voor me op tafel staan de eerste sneeuwklokjes, nog een beetje schriel en een beetje verlegen, maar voor mij o zoo'n trotsch bezit, want, denk eens aan Juut, ze zijn door ons eigen grasveld voortgebracht. Dick zegt: ‘Als ik ooit een huis met een tuin krijg, dan huur ik het huis in de winter, en dan wordt voor mij mijn huis in het voorjaar als een sprookje uit de Duizend-en-een Nacht’. Wist jij, dat Dick zoo dol op sprookjes is?
- We hebben je erg gemist Juut! Het was zoo genoeglijk om je tegenover me aan tafel te zien zitten met je vuisten tegen je wang, terwijl Dick je in de geheimen van Aardrijkskunde inwijdde. Je onverwachte vertrek heeft even een schok door ons rustige huisje gejaagd, maar gelukkig schreef je al gauw, dat in Amsterdam weer alles in orde was, en dat je nu erg geniet. - En wanneer zien we je weer in ons midden? De stoel staat nog op hetzelfde plaatsje voor je klaar, en toen ik gister eens rommelde in mijn meisjeskist, vond ik daar het Engelsche boekje: Misunderstood, waarvan ik je eens gesproken heb. Weet je nog wel? Dat boekje heb ik ook maar vast voor je klaar gelegd.
Vadertje roept me en zegt, dat ik niet moet vergeten te schrijven, hoe poes je gemist heeft. Vader zegt, dat ze elke avond als de klok acht uur sloeg, maar naar de deur zat te kijken, en haar snorren oppoetste en onrustig werd. Kijk, ik geloof Juut, dat poes al deze toebereidselen maakte voor haar vriend
| |
| |
bij de haag, en dat ze alleen wachtte op het opengaan van de deur, om met een slinksche sprong te kunnen verdwijnen. Nu lacht Vader als ik hem dit aanstonds voorlees, want dit denkt hij ook, zie je.
- Ik heb mijn brief even afgebroken, om thee te zetten. Het zonnetje is er in die tijd in geslaagd om door een ontmoedigende wolk heen te breken, en schijnt net in de kamer. Mijn sneeuwklokjes schijnen te leven. Ze richten hun kopjes op. Het is, alsof ze hun schoudertjes strekken. Dat heb ik vroeger nooit zoo opgelet. Wat gaat men toch in het leven ongeweten en ongezien aan vele mooie dingen voorbij. Nu is mijn brief ten einde Juut. Van avond komen de drie vrienden, Jaap, Roel en Gijs op bezoek. Ik geloof, dat ze zullen trachten Gijs de onwaarschijnlijkheden van de Fransche subjonctive bij te brengen, waarvan Gijs ‘geen laars snapt’.
Mijn beide jongens zenden vele groeten, en ik neem je krullebol in mijn handen en kus je hartelijk.
Dicks Moeder.’
‘Ik geloof, dat tegenwoordig alle correspondentie voor Juut is,’ plaagde Grootma, die binnenkwam, en me al weer met een brief in mijn handen zag.
‘Dit is een brief van Dicks Moeder.’ Ik geloof, dat ik het met een zekere trots zei. Ik begon nog eens weer te lezen.
Toen zei Maatje. ‘Mag ik die brief ook eens lezen, Juut?’
‘Bel eerst even voor thee Magda,’ zei Grootma. ‘En lees de brief dan voor kind, dan hoor ik ook meteen, wat erin staat.’
Christien bracht het theewater binnen. De zilveren trekpot, die ze had omgespoeld, dampte. Ze reed de theetafel naast Grootma's stoel. Maatje zette thee. Lolette waschte zich met lange, regelmatige halen van haar rose tong. Ik zette mijn teenen tegen haar buik.
| |
| |
Ze keeke er minachtend naar, ging even verzitten, likte dan door.
‘Lolette is net een waardige, oude dame,’ zei ik.
‘Zou ze nog kunnen spelen?’ Ik begroef mijn vingers in haar zachte, witte vacht. Lolette stapte van haar kussen en ging aan de andere kant van de haard zitten, terwijl ze voor haar doen energiek de wanorde, die ik had aangebracht, poogde te herstellen. Ik trok gezichten tegen Lolette, Lolette wendde zich van me af.
- Maatje had de brief voorgelezen, en terwijl ze hem langzaam dicht vouwde, zei ze:
‘Ik stel me zoo voor, dat Dicks Moeder klein en tenger is.’
Ik ging rechtop zitten.
‘Ze zal wel heel zorgzaam zijn,’ peinsde Grootma.
‘O ja Grootma, en altijd even lief.’
Ik begon Dicks Moeder te beschrijven en alles te vertellen, wat Grootma eigenlijk al wist. Ik raakte opgewonden. ‘Ze hebben altijd in Amsterdam gewoond, in een groot huis, en ze hadden een auto. Dick praat er nooit veel over. Maar ik heb in zijn album wel kieken ervan gezien. En nu wonen ze in dat kleine huisje van Krikke, U weet wel hè Maatje? Ze hebben haast alles moeten verkoopen. Maar het ziet er zóó genoeglijk uit.’
‘En hoe vinden ze het wel in onze wereldstad?’ vroeg Maatje.
‘Ze vinden het er heerlijk. Mevrouw is net een zonnetje. Je voelt je zoo goed en behaaglijk als je bij haar bent. Dick zegt, dat hij haar nog nooit verdrietig heeft gezien. Ze werkt de heele dag en ze lacht.... ze....’
Opeens brak ik mijn zin af. Het was me, of elk woord een aanklacht tegen Maatje was. Maar dat wilde ik niet. Ik zag, hoe Maatje verstrooid keek naar de schaaltjes, die Grootma aangaf. Ze vouwde een
| |
| |
plakje cake dubbel, legde het neer. Mijn hart klopte. Waarom deed Maatje zoo vreemd?
- Na den eten kroop ik in de groote erker van de salon. Als de gordijnen waren dichtgetrokken, was het net, of ik in een fluweelen kamertje zat. En ik zag graag uit in de breede, rustige straat, waar een agent plechtstatig doorstapte, of een dienstmeisje haastig naar de brievenbus liep op de hoek. Soms schoten auto's voorbij. En ik boorde de trams in de verte bellen. Maatje was naar boven gegaan om zich voor een concert te kleeden. Grootma zat in de huiskamer te schrijven. Als ik de gordijnen op een kier deed, zag ik net het licht van het bureaulampje in de hoek. Toen hoorde ik Maatje binnenkomen. Ik wilde al te voorschijn springen om Maatje goeiendag te zeggen, toen ik Grootma's stem hoorde: ‘Waarom ben je nog niet gekleed Magda?’
‘Ik ga niet naar het concert vanavond,’ zei Maatje.
‘En ik dacht, dat je hadt afgesproken met Hélène.’
‘Ik heb al afgebeld,’ zei Maatje.
Het was even stil. Toen zei Grootma:
‘Is er iets kind?’
‘Neen, niets. Of eigenlijk tòch wel. Vindt u niet, dat Juut erg overdreven met die moeder van Dick dweept?’
‘Ze lijkt mij een vrouw met een groot, nobel hart,’ zei Grootma nadrukkelijk.
Ik had aldoor te voorschijn willen komen, maar nu trok ik me in het verste hoekje van de erker terug. Maatje lachte. Ze lachte zoo vreemd, en zoo hard.
‘En ìk ben een vrouw met een kleine, leelijke ziel. Wilde u dat ook niet zeggen, Moeder?’
‘Neen kind, dat heb ik niet willen zeggen,’ zei Grootma zacht.
‘Maar u dènkt het,’ riep Maatje.
Grootma zweeg. Toen snikte Maatje het uit.
| |
| |
‘O moeder, raad me toch. Ik - ik weet niet meer, wat ik wil. Die brief - en wat Juut vertelde - Moeder, waarom ben ik zoo anders? Waarom kan ìk niet tevreden zijn, daarginds?’
‘Heb je er ooit innig naar getracht Magda? Heb je je ooit voorgehouden, dat het je plicht was bij Hans te blijven, bij de kinderen? Heb je ooit geprobeerd om daar buiten van je leven iets moois te maken? Neen, laat me nu uitspreken Magda. Wanneer je bij me kwam, voor maànden, omdat je het niet kon uithouden, dan zweeg ik. En als je elke dag uitging, en door de dagen fladderde, dan verwonderde ik me. Maar ik zweeg. Zou ik iets hebben bereikt, als ik het je wèl had gezegd? Neen toch immers. Ik wil je nù wel zeggen, dat ìk Hans heb gevraagd hier met Oudjaar te komen. Ik heb het hem gesmeekt Magda! En ik heb gebeden dat je mee terug zou gaan. Maar je zei: in het voorjaar.... Magda, als het dan maar niet te laat is.’
‘Hoe bedoelt u dat, Moeder?’ riep Maatje.
‘Heeft het komen van Juut hier je dan nog niets geleerd? Zou Juut zijn weggegaan, wanneer jij thuis was geweest? Neen toch immers. Denk je er dan nooit aan Magda’ - wat klonk Grootma's stem helder en streng - ‘dat Jaap opgroeit zonder de deugd te kennen van jouw liefde?’....
‘O moeder - moeder,’ snikte Maatje.
‘Hans is ook dezelfde niet meer, die hij vroeger was. Nu moèt je die harde waarheden hooren Magda. Hans is stil geworden en prikkelbaar en norsch. Denk je, dat Hans zoó tegenover Juut had gestaan, als jij voor hem een lieve, goede vrouw was geweest? Nooit Magda.’ Toen beefde Grootma's stem: ‘Kind, kind, mijn eenige wensch is nog, dat je niet door smart en bittere tranen tot de erkenning moet komen, dat jij je mooie, mooie geluk met je eigen handen hebt verknoeid.’
| |
| |
Het was even stil.
‘O, Moeder,’ zei Maatje dan ‘toen Juut zoo sprak, zoó opgewonden over die andere vrouw, .... ik was jaloersch Moeder.’
Nu lachte Grootma zacht.
‘Dat was héél dom van je Magda. En - heel verstandig.’
Ik hoorde hoe Maatje opsprong.
‘Moeder, ik ga naar boven. Mijn koffers pakken. Morgen ga ik naar huis. Komt u me aanstonds even helpen?’
Nu schertste ze weer: ‘Ik Zal probeeren mijn eigen koffers te pakken. Dat is voor het eerst.’
‘Ja,’ zei Grootma, ‘alle goede dingen moeten toch één keer voor het eerst gebeuren.’
De deur viel achter Maatje dicht. Ik liep uit de erker naar Grootma toe: ‘Grootma, ik heb alles gehoord, wat Maatje zei.’
Even keek Grootma wat strak. Toen streelde ze over mijn haar.
‘Wat je begrepen hebt Juut, moet je onthouden,’ zei ze zacht. ‘Voor later, als je groot bent, en soms ook weifelt, welke weg je moet gaan.’
De volgende morgen vertrok Maatje.
‘Ik wil Juut nog wel graag wat bij me houden,’ zei Grootma. ‘Ik ben een zelfzuchtige, oude vrouw.’
Maar Grootma bedoelde, dat er eerst antwoord moest komen op Vaders brief. We brachten Maatje naar de trein. Ze was opgewekt en stralend. Ik klom nog even bij Maatje in de coupé.
‘Mijn allereerste bezoek breng ik aan Dicks Moeder, Juutekind.’ Ik had al de menschen in de coupé wel willen omhelzen, zelfs een zeer ongemakkelijkuitziende dame met een snor. Een vinnige conducteur lokte me weer op het perron. Ik zoende hem haast van overborrelende blijdschap. We wuifden tot de trein de hoek om was. Gearmd met Grootma daalde
| |
| |
ik de trappen af. Dat was wat anders, dan toen ik alleen aankwam en alleen inhing tusschen duwende, dringende, haastige menschen. Buiten wachtte Smit. Ik stak mijn hand door Grootma's arm en ik zei: ‘Grootma, ik kook over van geluk. O Grootma, en wat zal Vader blij zijn!’
Twee dagen later kwam Vaders brief. Ik draaide de brief om in mijn handen.
‘Nee Grootma, leest u hem maar eerst,’ zei ik toen. En ik ging voor het raam staan. Ik was opeens bang voor Vaders brief.
| |
| |
‘Domme meid,’ zei Grootma. Het leek me ontzettend lang voor Grootma me riep: ‘Juut, kom je Vaders brief niet lezen?’
‘Is Vader nog boos?’ vroeg ik, vanaf het raam.
‘Domme meid!’ zei Grootma nog eens.
Vader schreef: ‘Lieve Juut, om te beginnen moet ik mijn spijt betuigen, dat ik je zoo lang op antwoord heb laten wachten. Maar jouw brief was op onverklaarbare wijze tusschen de reeds behandelde post geraakt. Wanneer ik die gister niet toevallig in handen had gekregen, doordat Maatje het loffelijke voornemen had ten uitvoer gebracht, om mijn bureau schoon te maken, dan zou je misschien nog weken hebben moeten wachten.
Je vraagt me, of ik nog boos ben Juut. Neen kind, boos ben ik niet meer. En als ik er over nadenk, dan ben ik jou in je oogen misschien heel streng en boos verschenen, maar geloof me, in mijn hart was ik alleen maar verdrietig, dat Juut nog zoo'n heel apart leventje had, waarvan ik niets afwist. Een feit is het, dat ik die avond zeer bevooroordeeld was. Bij kalm nadenken, heb ik natuurlijk mijn meening moeten wijzigen. En bijgevolg kan ik het nu niet anders dan ferm vinden, dat je zoo als een kleine kemphaan voor je vrienden bent opgekomen. Wat niet wegneemt dat je toch niet zoo bad mogen vertrekken. Ik ben er nu van doordrongen, dat ik een zeer impulsief dochtertje heb, dat bij tegenwerking haar hoofd in de lucht gooit, en fier haar eigen weg gaat. Nu ik geloof wel, dat je dan op het oogenblik in zeer goede handen bent. Grootma zal wel de macht hebben je in goede banen te leiden. Mijn straf zal dan ook zijn, dat je tot de groote vacantie bij Grootma blijft. Het is heelemaal niet erg, dat je nog een jaar over de derde klas zult moeten doen. Maatje en ik hebben dan het voordeel, dat jij nog een jaar bij ons bent, als Jaap weg is. Wat zul je dan met vliegende vaandels door de derde klas
| |
| |
zeilen. Is dat geen onvervalschte H.B.S.-uitdrukking? Benut deze laatste maanden nu maar om flink te profiteeren. We zullen je boeken vandaag aan je afzenden, dan kun je een beetje de zwakke vakken bijhouden. Maar er zal tijd genoeg overschieten, om met Grootma van Amsterdam te profiteeren. Ook dàt is Grootma wel toevertrouwd!
Lieve Juut, Maatje wil hier ook nog een woordje bij doen. En ik eindig met de wensch, dat je nu wel zult begrijpen, dat ik niets liever wil, dan mijn dochtertje gelukkig te zien.
Je Vader.
Daaronder schreef Maatje: ‘Jij stoute meid, om achter mijn rug met Vader te correspondeeren. Houd je er nog meer van die geheimzinnige briefwisselingen op na? Als ik niet Vaders bureau had opgeruimd, zou dat clandestiene epistel misschien nog jaren verborgen hebben gelegen tusschen alle mogelijke behandelde saaie dienstbrieven in. Hier is alles best. Jaap heeft meer dan ooit de baard in zijn keel. En hij gebruikt zulke abnormale uitdrukkingen, dat het maar goed is, dat jij niet hier bent om ze over te nemen. Ik moet me zelfs beheerschen, om ze niet door mijn gesprekken te vlechten.
Vanmiddag heb ik mijn bezoek aan Dicks moeder gebracht. Je hebt gelijk Juut, ze heeft de liefste stem, die ik ooit heb gehoord. Ik heb in de stoel bij het tafeltje met Misunderstood gezeten. Nu begrijp ik wel Juut, wat die avonden voor jou hebben beteekend. Lieve kindje, Vader wacht op me. Vader heeft voorgesteld om een groote autotocht door de bosschen te maken. Zoo iets van een vroolijke ommegang hé? Maar dat snap je misschien nog niet. Dag krullebol! Een zoen van Maatje. Zeg tegen Grootma, dat ik haar vanavond schrijven zal.
‘Nu kun je maar heerlijk luieren,’ zei Grootma.
| |
| |
‘En ik moet mijn zwakke vakken bijwerken,’ protesteerde ik.
‘Zijn er veel zwakke vakken?’
‘Aardrijkskunde, natuurkunde, Fransch.’
‘Dan was het zoo kwaad nog niet, dat ik je l'Illustration gaf.’
‘We zijn er nog niet Grootma.’ Ik telde af op mijn vingers: ‘Duitsch, jà, en in Plant- en Dierkunde ben ik ook geen held.’
‘Zoo,’ zei Grootma, ‘nu, straks zullen je boeken wel komen.’
Het was me beslist vreemd, toen Christien al die geleerdheid binnenbracht. Ik stalde ze uit voor de haard, keek eens in mijn aardrijkskundeboek, gaapte, en rekte mijn armen.
‘Brrr Grootma, ik wacht nog een paar dagen hoor, voor ik aan de gang ga. Ik ben er heelemaal uit. En hard hoef ik toch immers niet te werken.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Grootma. Ze zei het zoo effen, ik keek haar eens even van op zij aan. Maar Grootma bekeek mijn Fransche literatuur.
‘Wat is Vader eigenlijk met Jaap van plan?’ vroeg ik toen.
‘Toen Vader hier het laatst was, stelde Vader er zich veel van voor, dat jullie hier samen naar de vijfjarige zouden gaan.’
‘Jaap en ik samen?’
‘Ja,’ knikte Grootma.
‘En zouden we dan bij U in huis komen?’
‘Dat spreekt van zelf,’ zei Grootma.
Ik schopte eens tegen mijn boeken.
‘O, al dat werken, ik vind het afschùwelijk,’ mopperde ik hartgrondig.
‘Lieve kind, dan werk je niet. Je komt er immers ook best zonder te werken.’ Grootma begon mijn boeken op te rapen.
‘Neen, dat zal ik wel doen. Meende U dat, Grootma?’
| |
| |
‘Denk je er dan niet zoo over?’ vroeg Grootma.
‘Ik begrijp niets van U,’ zuchtte ik. ‘Ik geloof, dat U boos op me bent.’
‘Kindjelief, heelemaal niet.’ Grootma glimlachte.
‘Wil jij morgenochtend boodschappen voor me doen? Ik heb al een lange lijst klaar, en ik heb een kruisje gezet achter de boodschappen, die je in de auto mee moet nemen. Ik moet morgenochtend een paar nieuwe soepkinderen interviewen.’
‘Dolgraag Grootma.’ Ik zette mijn boeken op een keurige stapel. Grootma was natuurlijk niet boos.
Bij het naar bed gaan zei Grootma:
‘Blij met Vaders brief?’
‘Dolblij. Waarom vraagt u dat?’
‘Omdat ik het nog wel eens van je wilde hooren. Ik kom straks nog wel.’
Toen Grootma me had ingestopt, bleef ik nog lang wakker liggen, Er was iets wat Grootma hinderde. Dàt voelde ik wel. Maar ik wist niet wat. Doch ik vergat dit weer gauw, omdat de dagen zoo heerlijk waren. Ik zwierf veel door het Vondelpark, en zag de struiken uitloopen. En dan dacht ik aan Dicks Vader, die nu het feest van de tien kale boomen zou gaan meemaken. Soms hing ik op mijn kamer wat over mijn boeken, en deed, of ik werkte. Als ik dan benedenkwam, zei Grootma: ‘Zoo lustig Juut?’ Want ik gaapte, tot mijn kaken haast knapten.
Van Maatje kwamen steeds opgewekte brieven. Soms schreef Vader er een krabbeltje bij. Mijn leventje bij Grootma had volmaakt kunnen zijn, wanneer Grootma niet, haast onmerkbaar, wat statiger en stiller geworden was. Ze was niet meer de Grootma, die me had ingestopt, en met die vreemde, teedere stem: ‘Nacht lieveling’ had gezegd. En toen ik eens op een avond in Grootma's kamer met een Duitsche vertaling voor me zat, en probeerde dwars door de schoone aanhef de trekpot van de theetafel
| |
| |
te teekenen met veel schaduw er in, hoorde ik Grootma zuchten.
Toen wist ik het: ik stelde Grootma te leur, omdat ik niet werkte. Ik sloeg het blad met de trekpot om, en dacht na: Ja, dat was het. Ik ging maar meteen op mijn doel af:
‘Grootma, vindt U het erg naar, dat ik zoo slecht werk?’
Grootma vouwde haar smalle handen over elkaar.
‘Ja, ik vind het erg jammer Juut, dat je zoo weinig ambitie toont.’
‘Maar Grootma, ik houd niet van lessen.’
‘Je moet leeren, om ook de dingen, waarvan je nièt houdt, met liefde te doen.’
‘Maar ik kan toch mijn lessen niet met liefde leeren,’ riep ik uit.
‘O ja, tòch wel,’ zei Grootma.
Opeens sprong ik op, en viel bij Grootma's stoel neer, op het Lolette-kussen. Want Lolette zat voor het serreraam en bestudeerde een vogel.
‘Dat kussen verhaart Juut,’ zei Grootma.
‘O Grootma, zeg iets liefs.’
‘Me dunkt, dat dat lief is. Ik wil voorkomen, dat je rok ontoonbaar wordt.’
Ik trok met mijn voet een tabouret bij en heesch me daarop over. Ik vouwde mijn handen om de leuning van Grootma's stoel.
‘Grootmaatje, wat verlangt u van me?’
‘Ik verlang niets, Juut.’
‘Toch wel Grootma. Er is iets. Zoó dom ben ik niet, dat ik dat niet voel.’
‘Juut, weet je nog, dat ik je vroeg of je blij was met Vaders brief?’
‘Ja Grootma. Ik begreep toen niet, waarom U dat vroeg.’
‘Ik hoopte, dat die brief je wat zou leeren kind. Ik hoopte, dat je na het lezen van die brief zou zeggen:
| |
| |
‘Nu wil ik wat doen voor Vader. Iets bereiken, zoodat Vader trotsch op me wordt!’ Heeft Vader ooit trotsch op je kunnen zijn Juut?’
‘Nee, dat niet,’ zei ik zacht. Ik keek neer op mijn handen.
‘Het heeft Vader iets gekost Juut, om die brief aan jou te schrijven. Dat begrijp je misschien nog niet. Maar dìt begrijp je misschien wel: in die brief heeft Vader zijn hoop, zijn ambities, de verwachtingen, die hij van jou ook gekoesterd heeft, verloochend. Vader vindt het heel onaangenaam, dat je twee jaar over de derde klas zult doen. Nù heb ik het heel eenvoudig en begrijpelijk gezegd, niet?’
Een traan spatte op mijn handen uiteen. Ik keek er naar. Grootma deed net, of ze dat niet zag. Ik boog mijn hoofd diep.
‘Juut, Vader heeft een moeilijke winter gehad. Hoè moeilijk, dat weet ik misschien alleen. Ik kan je nu ook wel vertellen, - we zijn zoo vertrouwelijk -’ Grootma legde even de hand op mijn hoofd, ‘dat Vader en ik deze winter veel hebben gecorrespondeerd. En tegen mij heeft Vader zijn innigste gedachten, zijn liefste wenschen geuit. En éen van zijn wenschen - och, zoo'n bescheiden wensch Judith - is, dat jij de vijfjarige afloopt, net als Jaap. Dan heb je een goede school gehad, je bent goed onderlegd. Misschien gaat je aanleg na afloop de een of andere richting uit, misschien ook niet. Maar in dat geval heb je een algemeene ontwikkeling opgedaan, die ieder meisje noodig heeft in de tegenwoordige tijd. Wat zeg je Judith?’
Grootma noemde me nooit Judith. Ik schudde mijn hoofd.
‘Kindjelief, ik zal je helpen,’ zei Grootma. ‘Je hoeft me niet direct te zeggen, hoe je mijn plan vindt. Denk er eerst eens goed over na. Zou jij nu Vader niet graag willen toonen, dat jij ook wel in
| |
| |
staat bent om iets te bereiken? Ik zal zorgen, dat je lessen krijgt. Uitstekende lessen. De boeken, die je noodig hebt, schaffen we hier aan. We schrijven niets naar huis. En dan gaan we hard werken Juut, heusch, ik zàl je helpen, om tegen de groote vacantie klaar te zijn voor de vierde klas van de H.B.S. Dat lijkt je nu misschien heel onmogelijk, maar dat is het niet, als je maar wilt. Als je maar heel ernstig en heel plichtgetrouw wilt.’
‘Ik ben zoo'n vreeselijke uil Grootma,’ zei ik.
‘O maar niet als je wilt! En denk eens aan, hoe trotsch Vader op je zal zijn. Daarmee heb je Vader daadwerkelijk bewezen, dat je spijt hebt van alles. Ga nu slapen, en denk er over na.’
‘Ik behoef er niet over na te denken, Grootma,’ zei ik. Ik boende mijn oogen. ‘Ik wìl wel. Ik zal werken, tot de lappen er afvliegen. Als u me maar een beetje steunt, Grootma.’
‘Altijd en overal,’ zei Grootma.
Toen voelde ik me in staat om in drie maanden eindexamen vijfjarige te doen. Dit zei ik Grootma. En Grootma lachte zóó hartelijk, dat Lolette zich in de serre omdraaide.
|
|