| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Voor de deur van de studeerkamer stond ik even stil, eer ik aanklopte. Waarom zou Vader zoo boos zijn? Wat kon meneer Spoel hebben gezegd, dat Vader.... Ik trok mijn blouse af en streek over mijn haar.... Dan klopte ik aan en draaide de deurknop om. Voor zijn groote schrijfbureau zat Vader, en toen hij mij hoorde binnenkomen, keerde hij zich met een ruk naar me toe. Ik had nooit Vaders gezicht zoo streng en hard gezien, en ik zei, overbodig en benepen: ‘Klaasje zei, dat ik bij U moest komen Vader.’
Vader antwoordde niet direct. Hij keek me aan zóó doordringend, alsof hij mijn gedachten wilde lezen. Toen liet hij zijn hand op zijn bureau neervallen en hij zei:‘Wat doe jij 's avonds Judith, als ik er niet ben?’
‘Werken Vader,’ zei ik.
‘Werken?’ Vader lachte smadelijk. ‘En waar werk je dan?’
‘Soms hier. Maar heel vaak bij Dick van Veen thuis.’
‘O, en noem je dat werken?’
‘Ja Vader. Dick helpt me met mijn lessen. Hij helpt me zoo goed. Ik krijg werkelijk betere cijfers, Vader.’
‘Ja, daarop zullen we maar niet te veel vertrou- | |
| |
wen,’ zei Vader.‘Ik weet precies hoeveel waarde die woorden van jou hebben.’
‘Waarom denkt U nog aldoor aan mijn laatste rapport?’ vroeg ik haast smeekend. ‘Ik heb U toch zelf gezegd, hoe het me speet, dat ik gejokt had?’
‘En waarom sta je dan nu al weer te jokken?’ Vader kneep zijn eene hand samen, alsof hij iets wilde vermorzelen. ‘Kijk me niet zoo aan Judith, je weet toch zelf ook, dat je liegt! Je loopt 's avonds laat op straat met die van Veen. Schaam jij je niet Judith?’
Ik ging rechterop staan. Onbevreesd keek ik naar Vader.
‘Neen, daarvoor schaam ik me niet,’ zei ik.
Vader stond ook op. Hij leunde met beide handen op zijn bureau. Zoo boog hij zich naar me over.
‘Je hebt mijn vertrouwen, wat ik toch, ondanks alles, in je gesteld had, misbruikt. Als ik 's avonds mijn drukke vergaderingen had, dan vertrouwde ik jou, thuis! En dan zwierf je op straat - laat - met een jongen die opgroeit voor galg en rad. Die van school zal worden weggestuurd, omdat hij een andere jongen half dood heeft geslagen.’
‘Hij wordt niet van school weggestuurd,’ zei ik. Mijn hart ging bonzen.
‘Dus jij denkt werkelijk in je onnoozelheid, dat meneer Spoel het hierbij zal laten?’ zei Vader sarcastisch.
‘O, neen, ik ben er van overtuigd dat meneer Spoel het er niet bij zal laten. Maar hij zal niets bereiken, want Dick was in zijn recht.’
‘Hij zal zooveel bereiken, dat het een justitiezaak wordt.’
Achter mijn rug klemde ik mijn handen in elkaar.
‘Dan bereikt hij nog niets,’ zei ik.
Nu viel Vaders hand dreigend neer op het bureau.
| |
| |
‘Dus jij verdedigt die jongen nog, die zich misschien onmogelijk heeft gemaakt voor zijn heele, verdere leven. Nu luister je goed, naar wat ik je te zeggen heb, en als ik merk dat je er van afwijkt, dan zal ik andere maatregelen nemen: Gerard brengt je in 't vervolg met de auto naar school, en hij haalt je 's avonds, om te voorkomen, dat je met ongewenschte elementen in aanraking komt. En na den eten werk je in mijn kamer, en als ik er niet ben, zal ik zorgen, dat je gecontroleerd wordt, om te voorkomen, dat je met ongewenschte elementen door het dorp zwerft. Heb je 't begrepen Judith?’ Weg was mijn angst voor Vader, mijn ontzag, mijn liefde.
‘Natuurlijk heb ik U begrepen,’ zei ik wild. Ik struikelde over mijn woorden. ‘Maar zal ik U eens wat zeggen? Als Gerard me met de auto naar school brengt, dan spring ik er onderweg uit, omdat ik liever dood op de grond neerval, dan dat Dick zich ook nog gekrenkt zal voelen door Uw handelwijze.’
‘Schei uit met die overdreven nonsens,’ schreeuwde Vader.
Ik stampvoette van opwinding en van ellende om Vaders onrechtvaardigheid.
‘En als U me opsluit 's avonds in Uw kamer, dan klim ik uit het raam om toch naar Dick te kunnen gaan.’
Nu greep Vader mijn arm vast, hij deed me pijn, hij schudde me heen en weer. Ik beet mijn tanden op elkaar.
‘Dus, zoover is het al met je gekomen, dat je tegen me opstaat, dat je me brutaliseert. Ik wilgeen woord meer van je hooren. Begrepen? En ik wìl niet, dat je mij zoo aankijkt, Judith!’
Vader hief zijn hand. Ik dacht: ‘Nu slaat Vader mij. Dat is maar goed ook. Dat hoort er bij. Vader heeft toch immers nooit wat van me begrepen.’
| |
| |
Ik dacht aan Dicks Vader, aan zijn Moeder, aan de staande klok, die zoo plechtig tikte, aan de tien kale boomen, die zouden uitbotten in een warme voorjaarsnacht. De tranen kropten in mijn keel. Vaders hand viel langzaam neer. Het speet me, dat Vader me niet sloeg, Vader ging weer voor zijn bureau zitten. Zonder zich naar me om te draaien, zei hij: ‘Je kunt gaan. En wat ik je gezegd heb, gebeurt, denk daaraan!’
Ik liep naar de deur. Ik keek nog eens om naar Vader. Zou ik Vader vertellen, waarom Dick met Wander gevochten had? Zou ik Vader vertellen van Dicks moeder, die zoo blijmoedig en dapper haar lot had aanvaard in het kleine huisje van Krikke? Neen, ik kon niet, ik kon niet.... De Hall liep ik door. Daar stond Klaasje.
‘Is er wat gebeurd Juut?’ vroeg ze angstig.
‘Welnee,’ zei ik. Ik legde mijn hand op de trapleuning.
‘Wil je nog wat eten Juutje?’
‘O nee, dank je wel.’ Ik rilde weer. ‘Ik ga naar bed. Nacht Klaasje.’
‘Nacht Juut.’ Toen ik boven was, stond Klaasje nog onder aan de trap naar me te kijken. Ze keek zoo angstig en verward. Ik lachte. ‘Kijk niet zoo Klaasje. Daàg!’ En de deur van mijn kamer trok ik achter me dicht. Op de stoel voor het raam ging ik zitten. Het koord van de overgordijnen wond ik om mijn vingers. Natuurlijk zou Vader doen, wat hij gezegd had. En Tonia zou wel zorgen, dat iedereen wist, waarom ik met de auto naar school werd gebracht, alsof Dick een misdadiger was.... Groote tranen vielen op mijn handen.... nooit meer 's avonds naar het huisje van Krikke te mogen gaan, wat zouden Dicks Vader en Moeder wel denken.... En nooit zouden ze het mogen weten....
Toen klopte Jaap aan mijn deur.
| |
| |
‘Lig je er al in Juut?’ Ik verstopte mijn gezicht in het overgordijn.
‘Nee,’ riep ik. Jaap deed de deur open. Ik boende gauw mijn gezicht met de binnenkant van het overgordijn af.
‘Van al die geheimzinnigheid hier in huis snap ik niets,’ zei Jaap en plofte op mijn bed neer. ‘Vertel eens op, wat is er gebeurd?’
Ik keek naar Jaaps stroeve gezicht, naar zijn stugge kuif. Hij zag er zoo heelemaal niet aanmoedigend uit, maar hij was toch ook voor Dick opgekomen. En toen vertelde ik hem, wat Vader gezegd had.
‘Zeg, wat mankeert Vader nou? Dat is toch te gek om los te loopen. Ik zal het Vader wel aan zijn verstand brengen.’ Jaap sprong van mijn bed.
‘Och Jaap, dat geeft toch niets. Dat weet je toch zelf ook veel te goed. Vader zal zeggen: “Daar wil ik geen woord van hooren,” en dan kun je weer gaan.’
‘Ja, maar wacht eens even,’ bromde Jaap. ‘Wat Pa Spoel bedorven heeft, kan ik tenminste recht zetten. Ik kan in elk geval vertellen, waarom Dick gevochten heeft vanmorgen. En ik kan ook tegen Vader zeggen, dat wij allemaal bij Dick thuiskomen, en hoe geschikt zijn Vader en Moeder zijn.’
‘Je kunt het probeeren,’ zei ik moedeloos. ‘Maar ik geloof niet, dat het wat geven zal, Jaap.’
Ik hoorde Jaap naar beneden gaan. Ik liep door mijn kamertje heen en weer. Wat zou Jaap bij Vader bereiken? En opeens dacht ik aan Maatje. Maatje zou me wel begrijpen, als Maatje bij ons was geweest, zou Vader niet zoo tegen me gesproken hebben, en dan had ik Vader ook niet geantwoord, zooals ik had gedaan. O, ik verlangde naar Maatje!
Ik verlangde er naar, mijn hoofd te leggen in Maatjes zachte handen, ik voelde hoe Maatje haar handen om mijn wangen vleide. Ik had Jaap niet
| |
| |
naar boven hooren komen. Hij stond opeens voor me.
‘En?’ zei ik. Ik verwachtte niets van zijn antwoord.
‘Er is met Vader niet te praten op het oogenblik,’ zei Jaap. ‘Mijnheer Spoel heeft zijn werk goed gedaan.’ Hij aarzelde even. ‘'t Is oer-lam voor je Juut, maar we zullen er wel wat op vinden. In elk geval hoeft Dick niet te weten, waarom je met de auto naar school gaat. 't Is misschien maar voor een paar keer.’
‘Je vergeet de dierbare Tonia,’ zuchtte ik.
Jaap haalde vijf vingers door zijn stugge kuif.
‘Ja, we kunnen moeilijk nog een lid van de Spoelen tegen de grond slaan. Dat zou een beetje te riskant zijn.’
Ik sprong uit de vensterbank.
‘Jaap, ik ga naar Maatje,’ zei ik opeens vastberaden.
‘Als Vader zóó tegen me is, kan ik niet hier blijven.’
‘Maar dat vindt Vader niet goed.’
‘Vader hoeft het ook niet goed te vinden. Als ik in Amsterdam ben, zal Maatje wel schrijven.’
‘Maar Juut, dàt vergeeft Vader je nooit.’ Jaap bewoog zijn ooren in een gewoontegebaar.
‘Denk je dan, dat Vader me gemakkelijker vergeeft, als hij merkt, dat ik 's avonds toch naar Dick zijn huis ga? Hoe kan ik daar wegblijven Jaap? Dat kan ik toch niet? Wanneer ik onverwacht naar Amsterdam ga, kan er iets met Maatje zijn of met Grootma. Jij verzint wel iets hè? Dan behoeven Dicks Vader en Moeder het nooit te weten.’
‘Nee, dat is wel zoo,’ bromde Jaap. ‘Wat een beroerde geschiedenis Juut. Heb je geld genoeg om naar Amsterdam te komen?’
‘O jawel. En er gaat een trein om tien uur tien, geloof ik. Als Gerard mij bij de spoorbrug afzet,
| |
| |
ziet geen sterveling van school me. Zeg jij het maar aan Minca. Je zult zien, die snapt het direct.’ Ik werd plotseling opgewonden, nu ik er aan dacht, dat ik Maatje zoo gauw zou terugzien en Grootma....’
Jaap beende door mijn kamertje. ‘Je wou altijd wegloopen vroeger,’ plaagde hij mij met zijn schorre stem. ‘Dus dit is eigelijk een kolfje naar je hand ragebol. Ik zal er maar geen te groot drama van maken.’
Ik strekte mijn armen boven mijn hoofd. ‘Nee, doe dat vooral niet.’
‘Nu, dan ga ik maar naar kooi. Ik zie je morgenochtend nog wel. Ajuussies.’
‘Slaap lekker Jaap.’
Maar toen ik al in bed lag, met de dekens over mijn hoofd en in het donker het probleem verwerkte, of Pa Spoel werkelijk de venijnige moed zou hebben om er een justitiezaak van te maken, kwam Jaap weer binnen in zijn gruwelijk-verwasschen pyjama. Hij draaide mijn nachtlampje op, en leunde tegen mijn toilettafeltje.
‘Zeg Juut,’ zei hij en strekte zijn voet vooruit om beter zijn groote teen te bekijken om de een of andere geheimzinnige reden, ‘als Vader mij morgenavond vraagt, waar je bent - want dat doet Vader, dat is nogal logisch - dan zal ik zeggen, dat ik jou heb aangeraden om naar Maatje te gaan.’
Ik schoot overeind. ‘Ben je dol Jaap? Maatje telegrafeert wel direct, als ik in Amsterdam ben. Jij hoeft er toch niets van te weten.’
‘Neen, ik hoef natuurlijk niets van jouw voortvluchtige plannen te weten. Maar het is véél beter, dat ik het wèl weet. En dat ik jou geholpen heb. Dan krijg jij toch immers de volle lading niet Juut. En van mij kan Vader nog wel wat verdragen,’ zei Jaap, terwijl het hem eindelijk gelukte met zijn groote teen te wuiven.’
| |
| |
Wat had Dick ééns gezegd? ‘Jaap meent het zoo goed met je Juut.’ Ik slikte krampachtig.
‘Jaap, als je nog één woord zegt, dan brul ik het uit. En ik heb zoo'n massa tranen, ik weet zeker dat ik de heele nacht niet tot bedaren zal komen.’
‘Dan kan ik maar beter gaan,’ knorde Jaap. Hij liet zijn groote teen rusten. ‘Nu Juut, goeie reis morgen. En doe de groeten in Amsterdam.’
Nu Jaap mijn plan zoo kalm behandelde, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, vond ik het zelf ook al niet ongewoon meer. Ik stak mijn hand naar Jaap uit: ‘Dag Jaap. Ik ben blij, dat je bij me gekomen bent.’ Jaap prevelde wat achter in zijn keel. Bij de deur zei hij: ‘Als de ouwe Spoel werkelijk kwaad wil, dan worden we solidair, steken de Burcht in brand. Dan gaan we tenminste allemaal dezelfde weg. Dag Juut.’
Hij trok zacht mijn deur dicht. Jaap, in zijn verwasschen pyjama, die bij mijn bed had gestaan. Voor het eerst zoo lang ik me kon herinneren. Ik stopte de dekens in mijn rug. Sterk voelde ik me. Tot alles in staat. Toen - plotseling - dacht ik aan Vader. Aan het zielige kopje thee op een blaadje, dat Klaasje 's avonds op zijn bureau zou zetten, als Vader thuis was. Het zielige kopje thee, dat Vader steenkoud liet worden of vergat op te drinken. Ik gooide me om en om. Slapen, dat kon ik niet.
- Vader was niet aan het ontbijt de volgende dag. Ik wist niet, of het me blij maakte of onrustig. Ik wilde Klaasje niet naar Vader vragen. Maar Jaap vroeg het.
‘O, het is erg laat geworden gisteravond. Tenminste Rika zei, dat het wel vier uur was voor je Vader naar bed ging.’ Klaasje schonk ons thee in, bracht de warme melk.
‘Word je met de auto gebracht Juut? Gerard zei het vanmorgen.’
| |
| |
‘Ja, Juut zal op het allerlaatst nog verwend worden,’ knorde Jaap. ‘Enfin, daar is ze een meisje voor.’ Hij gooide zijn schouders naar achteren. ‘Wij mannen, wij loopen liever.’
Buiten klonk het fluitje van de jongens. Ik keek gauw uit het raam. Dick was er ook bij. In het voorbijgaan sloeg Jaap me hardhandig op mijn schouder. Maar hij zei niets, omdat Klaasje in de kamer was. Klaasje zei: ‘Nou Juut, nou kun je kalm afeten. Kom bij de haard zitten om je melk te drinken. Toe kind, sta nou niet al die tijd voor het raam.’
Ik nam mijn melk van Klaasje aan, dronk ze langzaam op. Ik hoorde boven een deur slaan. Als dat Vader was, dan zou ik voor hem op de grond neerzinken, en hem smeeken, sméeken om goed op me te zijn. ‘Is dat Vader Klaasje?’ vroeg ik.
‘Welnee kind. De deur van de badkamer klapt. Wat zie je er toch vreemd uit vanmorgen. Ga toch even kalm zitten. Ik loop even naar boven, om die deur dicht te doen. Daar word je zenegachtig van hè!’ zei Klaasje.
Ik keek strak naar de klok. Als Vader nu kwam.... de wijzers schoven langzaam voort. Toen hoorde ik, hoe de auto voorreed. Ik liep het paadje af. Maar Klaasje kwam me nog nahollen.
‘Juut, je vergeet je schooltasch. Nou, dat zou mooi gekomen zijn vandaag.’
‘Dank je wel,’ zei ik. Klaasje sloeg het portier dicht. Ik zette de tasch met boeken naast me. Ik keek er naar. Wat moest ik met die zware boeketasch doen? Meenemen naar Amsterdam? Dat was toch al te gek! Ik stopte de tasch onder de bank. Een schrift viel er uit. Ik duwde het er weer in. Toen tikte ik Gerard en zei, dat ik bij de Spoorbrug wilde worden afgezet. De oude, bekende weg, die ik zoo vaak met de jongens geloopen had. Het
| |
| |
was net of ik iets verloren had, wat ik nooit, nooit meer terug zou krijgen. Door de voorruit zag ik de spoorbrug al dichterbij komen. Een paar honderd meters verder lag onze school. Ik zag troepjes jongens bij elkaar staan. Ik stapte uit de auto, wachtte tot Gerard gekeerd was, wachtte tot de auto de hoek was om gedraaid. Toen rende ik de spoorbrug over, de weg naar het station op. Buiten sloeg de klok negen uur. Mijn hart hamerde, alsof het stuk zou springen. Daar was het station en ik dacht er nu
nog maar alleen aan, dat geen enkele leeraar me zien zou. Toen drong het met een schok tot me door, dat zelfs dat niet hinderde, want Jaap zou toch immers op school alles in orde maken. Goeie Jaap! De stationsdeur sloeg achter me dicht. Het was net, of ik in een veilige haven was aangeland.
En in de derde klas wachtkamer kroop ik in een
| |
| |
hoekje achter het buffet, waar ik bleef zitten, tot de conducteur de trein afriep voor Amsterdam. Toen stapte ik het perron over, achter een groote veekoopman aan. Met hem belandde ik ook in eenzelfde coupé. De trein floot. De trein schoof weg, het station uit, het stadje uit. Nu stond Vader misschien net op.... Ik huiverde.
‘'n Koude morgen hè juffertje?’ zei de veekoopman.
‘Ja meneer,’ zei ik.
‘Heel ander weer dan gister,’ vond de veekoopman. En ook dit beaamde ik. Ik zat gehuld in wolken tabaksrook. Ik keek uit het raampje. In de verte zag ik ons kleine dorpje liggen. Ik rekte mijn hals uit. Ja, daar lag het. En dat waren de torentjes van het kasteel. Ik dacht opeens aan Sneeuwwitje. Waarom had Vader dan wel goed gevonden, dat Dick de prins was geweest. ‘Och, dat kinderspel,’ hoorde ik Vader zeggen. En was het dan zoo heel iets anders, als Dick me 's avonds thuisbracht, wanneer ik bij hem had gewerkt? Nu was er niets meer over van die mooie tijd; ik knipte met mijn oogleden en hoestte eens. De veekoopman woei de rook weg van mijn gezicht. En ik knikte tegen hem en probeerde te lachen. Maar toen ik over moest stappen en mijn nieuwe trein met veel misbaar binnenstoomde, heesch ik mij meteen in een damescoupé, waarin een minachtende juffrouw troonde, die me onmiddellijk met veel nijd opnam, en dan haar lippen samenkneep. Ik voelde, of mijn muts wel recht zat, en strekte ver mijn beenen uit, of mijn kousen misschien gedraaid zaten, en toen ik op dat teere punt was gerustgesteld, berustte ik in de minachting van de juffrouw. En zoo, omgeven door voelbare, onverklaarbare nijd, zag ik in de verte de huizeblokken van Amsterdam opdoemen. Ik liet een raampje zakken en leunde ver uit het portier. Ja, dat was
| |
| |
Amsterdam en daar was Maatje! We kwamen dichter en dichterbij. Het was gaan regenen. De regen sloeg in mijn gezicht. Maar ik merkte het niet eens. Ik haalde diep adem. Een last viel van me af. Het was me net, of Maatje aan het station zou zijn, om me te halen. Misschien had Maatje gevoeld, dat ik komen zou. Maar toen ik op het groote perron stond, temidden van dringende, duwende menschen, wist ik opeens, dat ik erg dwaas was, om zoo te denken. Ik duwde lustig mee naar de uitgang. Natuurlijk was er niemand, om mij te halen. ‘Kuiken,’ schold ik mezelf.
Voor het station bleef ik even staan. De menschen waadden door de regen. Het lawaai van de stad beduusde me. Wanneer ik anders aankwam, stond Smit met de auto te wachten en Grootma nam mijn arm: ‘Juutekind, het is heerlijk, dat je weer bij me bent.’ ‘Lieve Grootma,’ dacht ik.
Ik waadde door de plassen naar de tram. Maar ik belandde in een atax, die er nogal aanlokkelijk uitzag. En ik gaf de chauffeur, die me eerst wantrouwig bekeek, het adres van Grootma's huis. Door de stad reden we. Ik leunde achterover. De drukte van de stad ging me voorbij. Daar was de Leidsche straat al, en daar het Vondelpark. Wat was alles nog kaal. De boomen leken zoo zwart. Daar was de uitgang bij de Van Eeghenstraat. Nu was ik dadelijk bij Grootma's huis. Ik grabbelde in mijn tasch naar mijn beursje. Ik had geen idee, welke fooi die chauffeur moest hebben, en ik gaf hem schijnbaar zooveel, dat hij van schrik of pleizier, in een groote plas trapte en de stoep voor me oprende, om te bellen. Toen tikte hij aan zijn pet en ik knikte genadig, en trok weer mijn muts recht. In de deuropening stond Christien, de nuf, en keek me verdwaasd aan. De chauffeur tikte nog eens aan zijn pet en reed zijn auto achteruit. Ik stapte Christien voorbij, de
| |
| |
Hall binnen. Die heerlijke Hall, waar een houtvuur brandde, en waar je met de Perzische tapijtjes over de gladde vloer kon zeulen.
‘Mevrouw en de jonge Mevrouw zitten aan de luns,’ zei Christien, alsof ze het me kwalijk nam, dat ik die kwam storen.
‘Zeg dan maar heel voorzichtig, dat ik er ben,’ zei ik. ‘Maar voorzichtig hoor! Want het is een verrassing. Zeg maar, dat er een verrassing is.’
Christien keek me aan, alsof ze me heelemaal geen verrassing vond. Ze draaide nuffig weg. Ik warmde mijn voeten bij de haard. Toen hoorde ik Maatjes stem zeggen: ‘Een verrassing voor mij? Wie kan dat zijn?’ Ik draaide me om.
‘Juut,’ riep Maatje. Ze riep het angstig en blij. Daar waren Maatjes armen om me heen. En toen huilde ik. Ik kneep Maatjes handen, tot haar ringen me pijn deden.
‘Maar Juutekind, wat is er dan? Wat is er dan?’ zei Maatje.
Toen hoorde ik Grootma's zachte stem zeggen: ‘Laat haar eerst uithuilen Magda. Dan zal ze wel vertellen.’
En Grootma nam voorzichtig mijn muts van mijn bandelooze haar.
|
|