| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Lieve Maatje en Grootma! Al is mijn hoofd nog wat van streek door de donderende bijval, die ik heb geoogst (ahem), toch zal ik probeeren U een getrouw verslag te geven van ons Sneeuwitje-wedervaren. En derhalve zal ik maar bij het begin beginnen. De generale repetitie was in costuum bij Pa en Ma Spoel thuis. We vonden dit allemaal afschuwelijk natuurlijk, maar ik geloof toch, dat Ruis het het lamst van allen vond. Ik had echt met Ruis te doen. Wist U al dat hij afgedankt is als pianoleeraar van Tonia? Ze heeft nu een leerares, die eind-diploma conservatoire heeft en de Prix de Rome als het mogelijk is, en bovendien nog alle mogelijke actes, die een piano onderwijzeres op aarde maar behalen kan. Zoo laat Tonia het tenminste voorkomen. Op weg naar Pa Spoel's vesting - die nieuw is opgeschilderd en herdoopt met de koninklijke naam ‘de Burcht’ - mopperden we zoo vreeselijk, dat Dick van Veen het opeens uitschaterde en riep: ‘O, schei toch uit, jullie. Het is toch immers niet half zoo naar, als jullie het wilt doen voorkomen.’
‘Ken je Ma Spoel?’ vroeg Gijs, die de opperste der dwergen was, en steeds maar bejammerd had, dat hij er met zijn baard uitzag als een idioot.
‘Nee’, zei Dick.
‘Hou je snuit dan’, zei Gijs.
| |
| |
De Burcht baadde in een zee van licht, alsof Tonia de bruid was. En een paar lagere schoolkinderen veegden hun schoenen - er waren maar vier beklompten bij - eerst aan het gras af, voor ze de blauwe stoep beklommen. Vindt U 't niet engelachtig? De kerelachtige dochter van vrouw Bartjes, U weet wel dat paard met het rooie haar, ze is nu tweede meisje op de Burcht, deed ons open. En als een bende misdadigers troepten we naar binnen. Onze gewaden hadden we onder de arm, ingepakt natuurlijk.
‘O, zijn jullie daar?’ riep Tonia. Ze kwam de trap afdalen, gehuld in een van haar booze koninginnegewaden.
Iets zeegroens met een sleep en geweldige pofmouwen en een hoepelrok. De dierbare Tonia ging er heelemaal schuil in, en ik had al op de lippen om te zeggen: ‘Jurk, jurk, waar ga je met dat kind naar toe?’ toen Vrouwe Spoel binnenkwam en de hoofdrollen allemaal één vinger toestak. De rest kreeg een genadige knik. Vrouwe Spoel droeg om haar hals een keten, en daaraan een lorgnon, waardoor ze ons ten overvloede nog eens bekeek.
‘En, hoe vin jullie Tonia?’ zei ze dan trotsch.
‘O, beeldig’, zei ik verrukt.
‘Compleet een droom’, zei Gijs, die achter me stond, waarop Vrouwe Spoel het lorgnon naar Gijs wendde, die opgewonden knikte. O Maatje, en Jaap zag er uit als een donderwolk. Ik weet zeker, dat, als we in Rusland hadden geleefd, de Burcht na eenige seconden al in het luchtruim gezworven had, terwijl onze diverse ledematen een heksendans zouden hebben uitgevoerd boven de boomen. Ik voelde, dat Jaap ons allemaal even vurig haatte.
‘Meisjes, komen jullie mee naar mijn kamer?’ verzocht koningin-Tonia en ze lichtte haar rok op, zoodat haar wit-zijden puntschoen zichtbaar werd.
| |
| |
‘De jongens kunnen zich in Wanders kamer verkleeden.’
Wander, die de jager voorstelde en later de opperste der edellieden - een rol, die Ruis nog als boete verzonnen had - was al in donker jagersgewaad ge huld en hij had een kris bij zich, waarmee hij lichtelijk speelde. Ik voelde, dat hij die wel graag door mijn onschuldige hart had geboord.
Tonia toonde ons op haar kamer alle mogelijke fraaiïgheden. Rietje en Jansje en Geertje stonden met open oogen naar al die wonderen te zien. Een zilveren haarschuier en een zilveren handspiegel - ze waren verblind. Ik wierp me als een haas in mijn eerste Sneeuwwitje pak, een heel gewoon wit jurkje met een roode ceintuur en een roode strik op de schouder, gewrocht uit een japonnetje van Dicks moeder. O, maar dat weet U. Tonia vroeg me lieftallig of dat mijn jurk van verleden zomer was, en ik zei: ‘Ja geliefde.’
De Burcht bevat beneden drie kamers en suite.
In de eerste kamer troonden Pa Spoel, Ma met het lorgnon, het lorgnet, de piano en Ruis. In de tweede werd gespeeld. En in de derde wachtten we tot het onze beurt was om op te komen. O Maatje, en daar ben ik haast flauw gevallen van de lach. Je zag de zotste costuums! Die magere jongen van Sanders - ook een edelman, maar zooveelste rang - droeg de groote zwarte kaplaarzen van zijn vader, waar hij bij elke stap haast uitvloog, een lila fluweelen blouse van zijn moeder, die van boven met haakjes sloot - een schotsche muts van zijn zusje, en ik vermoed een pantalon van zijn broer, die tien jaar ouder is dan hij. Hij had tenminste zijn bretels tot aan zijn kin opgehaald boven de lila blouse uit. En het dwaaste is, dat hij zichzelf geweldig vond. Ruis viel bijna op de plaats dood, toen hij ons zag. Jaap, Roel en Dick waren heel vorstelijk in de
| |
| |
riddercostuums van Roels broers, die voor twee jaar hebben meegedaan aan het steekspel, weet U wel? Alleen zat in de baret van Roel de mot, maar dat zag je niet op een afstand. Mijn echte tooneelmoeder zong al in de tweede kamer: ‘Wit als de sneeuw, die daar stuift voor de wind,’ en ik lag op de canapé te snikken van emotie, toen Vrouwe Spoel, door Tonia gewaarschuwd, binnenwaadde.
‘Maar dat is toch’ - en ze monsterde de jongen van Sanders, en de jongen van Onne - die gehuld was in een rood wollen saut-de-lit (ik geloof, dat het een nachtjak was) met een oranjesjerp over zijn schouders, een manchesterbroek en sportkousen, en de jongen van Michielse, die een soort hansop aanhad en ook kaplaarzen en de jongen van de Ruiter, die een cape van zijn zusje om had, en een marinemuts op met Prince of Wales in de band - ‘dat is toch al te zot!’ riep Vrouwe Spoel. Ze schoof de suitedeuren open. ‘Meneer Ruis!’ Mijn echte Moeder verstomde. ‘Komt U eens hier.’ Nu, de schrik van Ruis kunt U zich voorstellen. ‘Bekijkt U die jongens!’ Vrouwe Spoel liet haar lorgnon zakken. ‘En zoo had U ze op het kasteel laten optreden,’ striemde ze Ruis. Maatje, we stierven haast van de lach. Gijs, die nooit van ophouden weet, had zijn baard al in de hand, en zwaaide er mee als een waanzinnige, en Dick viel naast me op de canapé neer en zuchtte: ‘Juut ik kan niet meer! Ze hadden zich op het kasteel onder de tafel gelachen’. Maar Vrouwe Spoel was zoo vertoornd, dat ik maar gauw aan massa's nare dingen ging denken. Ik bekwam gelukkig langzamerhand. Het resultaat is geweest, dat Vrouwe Spoel voor al de kinderen passende gewaden uit de stad heeft laten komen, en dat ze dit ook aan de Baron verteld heeft. Natuurlijk!!!! En weet U, wat de Baron gezegd moet hebben?
‘Ik stel uwe goede bedoeling zeer op prijs Me- | |
| |
vrouw, maar ik geloof toch, dat ik ze nog liever in hun eigen ontworpen costuums had gezien!’
- Doch ik loop op mijn geschiedenis vooruit. Zult U heusch de heele brief lezen Maatje? Het wordt een boekwerk! De avond bij de Spoelen was natuurlijk lam! Ma Spoel zei hardop, dat ze mijn stem veel te dun vond, en dat ze me absoluut niet kon verstaan. Ik kon gewoonweg niet zingen Maatje. Het was net of mijn keel dichtgeknepen werd. Ruis rukte zijn puntbaard haast van zijn kin. Ik vond het zelf ook naar voor Ruis! En Pa Spoel schudde zijn hoofd zeer afkeurend over mijn pieperig orgaan. Dick zei: ‘De vijandelijke stemming hier benauwt ons.’ En ik geloof heusch, dat het dàt was. Het hofbal was meer dan krankzinnig. Tonia, als koningin gestorven, maar herrezen als opperste der hofdames in kersrood fluweel met een sleep, die de heele kamer vulde, danste met Jaap, die elk oogenblik in haar sleep verward zat. En het slot was natuurlijk, dat de jongen van Sanders over de sleep struikelde, waarbij een laars tot voor Pa Spoel's voeten stoof, en de andere rechtop en stijf temidden der feestvreugde bleef staan. De jongen van Sanders zelf zat verdwaasd haast in de haard. Mijn prinsessegewaad was snoezig, recht en strak, met een kanten overrok en korte, kanten mouwtjes. De sluier, die uit een oud gordijn zeer handiglijk was gefabriekt, droeg ik op het kasteel voor het eerst. Mevrouw Spoel vond Sneeuwwitje te kaal, en mijn krullen niet vorstelijk genoeg. Ze vond, dat ik een pruik moest ophebben, enz. enz. Ik beet bijna.
Ruis, die natuurlijk de Spoelsche ongenade steeds boven zijn hoofd voelde zweven, knapte haast van zenuwen. En ik troostte hem bij het weggaan, dat nog nooit een generale repetitie voorspoedig verloopen was.
Leonie is de 28ste December getrouwd. Dat hebt
| |
| |
U zeker ook wel in de krant gelezen. En de avond daarvoor hadden we het groote feest. Om acht uur moesten we op het kasteel zijn. Ik zal U maar besparen wat Jaap de laatste dagen afgemopperd heeft. Het was meer dan bar. Ten slotte wou hij nog een griepaanval simuleeren. Maar toen is Vader tusschenbeide gekomen.
Het had een beetje gesneeuwd na Kerstmis - in Amsterdam ook? - en het dorp was zoo stil en wit, toen we in optocht naar het kasteel togen. We hadden consigne om de zij-ingang binnen te gaan. Daar stond al een huisknecht met witte kousen klaar om ons op te vangen. Sanders was zoo ontdaan door de huisknecht en de pracht van de marmeren gangen, dat hij opeens niet verder wilde. Jaap en Dick hebben hem haast naar de kleedkamer moeten dragen. Het begon met een samenspraak van Tonia en Wander in rococo-costuum. Tonia wiegelde voor de spiegel heen en weer met één hand op haar heup.
‘Zouden ze kunnen zien Juut, dat ik het ben?’ zei Tonia.
‘Welnee,’ zei ik.
‘Enfin, ze hebben keurige programma's. Daarvoor heeft Pa ook gezorgd.’
‘Je Pa kan wel gek worden,’ zei ik.
‘Hoezoo?’ kiftte Tonia.
‘Nu, van overspanning.’ Ik trok bedaard mijn witte kousen aan. - Ruis, in rok en met een das, die al onder zijn linkeroor kroop, kwam Tonia waarschuwen om op te komen. Het tooneel was in de groote zaal, weet U wel Maatje? Drie kinderen rolden later van agitatie van de trap, toen ze zich daarheen moesten begeven. Tonia kwam waanzinnig verrukt weer in ons midden terug. ‘Ze hebben ons twee maal teruggeroepen,’ zei ze. ‘En o, zeg, wat ziet de zaal er schitterend uit. En Leonie is zoo beeldig. Heelemaal in 't rose, met prachtige
| |
| |
paarlen om. En vind je haar bruigom geen snoes?’
‘O, heelemaal niet,’ zei ik oneerbiedig. ‘Zijn gezicht is net een mislukte maizenapudding’.
‘Hè, hoe kun je 't zeggen?’ Tonia huilde haast.
‘Je vraagt er me toch zelf naar,’ zei ik logisch.
‘Nu, ìk vind hem een engel.’ Tonia schopte haar schoenen uit. ‘En jij bent gewoonweg niet waard om Sneeuwwitje te zijn.’
‘Nee, daar heb je gelijk in,’ zei ik en kroop in mijn jurk. Ik zat toch wel wat in mijn piepzak Maatje, toen ik me naar het cabinet naast de zaal begaf, waar we te wachten hadden, tot we moesten opkomen. Ik had mijn schoolcape over mijn witte pracht geslagen, om niet zoo opzichtig te zijn. En o maatje, toen ben ik even aan het dwalen geslagen. Ik ben zelfs terechtgekomen in de kamer, waar de huwelijkscadeaus stonden uitgestald. En daarna dook ik in de slaapkamer van de Baron, waar een zijden pyama over een stoel hing. En hier, toen ik net bezig was de nachtsloffen van de Baron even aan te trekken over mijn schoenen heen, zoo maar, om wat afleiding te hebben, verraste een knecht me. Hij greep me direct in de kraag van mijn cape, omdat hij natuurlijk dacht, dat ik een vrouwelijke inbreker was, en siste: ‘Wat doet U hier?’ ‘Niets,’ zei ik onschuldig. ‘Even rondkijken.’
‘Wat doet U? Wie ben U?’
‘Ik ben Sneeuwwitje,’ zei ik koninklijk, en ik wandelde in de nachtsloffen voor hem uit naar de deur. Hij hield me in mijn kraag vast natuurlijk.
‘Wat moet dat?’ zei hij nog ontdaner en wees naar de sloffen.
‘O, die had ik even aan,’ zei ik naar waarheid.
‘En waarom had U die aan?’
‘Zoo maar. Voor de mop. Nergens om.’
‘Doe ze uit.’
Ik schopte ze naar de vier windstreken.
| |
| |
‘Raap ze op.’ Het was een echte tirannieke knecht, Hij deed me bukken, hij deed ze me oprapen.
‘En wie ben U?’ vroeg hij weer sissend. Het was natuurlijk een gehuurde knecht, die niets afwist van wat in de groote zaal zou worden uitgespookt.
‘Ik ben Sneeuwwitje,’ zei ik nog eens. ‘En als je me nog langer vasthoudt, is het jouw schuld, dat
de boel in het honderd loopt op het tooneel. Bovendien ben ik een nichtje van de Baron, dus ik kan hier doen, wat ik wil.’
‘O, neem U mij niet kwalijk,’ rilde de knecht opeens. ‘Vraag wel exkuus.’ En in zijn voetsporen belandde ik eindelijk in het bewuste wachtcabinet,
| |
| |
waar Ruis zijn dasje in zijn eene hand had en zijn zakdoek in de andere. Hij had al tien minuten naar me gezocht en net de moed opgegeven of ik ooit terecht zou komen.
‘Echt weer iets voor Juut Storm,’ zei Wander de Jager. Toen moesten wij opkomen en ik zag nog net, hoe Ruis zich in zijn dasje snoot. En dit wekte me zóó op, dat ik gewoonweg jubelde: ‘Ach, laat mij vrij, ach jager, laat mij het leven,’ en omdat ik werkelijk erg bang was, dat Wander me in het vuur van zijn spel, en omdat zich nooit beter gelegenheid zou kunnen voordoen, zou kunnen doorsteken, klonk mijn smeekbede heusch wel doordringend. We werden tenminste gebisseerd. En toen was ik er heelemaal in. Verder verliep alles prachtig. Alleen vloog de baard van Gijs in de brand, omdat hij er zijn kaars te dicht onder hield. Maar Gijs is een fierling. Die doofde hem (de baard) zonder een spier te vertrekken. Maar Leonie gilde, zei Gijs.
Dick is geweldig toegejuicht geworden. Hij was wel een echte Prins met zijn zwierige baret met een pluim en zijn zijden prinsenpak. Toen ik dood in de glazen kist lag, en Dick de dwergen toezong: ‘Daar mij dat behaagt, geef ik, wat ge vraagt, Dus verkoop die kist aan mij....!’ heb ik door mijn oogharen de zaal bekeken. Pa en Ma Spoel zwommen in zaligheid, Vader zat heel strak en ernstig, en Leonie keek bij Dicks verzoek af en toe aanbiddend naar de maizenapudding. En dan keek de maizenapudding aanbiddend naar Leonie. Ze zullen wel gelukkig worden, denkt U ook niet? Het hofbal, uitgebreid, om Tonia de kans te geven haar vuurroode sleep tentoontespreiden, verliep nogal behoorlijk. Wij, die goed konden dansen, hopsten in de voorlinie, terwijl de lagere schoolkinderen in de achterhoede bleven. - Na afloop werden we gefoven. En Dick, Tonia, Wander en ik werden in
| |
| |
de zaal ontboden in onze feestkleeding. De maizenapudding bood me een plaats naast zijn stoel aan, en de Baron deed over de tafel heen zeer vaderlijk.
Leonie was natuurlijk zwemmerig, en zei, dat ze het snoezig en beeldig en schattig had gevonden. En Vrouwe Spoel vertelde hoorbaar aan haar buurman, dat het haar twee telgen waren, wien die eer geschiedde. Maar aangezien de buurman dacht, dat Dick en ik de spruiten Spoels waren, keek Vrouwe Spoel of ze azijn proefde. Tonia was zeer lacherig en Wander had de houding van een edelman. Toen zei de Baron over de tafel heen: ‘En hoe vond Juut Storm het om Prinses Sneeuwwitje te zijn?’
‘Zalig,’ zei ik, en ik klakte met mijn tong bij vergissing.
‘Kom eens naast me zitten meisje,’ inviteerde de Baron mij, en ik waadde door de heele zaal om die plaats te bereiken, langs hoopen heeren met kale hoofden. Leonie interesseerde zich opeens erg voor Dick en fluisterde met hem en ik vertelde de Baron van onze school, waarover hij zulke stikbuien kreeg, dat hij af en toe in zijn servet dook. En hij heeft me gevraagd, of ik hem eens kom opzoeken, als Leonie getrouwd is. Wat ik heb beloofd! En dat is alles. Lieve Maatje en Grootma, tegelijkertijd als slot een prettige Oudejaarsavond en een gelukkig Nieuwjaar toegewenscht, en voorts heel veel liefs van uw Juut.
* * *
Ik vond het zelf nog al een tam slot, maar ik voelde me afgeloopen als een wekker, die krankzinnig zijn best had gedaan om een bewustelooze wakker te krijgen. Naast me floot Jaap heel valsch een Engelsche mop. En beneden hoorde ik Vader met de chauffeur spreken. Toen kwam Jaap mijn kamer binnen.
| |
| |
‘Zeg, weet je al, dat Vader morgen naar Amsterdam gaat?’
‘Om Maatje te halen?’ riep ik.
‘Och, ezel!’ zei Jaap, ‘om Oud en Nieuw in Amsterdam te zijn natuurlijk.
‘En wij dan?’ zei ik.
‘Nu, zijn wij hier soms niet goed verzorgd met Klaasje en Rika? En Gerard komt hier 's nachts slapen.’
Ik likte Maatjes brief dicht. Ik beet op mijn pennehouder.
‘Waarom neemt Vader ons niet mee?’
‘Voor die paar dagen,’ zei Jaap verachtelijk.
‘Nu, waarom niet? Grootma zou het heerlijk vinden.’
‘Voor die paar dagen,’ zei Jaap nog eens. ‘Je bent niet wijs.’
Ik zei het niet, maar ik dacht: ‘Misschien komt Maatje wel mee terug.’
En ik schreef keurig het adres op Maatjes brief, zonder de wilde halen, die Vader altijd zoo aanstootelijk vond.
‘Vader gaat morgenochtend vroeg,’ zei Jaap nog en hij ijsbeerde door mijn kamer en krabde een vlekje van het behang.
‘Waarom vertelt Vader mij zoo iets niet?’ bezon ik me opeens.
‘Vader heeft mij gevraagd, of ik het je wilde zeggen. Hij heeft het nog heel druk.’
‘O, ik was al verstomd over je broederlijke mededeelzaamheid.’
Jaap beende weg. Wat had Dick ook gezegd? ‘Jaap meent het toch zoo goed met je.’ Ja, dat merkte ik aan alles! Brr.... Bij het weggaan de volgende morgen gaf Vader ons zijn koele, kalme handdruk.
‘Nu jongens, je gedraagt je behoorlijk nietwaar?’
| |
| |
Vader zette zijn bontkraag op en trok zijn handschoenen aan. Toen zei ik opeens: ‘Weet Maatje, dat U komt, Vader?’ Het was, alsof Vader me mat vanaf een onmetelijke hoogte.
‘Natuurlijk Judith,’ zei hij. Dan stapte hij in de auto. Hij wuifde tegen ons. ‘Ga naar binnen. Het is hier te koud om te staan.’
De auto reed weg. Voor Jaap uit liep ik de gang in en regelrecht door naar boven. Op mijn bed ging ik zitten. En ik dacht er aan, of ik later, veel later, als ik getrouwd was en kinderen zou hebben, ook weg zou gaan, wanneer het Oudjaarsavond was, wanneer het huis moest geuren van gebakken oliebollen, en wanneer de mandjes kastanjes voor de haard zouden staan om gepoft te worden. Nee, nooit, nooit zou ik weggaan. Heel lang zat ik zoo. tot ten slotte de stilte in huis me te benauwend werd, en ik wegrende naar Dick. En toen de poes me kopjes gaf, en Dick's vader me plaagde en Mevrouw me van de eigen gebakken cake gaf, die ze voor me had bewaard, ging het ellendige gevoel van ontbering wat over. Mevrouw leerde me koffie filtreeren, en ik brandde mijn vinger bij het proces, en goot het water bijna over de poes. Maar ik sprak niet van de Oudejaarsavond, als Jaap en ik alleen zouden zijn in onze groote huiskamer, terwijl in de keuken Rika dommelde, met haar voeten op de stoof, en Klaasje en Gerard uit waren om ‘Oudjaarsavond te vieren’ thuis.
En zoo zaten we dan werkelijk de volgende avond elk aan een kant van de haard, Jaap en ik. Jaap had zijn handen in zijn zakken gestoken en zijn voeten naar het vuur gestrekt. Ik keek strak in mijn boek. Toen werd er gebeld. Ik vloog overeind. ‘Wat kan dat zijn Jaap?’ ‘Nu wat zou het zijn?’ zei Jaap, ‘de post natuurlijk.’ Ik riep: ‘Blijf maar
| |
| |
Rika,’ en liep zelf naar de deur. Het was een brief van Grootma voor: Judith Storm van Waveren. Mijn hart bonsde opeens. In de gang scheurde ik het couvert al open. En al lezende kwam ik binnen. Tegen haar gewoonte in had Grootma een aanhef: ‘Lief tweelingpaar, ik heb jullie in de laatste tijd niet met brieven verwend, omdat Maatje me steeds het gras voor de voeten wegmaaide. Maar nu heb ik gezegd, dat ik schrijven wilde. Want - lieve jongens - ik wil jullie zelf zeggen, hoe het me spijt, dat Vader jullie niet meegenomen heeft. We hadden er zoo op gerekend, Maatje en ik. Het is wel waar, dat het maar voor een paar dagen zou geweest zijn - en had mijn rebelsche naamgenoot ook nog steeds niet wat straf verdiend! - maar de teleurstelling was daarom niet minder groot. Wanneer mijn invitaties voor mijn Oudjaarsavondsouper al niet in zee waren geweest - dit befaamde souper, hetwelk ik al vijfentwintig jaar heb gepresideerd - dan was ik naar jullie gekomen om met ons drieën een echte ongebonden oudjaarsavondfuif op touw te zetten. Nu, inplaats daarvan, even deze weinige regelen, opdat jullie weten, lieve jongens, dat wij nu aan jullie denken. Maatje zendt ook veel groeten. En volgend jaar zal er toch zeker niet een tweede grootheid in jullie dorp trouwen, waarbij mijn naamgenoot weer als prinses zal moeten fungeeren! Dag jongens, je Grootma’.
- Ik gaf Jaap de brief over. Ik voelde me blij worden. Ja, dat befaamde souper van Grootma! Dan flonkerde de eetzaal van licht en de tafel straalde van het zilver en het kristal. Wat zou Maatje in haar element zijn!
En Vader? Vader had misschien zijn strenge masker afgelegd. Als Vader niet zoo naar Maatje verlangd had, was hij toch immers niet naar Amsterdam gegaan.
| |
| |
Ik knipte tegen de vlammen. Jaap stond op.
‘Ik ga nog even het dorp in. 's Kijken, of ik iemand oppikken kan.’
‘Er is toch geen kip op straat - met Oudjaarsavond,’ zei ik.
‘Misschien ga ik wel even naar Roel.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Je moet het zelf weten.’ Nu bleef ik alleen. Wat brandden de vlammen blauw.... misschien zou het wel gaan vriezen. Heerlijk als we zouden kunnen schaatsenrijden. Ik krulde een paar bladzijden van mijn boek om, las nog eens Grootma's brief. En soesde wat in mijn stoel met open oogen. Net was ik van plan om naar de keuken te gaan en Rika te vragen om bij me te komen, toen ik buiten hoorde fluiten. Ik sprong naar het raam. Het was Dick. Ik stoof naar de deur.
‘Juut, maak je gauw klaar,’ zei hij. ‘Ze zijn allemaal bij ons, Roel en Gijs en Jaap. Moeder wacht met het oliebollenbakken op jou. Ik eet al je mislukkingen wel op.’
‘Even het Rika zeggen,’ zei ik. Ik danste door de gang. Toen ik terugkwam, zei Dick: ‘Stoute meid, waarom heb je er niets van gezegd, dat je alleen was vanavond? Als ik niet toevallig Jaap en Roel was tegengekomen toen ik van het postkantoor kwam, dan hadden we het niet eens geweten.’
‘Dat kon ik niet zeggen Dick, ik weet niet....’
‘Kom maar gauw,’ zei Dick en hij haakte mijn jas van de kapstok.
Wat werd alles nu goed. We schaterden om Roel, die vertelde, dat hij er uitgeloopen was, omdat zijn zes broers alle zes thuis waren met hun meisje, terwijl ze hem alle twaalf om het hardst plaagden. En kleine, vinnige Gijs gnoof bij het idee, dat zijn zeurderige Oom en Tante, die elke oudjaarsavond kwamen, hem nu gevlogen zouden vinden. En met iets
| |
| |
als verrukking keek hij naar Dicks moeder, die er in haar zwart-fluweelen japonnetje met de kanten kraag en de witkanten manchetten uit zag als een Fransch markiezinnetje. En hun wat ruwe jongensstemmen werden zacht en bijna eerbiedig als ze spraken met Dicks Vader. O, wat werd de avond nu goed. Ik bakte oliebollen met een mouwschort voor, en al mijn mislukkingen at Dick op, al schold Jaap hem uit: ‘Flauwert, laat ze die zelf opeten.’
We dronken heete, geurige chocolade en we toastten met onze chocoladekoppen. We deden spelletjes, we gaven raadsels op en we zongen. Maar toen de groote, staande klok zijn twaalf plechtstatige slagen galmde, en buiten de kerkklok begon te luiden en hier en daar geweerschoten knalden, voelde ik me bleek worden van ontroering. En Dick's Moeder sloeg haar armen om me heen en kuste me. ‘Lief, klein meisje,’ zei ze, ‘een heel gelukkig nieuwjaar!’
En mijn tranen vergoot ik in een van de divankussens. Dicks vader veegde ze zachtjes weg met een punt van de plaid.
We gingen zingend naar huis. Roel voorspelde, dat zijn zes aanstaande schoonzusters hem nog zouden willen zoenen, waarop Gijs weinig vleiend zei:
‘Je bent betoeterd!’
‘Een fijne avond was het,’ zei Roel. ‘Wat een eenige lui. Nou tabéh jongens. Ik stort me met de moed der wanhoop in twaalf vrouwearmen’.
Gijs hoorden we naar huis fluiten; zijn stappen verstierven. Toen zei Jaap: ‘Juut, we zullen er morgen ook een gezellige dag van maken!’
En ik stak als eenig antwoord mijn arm door de zijne.
|
|