| |
| |
| |
Hoofdstuk XV
Het was of er een orkaan joeg door 32 Hill-Avenue. Bertha Jenkins jammerde de heele dag maar niets dan: ‘O, ik lach me naar. O, ik lach m'n aap. O mr. Ray, hou op, ik kan niet meer. O, ik lach me compleet 'n aap’.
‘Nou, làch je dan 'es een aap’, inviteerde Ray. ‘Beloof toch niet van alles Bertha’.
‘Oòòòòh! Verdoekeme’, huilde Bertha bijna. ‘Ik kan niet meer. M'n kaken doene me pijn’.
‘Bertha, nog even de flat Charleston?’
‘Nou, veruit dan maar’, zei Bertha; en om het malle gezicht van de lange, magere Ray, die met een gebaar van onwijze teederheid de forsche Bertha omvat hield, weende Puck lachtranen. En zelfs Baby schaterde met een stemmetje, dat oversloeg van pret.
- Dokter had op een avond aan dinner gevraagd:
‘Kun je wel zoolang gemist worden Ray?’
En Ray had zijn kin vooruit gestoken en gezegd: ‘We zullen maar hopen Jack, dat de Firma Stones, Willoughty en Stones niet over de kop gaat, nu hun jongste, veelbelovende partner eenige weken vacantie neemt.’
‘Nu’, had Alice gezegd, ‘als je daar ook zoo bespottelijk doet als hier, dan zullen ze misschien blij zijn, dat je er eens een tijdje niet bent’.
‘Och nee’, had Ray zich verweerd, ‘de ouwe Heer is zoo dol op me, die kan eigenlijk geen dag buiten me’.
| |
| |
‘Ja, dàt weten we’, had Dokter beaamd.
- ‘Puck, once, mìss Puck, nu wij?’ Uitnoodigend breidde Ray zijn armen uit.
‘Ik denk er niet over’, zei Puck, die Baby voor de gewone morgen uitgang kleedde.
‘Ik zou 't maar doen mum’.
‘Ik prakkiseer er niet over. Kom Baby, dan zal ik je manteltje vast maken’.
Ray trok een gezicht, alsof hij wel huilen kon. Hij veegde met een groote lila zakdoek over zijn gezicht. ‘Nu, kom Bertha, dan wij maar weer. Kun jij zingen Bertha? Nee? Schaam je. Zoo'n groote meid. Nu, dan fluit ik wel. ‘You are my dear little, sweet little, neat little dairymaid’.
Natuurlijk - toen ging de deur open en Alice verscheen.
‘Wat is dat hier voor een bènde’, riep Alice.
Bertha wilde zich losrukken, maar Ray hield haar vast.
‘Bende? Heelemaal geen bende. We dansen’. Hij walste op Alice toe, greep Alice ook vast om haar taille, terwijl hij trachtte haar mee rond te trekken. En Puck zette Baby de hoed schuin op haar hoofd, draafde letterlijk met haar de trappen af.
Ze gilde! O de zotte vertooning. Alice en Bertha Jenkins allebei in éen zusterlijke omhelzing door de grijparmen van Ray omvat!
Mona had gezegd: ‘Puck, je ziet er beslist goed uit’.
‘Kind, ik groei van al het lachen wat ik doe!’
- Ja, het was werkelijk of er een orkaan woedde door 32 Hill-Avenue. Zelfs de ontevreden Suzy had lachrimpels bij
| |
| |
haar oogen en Kathleen kookte beslist beter. Soms vroeg Puck radeloos:
Was hij de vorige week komen aanwandelen met de groote groengele tuinparasol....
‘Oh mr. Raymond, hoe oud bent u wel?’
En altijd was het stereotiepe antwoord: ‘Een en twintig. Oud hè???’ Met ettelijke vraagteekens.
Enterwijl Puck met Baby door het Park liep, overdacht ze de onwijze dingen, die ze met Ray hadden meegemaakt. En dan lachte ze weer
| |
| |
hard op bij het herdenken. En ook Baby lachte.
Zoo was hij de vorige week, toen hij met Alice uit zou, en Alice al met een nijdig gezicht, in de lage, roode auto te wachten zat, komen aanwandelen met de groote, groen-gele tuinparasol, die hij van de zolder gehaald had, als een groote tent zwaaiend boven zijn hoofd.
Puck en Bertha Jenkins hadden achter de gordijnen in de kinderkamer gestaan en mekaar geknepen als kinderen.
‘Oh mum, ik kàn niet meer!’
En zijn luide jongensstem had beweerd: ‘Zeg Alice, ik heb maar een parapluietje meegenomen. Voor de regen. Kan nooit geen kwaad hè? Met dit klimaat. En anders is 't wel goed voor de zon’.
Wat Alice beweerd had, hadden ze niet verstaan. Maar Ray was weer in huis verdwenen met de parasol, die hij niet kon dichtkrijgen, zoodat hij schuin de deur binnenlaveerde. En terwijl Alice Hill-Avenue afblikte of niet honderden oogen dat alles hadden gezien, kwam Ray weer te voorschijn, boven op zijn hoofd een emmertje, en statig, als een staf, de tuinhark in zijn hand. Geen spier van zijn gezicht bewoog. Alice morrelde aan het deurtje, wat ze niet kon openkrijgen, en als de wind waren hark en emmertje neergegooid, Ray in de auto gestapt, en wèg stoof die als een roode duivel, zoodat Alice achteruitsloeg!
En nu vanavond zou er een whistdrive zijn. Puck dacht: ‘Och, ik zal er wel niet veel van zien. 't Kan me ook niets schelen!’ Wel miste ze de avondjes bij Mona vaak; Alice ontdekte altijd wel een reden, waarom ze 's avonds niet uitkon. En de prachtige cape had ze, behalve dan naar een paar
| |
| |
concerten, toen Alice in Bath was, heelemaal niet meer omgehad. Maar 's middags - Baby sliep, en Puck zat te naaien in haar kamer - kwam Alice binnengewaad.
‘Mademoiselle, hebt u voor vanavond iets om aan te trekken?’
‘Ik? Voor vanavond?’
‘Ja, voor de whistdrive!’ Ongeduldig. ‘U moet de muziek verzorgen. Laat eens kijken, wat u hebt’.
Alice rukte de kastdeuren open, schoof verachtelijk de eene jurk na de andere op zij. ‘Neen, daar is niets bij. Kunt u nog niet een jurk gaan koopen?’
‘O, daar denk ik niet aan!’ zei Puck driftig. ‘Ik heb leuke jurken genoeg. En als ik toch maar de gramofoon moet opdraaien, behoef ik niet zoo'n schitterend gewaad aan te hebben’.
Alice deed of ze niets hoorde, hield de avondjurken uit. Puck dacht er opeens aan, hoe gelukkig ze was geweest, toen ze die groene met moeder had gekocht.
‘Zulke jurken dragen de dienstmeisjes, als ze 's avonds uitgaan’, zei Alice. ‘Wat hangt daar nog?’
Daar hing de cape. Alice schoof die naar voren.
‘Een cape? Hoe komt u daar aan?’
Puck zweeg. Ze kon als een koppig kind, niets zeggen.
‘Wel? Hoe komt u daaraan?’
Toen zei Puck - ze schreeuwde bijna de woorden: ‘Die heb ik van Mona Farrell gekregen met Kerstmis. Die heeft ze zelf voor mij gemaakt’.
‘Bespottelijk’, zei Alice. ‘Belachelijk. Hoe lang kent u haar? 'n Paar maanden! Wat grenzeloos overdreven!’
| |
| |
‘Maar u kent misschien de woorden niet:
Il y a des minutes qui créent
des amitiés de vingt ans’.
Puck vouwde de handen op haar rug. ‘O sorry, ik vergat het, u verstaat geen Fransch’.
‘U bedoelt, ùw Fransch versta ik niet’, zei Alice en draaide zich om. ‘Trek dan vanavond dat ding maar aan’. Dat ding was de loovertjesjurk.
‘Goed madame’. Puck dacht: ‘Wat gaf het? Wat gaf het of ze in opstand kwam? Niets toch immers. Ze kon maar beter “goed Madame” en “ja Madame” en “nee Madame” prevelen’.
En net toen Alice zich omdraaide om weg te gaan, kwam Ray binnenstuiven.
‘Sorry. Stoor ik een tètterdetèt? Zal ik weggaan? Weet u wat een tètterdetèt is Miss Puck?’
‘Nee, dat weet ik niet’, snauwde Puck opeens. ‘En 't kan me niets schelen ook, en ga asjeblieft mijn kamer af’.
Ze draaide venijnig de deur achter de ruggen van Alice en Ray in slot....
's Avonds zat ze in de hoek van de groote salon bij de gramofoon. Half achter planten verborgen zat ze op een laag krukje, dat Bertha nog naar boven gesjouwd had.
‘Anders laat ze je ijskoud de heele avond staan mum’.
Door de palm heen keek Puck naar Alice. Wat was ze knap vanavond? Bepaald mooi in die jurk, die wel van goud leek. En zoo achteloos hield ze tusschen haar vingers het ivoren cigarettenpijpje met het lange mondstuk vast. Puck
| |
| |
dacht: ‘Hier zit ik nu. In mijn loovertjesjurk, om de gramofoon op te draaien. En verleden jaar - thuis - droomde ik van festijnen, die ik zou meemaken, schouwburgen, concerten, danspartijen. En ik geloof zelfs, dat ik me voorstelde, dan zoo'n beetje het middelpunt te zullen zijn’.
Ray, die eerst de partner was van de broodmagere mrs. Daly, had met zijn smoking, die hem, met het oog op de whistdrive van huis opgezonden was, een belachelijk-ernstig gezicht aangedaan. Daarom moest Puck toch stilletjes grinneken. Alice wenkte naar haar. Dat was het teeken voor de muziek. Puck zette een plaat op. Een tango. Neen, niemand danste zoo goed als Bertha Jenkins met haar voor-historische beenen. Zelfs Ray, die de gouden pracht van Alice omvat hield, danste, alsof hij een stok had ingeslikt. Puck gaapte eens. Ze keek op haar armband-horloge. Pas tien uur! En Bertha had gezegd: ‘'t Zal wel drie, vier uur worden mum’. Puck ging eens verzitten. Ze zat eigenlijk heelemaal niet prettig op dat krukje, maar 't was toch beter dan niets. Stel je voor, dat Alice voor haar, in deze verstopte hoek, de loovertjesjurk niet mooi genoeg vond. Ze had een schort met mouwen kunnen aantrekken, of een pyjama! Wat gaf het, niemand zag haar toch immers. Puck draaide aan de gramofoon, haar rug deed - nu al - pijn.
Om éen uur trokken de gasten naar beneden om te soupeeren. Puck hoorde in 't voorbijgaan Dokter tegen Alice zeggen: ‘Soupeert Mademoiselle niet bij ons?’
‘Sst. Neen. Die krijgt wat boven gebracht’.
Natuurlijk werd er niets gebracht. Maar Puck had toch niet kunnen eten. Ze staarde naar haar zilveren schoentjes.
| |
| |
Straks kwamen ze weer boven om te dansen. En niemand - ook Ray niet - die er aan dacht om haar, al was het maar een keertje, te vragen. Niet, dat ze zou willen dansen! Maar de glorie van het weigeren zou tòch een troost zijn. Somehow! Een traan gleed langs Pucks neus. Ze likte hem haastig naar binnen. Schouwburgen, concerten, bals! En inplaats daarvan het hoekje achter de palm bij de gramofoon. Ja, zoo spatten kleurige fantasieën als zeepbellen uiteen.
- De volgende dag zei Ray: ‘Zeg, ik heb u gisteravond maar niet gevraagd te dansen. Ik dacht, dan heb je nog kans, dat Alice u regelrecht naar bed stuurt’.
‘Ik wàs er toch ook niet om te dansen’, zei Puck over haar schouder. En Ray kuchte eens. Hij trok aan de lapel van zijn jas. Hij leek wel verlegen....
Het was begin Mei. Stralende zonneschijn. Stralende luchten.
‘Zeg Miss Puck’, schalde Ray. ‘Vanmiddag gaat u met mij uit. Met de auto’.
‘Ik dènk er niet over’, zei Puck. ‘Ik heb mijn leven te lief’.
Ray kwam bij haar in de eetkamer voor het raam staan.
‘Wat een nonsens. Ik zal voorzichtig rijden. Werkelijk. Hand erop. En kijk nu eens deze prachtige dag. Daarvan moet u genieten. Ik zal het wel voor u in orde maken met Alice. Nou?’
Puck keek uit in de tuin. Ja, de zon plaste op de paden. Een tuinman knielde neer bij de tulpen, die, vuurroode brutaaltjes, wel leken te grinniken van pret. De gordijnen bolden
| |
| |
even op. Wat een zachte lucht, wat een luwe lucht. Het zou verrukkelijk zijn buiten. ‘Dwaas kind’, dacht ze, ‘om direct te protesteeren’.
‘Nou Miss Puck, komaan, wat doet u? Ja toch hè? Anders neem ik Bertha Jenkins mee. Al zou die de wagen topzwaar maken.’
Puck glimlachte. ‘Maar ik geloof nooit, dat mevrouw het goed vindt’.
‘Laat dat maar aan mij over. Ik kies het meest gunstige moment uit om het te vragen. Nadat ik woorden als honing in haar ooren gedruppeld heb’.
‘Ja, dat is u wel toevertrouwd’, zei Puck.
‘Niet zoo bijdehand astublieft. Dan màg u niet eens met me mee. Denk eraan, u moèt lief zijn vanmiddag’.
‘Och, vlieg op!’ zei Puck oneerbiedig en draaide zich naar Millicent, die haar brood tot proppen rolde. ‘Wat knoei je toch Baby! Heb je geen trek? Zal ik je je melk geven? En zullen we dan heerlijk naar het Park gaan?’
‘Nee, niet naar het Park’, drensde Millicent.
‘Waarheen dan? Baby mag het zelf zeggen’.
‘Naar - naar de stad’.
‘Maar kindje, dat is toch lang zoo prettig niet als in het Park? Weet je wat, we nemen je poppenwagen mee met Betty en Edith. En dan zal Mademoiselle voor de poppen nieuwe jurkjes maken’. Puck zag in haar gedachten Betty en Edith al in de beroemde kimonogewaden, die zij vermocht te wrochten.
‘Oeahh’, zei Ray, ‘daar word ik wee van. Waarom bent u tegen mij, die het duizend keer harder noodig heeft, niet zoo lieftallig’.
| |
| |
‘U zou te veel verwend worden’, zei Puck. ‘Iedereen kan daar niet tegen’.
Ray lachte. ‘Nee, dat is zoo. Maar je zou het toch kunnen probeeren Puck’.
‘Hè?’ Puck trok haar wenkbrauwen op.
‘Sorry, Miss Puck, bedoel ik natuurlijk. Mijn tong gleed uit’.
Toen kwam Bertha Jenkins binnen. En Ray stoof op haar af. ‘Bertha, zij doet zoo naar tegen me. Mag ik asjeblieft even op je schouder uitsnikken?’
‘Snik maar raak’, zei Bertha onverschillig. ‘Zeg mum, ik zou maar gauw uitgaan. 't Is suk fijn weer. En zij wil d'r ontbijt in bed’.
‘Maar dat moet ik dan toch nog klaarmaken. Wat wil mevrouw hebben Bertha?’
Bertha spiedde de ontbijttafel af.
‘Nou, geef maar wat’.
‘Nee, dat kan niet. Ik zal wel opnieuw brood roosteren’.
‘Nee, dat zal ik doen’, zei Bertha vastberaden. ‘Toe mum, ga nou uit, anders houdt ze je weer een uur vast’.
Puck aarzelde nog.
‘Ik zal wel zeggen, dat u al uit was. U hoeft toch zeker niet te weten, dat zij in bed ontbijten wil’.
‘Jij bent een vrouw naar mijn hart Bertha’, dweepte Ray.
‘Ja, asjeblieft’, zei Bertha.
‘Zeg Baby, wat zie je bleek vanmorgen. Is er wat?’
‘Oeahah!’ kreunde Ray weer. ‘Ik zie ook bleek. Maar niemand die erop let. Zie ik nu niet bleek Bertha?’
‘As je me nou maar niet voor m'n voeten loopt’, tierde
| |
| |
Bertha opeens. ‘Anders schieten we heelemaal niet op’.
‘Verdoekeme!’ vulde Ray trouwhartig aan.
Met de poppenwagen, de poppen, en het naaigerei in haar tasch, wandelde Puck naar het Park. De vogels leken wel dronken van blijdschap. ‘Begin Mei! Nog twee en een halve maand, en ze ging naar huis. Dan was het jaar om. Wat een weerzien zou dat zijn. En....’. Maar toen rolde Baby's poppenwagen om. Betty en Edith lagen in het zand met dwaas gespreide armen. En Puck lachte. Ze had een gevoel, alsof ze om alles, om de heele wereld wel lachen kon.
- Toen ze thuis kwam, stond Ray in de hall.
‘'t Is in orde hoor! Puik in orde. Direct na de lunch gaan we weg. Als deze turf in bed ligt. Nou, wat zegt u ervan? Kolossaal hè?’
‘U moet in de politiek gaan’, zei Puck. ‘Ik geloof, dat u daar een grootsche toekomst wacht’.
‘Ja? Zou het?’ Ray streek langs zijn kin. ‘Ik zal het in elk geval mijn vader vertellen wat u gezegd hebt. 't Zal hem ongetwijfeld plezier doen’.
Aan de luch was Alice zuur en vitterig. Puck wist al lang, dat Alice het haar niet gunde, maar dat ze geen behoorlijk motief had kunnen vinden om te weigeren. En 't zou haar niets hebben verwonderd wanneer ze toch nog, op 't laatste moment, een spaak in het wiel had gestoken. Ray hield zich maar koest, om niet te veel op te vallen. Alleen Dokter, die tegen het eind binnenkwam, was van een handenwrijvende opgewektheid.
Na de lunch bracht Puck Baby naar bed. Ze vertelde een
| |
| |
verhaaltje, en ze zong een liedje. Ze trok het lakentje over Baby heen.
‘Nu gaat Mademoiselle uit. Zal Baby zoet zijn?’
‘Nee!’
‘Maar Baby!’
‘Nee, nee, nee!’
‘Moet Mademoiselle dan thuis blijven?’
‘Nee!’
Maar Baby houdt toch wel van Mademoiselle?’
‘Nee!’ gilde Millicent. ‘Heelemaal niet. Ga weg. Ga weg. Baby wil naar Mammy! Naar Mammy toe!’
En opeens was Pucks blijdschap verdwenen. Had ze nu toch ten slotte niets bereikt? En zij, die zich verbeeld had, dat ze Baby voor zich gewonnen had. Ze keerde zich moedeloos af.
‘Wil naar Mammy toe!’
‘Nee, dat kan nu niet Baby. Baby dan toch. Mammy rust’.
‘Mijnheer Ray vraagt, of u nooit komt Mum’, riep Bertha, met haar hoofd om de deur.
‘Baby is zoo onrustig Bertha’.
‘Nu, daar zal ik wel even bij blijven. Wat zie je d'r leuk uit Mum. Wat staat die hoed en die jurk je leuk’.
‘O ja Bertha? Vind je werkelijk?’
‘Ja. En 'n beetje vroolijk gezicht Mum. Je gaat er toch heerlijk van tusschen. Verdoekeme’, barschte Bertha.
Langzaam liep Puck de trap af. In de hal stond Ray.
‘Ik dacht, dat u nooit kwam.’
‘Waar is mevrouw?’
| |
| |
‘O genade. Moet je die ook nog omhelzen?’
Puck klopte aan de deur van de zitkamer. Voor het open raam lag Alice op de Chesterfield. Dokter zat aan haar beenen.
‘Denkt u eraan Mademoiselle, prompt zes uur thuis!’
‘Ja Madame’.
‘Prettige middag Mademoiselle’.
‘Dank u wel dokter’, zei Puck, en ze sloot de deur voor de idylle op de chesterfield dicht.
‘Ik wil, dat u kalm rijdt’, zei Puck, terwijl ze in de auto ging zitten.
‘Ja, best. Maar op voorwaarde, dat we mekaar niet meer bemissen en bemisteren. Jij bent Puck en ik ben Ray’.
‘Hallòòò!!’ klonk het geluid als van een misthoorn. Het was Bertha, die uit het raam van de nusery hing en zwaaide met haar schort. Haar bovenlijf schommelde heen en weer. Puck kon zich best voorstellen, dat haar beenen danspassen maakten.
Ze wuifden naar Bertha. De auto schoot vooruit.
‘Nu? Wat ben je besloten? Is het Puck en Ray? Je mag ook Peter zeggen, want zoo heet ik als 't er op aankomt’.
‘Best’, zei Puck. ‘Maar alleen voor vanmiddag’.
Ray keek haar aan, met zijn hoofd op zij. Hij lachte. ‘O, ik was niet anders van plan’, zei hij.
En Puck zei: ‘Aap!’
Ze reden Hill-Avenue af. De groene boomen wuifden. Was het niet of de boomen wuifden uit sympathie? Glanzende, witte wegen. Wegen als satijn.
‘Nou, wat zeg je ervan?’
| |
| |
‘Zalig’, zei Puck.
‘Altijd met twee woorden spreken meisje’.
‘Zalig Peter’, zei Puck.
‘Ik had gedacht, ergens buiten, als we een leuke gelegenheid zien, thee te drinken. En, als er een rivier is, te roeien’.
‘Roeien? Geen sprake van. Theedrinken, dat is best. Maar als je er maar om denkt, dat ik om zes uur moet thuis zijn’.
‘Beware, wie zei dat?’
‘Nu, wie zou dat nu gezegd hebben, denk je?’
‘'t Is nu....’ Ray stuurde met éen hand, hief zijn linkerarm loodrecht in de hoogte. ‘'t Is nu half drie. Ik zal wel zorgen, dat ik je weer om zes uur afgeleverd heb Puck’.
‘'t Is je geraden’, zei Puck jongensachtig.
De auto snelde over de weg.
‘Ik heb laatst met Alice een mop gehad. Weet je dat? Nee? Het eene oogenblik joeg ik als een razende, zoo....’.
‘Ja, ja hoeft het niet te demonstreeren. Ik snap het wel’, riep Puck.
‘En als Alice dan geel en groen zag van nijd, en trachtte me te bekrijschen om zachter te rijden, dan opeens kroop ik als een slak. En de eerste keer zeg, toen ze er nog niet op voorbereid was, loeide ze opeens zòo hard, dat een man van schrik van zijn fiets viel. 't Was kolossaal zeg’.
‘Ja, dat zal wel’, zuchtte Puck. ‘Ik kan me levendig indenken, dat ze je zwaar bemint’.
‘Doèt ze ook. Ze is razend op me’. Ray stak zij kin vooruit. ‘Razend dol bedoel ik. Als ze vooruit weet, dat ik kom, steekt ze de vlag uit’.
‘O, ik dacht, als je wegging’.
| |
| |
‘Nee, dan hangt hij halfstok’.
‘In welke betrekking sta jij toch precies tot Mrs. Cuningham?’
‘O, in een echt-leuke, prettige betrekking. Ik ben de zoon van haar - laat 'es kijken, niet jokken. Mijn moeder is haar nicht. Ja, zoo is het. Ja, ik ben de zoon van haar nicht. Leuk hè?’
‘Charmant’, beaamde Puck.
Ray legde even zijn hand op Pucks mouw. Maar Puck schudde zich.
‘Zeg, als je maar op je stuur let’.
‘Hè, niet zoo onhartelijk. Ik wou nèt beweren, dat wij het toch zoo goed samen kunnen vinden’.
‘Ja, we kunnen het uitstekend samen vinden. Als je maar op je stuur let’.
‘En als ik nu eens niet op mijn stuur let?’
‘Dan sla ik je om je ooren!’ zei Puck prompt.
Toen lachte Ray. Hij gooide zijn hoofd achterover.
‘Wat 'n leuk kind ben jij!’
De auto nam een scheeve zwaai, als een schichtig paard, stoof dan weer vooruit. De motor zoemde. Op de achtergrond was een bosch. Wat kleine huisjes aan de wegkant en een kip, die op het laatste nippertje overstak.
‘Daar ging een zelfmoordenaar’, zei Ray somber.
- Ze dronken thee bij een laag, met wingerd begroeid huis.
‘Hoe laat is 't nu?’ vroeg Puck.
‘Als je dat nu nog een keer vraagt, zeg ik het niet meer’, dreigde Ray. ‘'t Is vier uur. Waarom heb je dan zelf geen horloge aangedaan?’
| |
| |
‘Kapoet. Nee Peter, ik wil nog even over de tijd praten. 't Is dus nu vier uur. Hoever zijn we van huis?’
‘Reken maar uit. Half drie weggegaan. Anderhalf uur’.
‘Dus als we hier een half uur blijven, kunnen we precies zes uur terug zijn’.
‘Ja grootmoeder. Alleen ik neem terug een andere weg. Een kortere’.
‘Hoe weet je, dat die korter is?’
‘Omdat ik hem wel duizend keer gereden heb’, fantaseerde Ray.
‘Nu, op jouw verantwoording’.
‘O, alles gaat op mijn verantwoording. Schuif je lasten maar op mijn schouders’.
‘Best. Op gevaar af, dat ze doorbuigen’.
‘Dat zou je nog meevallen. Hoe vind-je 't hier?’
‘Eenig gewoonweg’.
Ze zaten in een tuin, die langzaam afhelde naar een riviertje. Puck had al direct gezegd, toen ze de roodgeschilderde boot zag liggen:
‘Maar ik ga niet roeien hoor! Ik denk er niet aan!’
En bij haar besliste toon had Ray zich neergelegd.
Een klein meisje met blond, kort haar en een neusje vol zomersproeten dekte de tafel.
‘Hallo Anny’, zei Ray.
‘Ik heet Kitty’, zei het meisje en ze lachte.
‘Zoo Kitty! En wat hebben jullie voor lekkers allemaal?’
‘Brood met eigengemaakte jam. Cake. Aardbeien met room?’
‘Alle drie tegelijk. Of wil je nog wat anders Puck’.
| |
| |
‘Nee, dat is al verrassend veel’.
Er vloog een vlinder door de tuin. Er zoemden wat bijen. Er hing een geur van kamperfoelie en reseda. Dat was een lieve herinnering om mee te nemen naar Friesland, naar huis. Ze hoorde Ray's stem.
‘Hier Kitty, zet hier maar neer. Wat ben jij een flink meisje. Kolossaal. En wat 'n groote aardbeien. Uit jullie eigen tuin? Sapperloot. Ik kom hier meer theedrinken hoor!’
Ze ging rechtop zitten, toen hij zei:
‘Kom tot de aarde terug Puck. Hoe lijkt je dit stilleven?’
‘O, 'n idylle’, zei Puck.
‘'n Idylle wat?’
‘'n Idylle Peter....’
|
|