| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV
Het nieuwe jaar was ingezet, guur en met harde wind. De huishouding liep ongeregeld met de nieuwe dienstboden. En Puck werd verantwoordelijk gesteld, als het eten niet smakelijk was, als telefonische boodschappen vergeten werden, als Suzy zich versliep. Dan snauwde Alice tegen Puck, die nu 's morgens om half zeven naar boven toog en bonsde op Suzy's deur. Ze sliep onrustig, zoo bang was ze, dat ze Suzy en Kathleen niet op tijd uit bed zou krijgen. Bertha Jenkins bromde: ‘'t Benne stoethaspels, verdoekeme. Trek er je toch niks van an Mum. Laat ze in d'r lui vet gaarsmoren’.
‘Ja, daar heb ik wat aan. Ik krijg ervoor op mijn kop, als ik ze in hun vet gaarsmoor’.
‘Nou maar, ik zal 't ze wel 'es vertelle’, zei Bertha vertoornd. En daar ze in de midden liet wie ‘ze’ was en Puck dacht, dat Bertha de strijd met Kathleen en Suzy wilde aanbinden, sprak ze er maar niet over door. Maar 's middags, toen ze theedronken, zei Alice:
‘Mademoiselle, als ik nog éenmaal merk, dat u Bertha opstookt, kunt u wel vertrekken’.
‘Ik Bertha opstoken?’ Puck lachte. ‘Dat heb ik nog nooit gedaan Madame’.
‘Lach niet astublieft’, snauwde Alice. ‘Dit is een veel te ernstig feit. Ik verkies niet, dat Bertha bij me komt en zich het recht aanmatigt mij de les te lezen. Ik weet zelf wel,
| |
| |
wat ik aan mijn personeel heb. Dat behoef ik niet van mijn ondergeschikten te vernemen’.
‘Neen, u weet nièt, wat u aan uw personeel hebt’, zei Puck - ‘Knoei niet Millicent, toe, je moet netjes eten. Je kùnt zoo netjes eten nietwaar?’ - ‘U wilt niet zien, dat Kathleen lui is en Suzy slordig. En ik kan toch zeker niet helpen, dat Bertha Jenkins dat wel ziet’.
‘Thee!’ zei Alice. Puck schonk thee. Haar handen beefden licht.
‘Ik heb uit Bertha's woorden uw invloed kunnen merken. Zoo spreekt Bertha niet. En als ik tevreden ben over Kathleen en Suzy, dan hebt u er zich niet mee te bemoeien’.
‘O best’, bromde Puck.
‘Wat zegt u Mademoiselle?’
‘Ik zei bèst’, zei Puck met stemverheffing. ‘Ik bemoei er me veel liever niet mee. Als u mij dan ook maar geen standjes maakt, als de boel verkeerd loopt’.
‘Dat zal ik weten’, zei Alice.
‘Nu, en ik weet wel, dat ik duizend keer liever hier alle werk alleen doe met Bertha, dan dat die twee vervelende mormeldieren hier rondhannesen’, zei Puck plotseling heftig.
Alice hief haar hand. ‘Ik wilde wel, dat u een beetje aan Baby dacht. En ik verwacht van u, dat u er tenminste moeite voor doet, u beschaafd uit te drukken’.
‘O ondier!’ raasde het in Puck. Neen, wàar was de mooie stemming van Kerstavond gebleven, en waar de ernstige voornemens? Puck wilde wel snauwen tegen iedereen, en vinnig zijn en onhebbelijk. Maar dat kon niet natuurlijk, en de altijd-durende beheersching maakte van haar gezicht een
| |
| |
masker. Zelfs Bertha Jenkins danste niet meer. Zoo gingen weken en weken voorbij.
- Doch in Februari klaarde de lucht. Toen ging Alice met Mrs. Douglas een maand naar Bath voor gezondheid.
‘Ze kan voor mijn part altijd wegblijven’, zei Bertha Jenkins en kronkelde haar beenen in mekaar op een wonderlijke manier. ‘En wat ik je zeggen wil Mum, bemoeit u zich nou maar nergens mee. Ik zal Suzy, dat varken, wel narijen. En als 't eten niet deugt, moet Dokter maar eens flink tegen die Kathleen op zijn poot spelen. Daar is hij toch zeker een man voor, verdoekeme’.
Het was of het huis bevrijd opademde, toen Alice vertrokken was. En het was Puck, of ze nu pas Baby voor zich zelf alleen had. Heele dagen - Februari had de mildheid van een Meimaand - was ze met Baby buiten. Er kwam kleur op de wat bleeke wangetjes, en het deed Puck goed als het stemmetje ontelbare keeren per dag: ‘Hè Mademoiselle? Ja Mademoiselle? Ja, hè, Mademoiselle?’ zei.
De avonden waren met Mona. Onvergetelijke avonden waren het! Mona had al verschillende leerlingen, en soms vond Puck haar 's avonds op de grond voor het vuur gezeten met een schrift op haar knieën.
‘Het zingt in mijn hoofd. Maar ik kàn de melodie niet vastgrijpen’.
Eerst vroeg Puck altijd: ‘Zal ik liever weggaan Mona?’
‘O nee, nee, juist niet. Neem maar een boek Puck’. En dan, vaak als ze bijna weg zou gaan, sprong Mona op. Haar korte haar sprong wild om haar hoofd. Zoo had ze erin gewoeld met haar handen.
| |
| |
‘Ik hèb het Puck. Luister eens. Hoe vin je dat?’ En Mona viel voor de vleugel neer, speelde éen van die melodieën, die Puck altijd het gevoel gaven, als of ze zweefde.
Soms schudde Mona haar hoofd. ‘Neen, neen, 't is toch niet dàt. Ik heb het anders gevoeld. Zeg niet, dat je het mooi vindt Puck. Het is niet mooi!’
En Puck, die in de bank in de uitbouw zat onder het kaarsenkroontje en las in: ‘Renfrew rides the sky’, boog opnieuw haar hoofd over die machtige, van leven trillende oorlogsschetsen, terwijl Mona weer neerzakte voor de haard en opnieuw de melodieën trachtte te grijpen, die in haar hoofd zongen.
Ja, het waren onvergetelijke avonden!
Eens op een avond, toen Puck kwam, was Mona bezig een schemerlampje te maken. Puck was altijd verbaasd over Mona's handige vingers.
‘Kan ik niets doen?’ vroeg Puck.
‘Ja, die kralen aanrijgen. Kun je dat?’ Mona keek schalksch.
‘Dat zal wel gaan’. Puck klemde haar tong tusschen haar tanden, en begon te rijgen. Het was stil. Het hout in de haard knapte. De klok tikte. Puck schudde zich eens even behaaglijk.
Toen zei Mona: ‘Zeg Puck, ik maak toch overdag zoo iets geks mee’.
‘O ja, wat dan?’
‘Nu, elke dag, als ik uitga om boodschappen te doen, of even te wandelen, of wat ook, gaat altijd gelijk met mijn deur, de deur aan de overkant van de hall open. En gelijk met mij verschijnt dan een meneer, die met mij in de lift
| |
| |
afdaalt, op straat nog even zijn hoed licht en verdwijnt, 't Is zoo'n zotte vertooning.’
‘Is het iemand met het gezicht van die Stetson-hat-reclame?’
‘Tja’, aarzelde Mona, Ze lachte. ‘Niet zoo knap natuurlijk’.
‘Nee natuurlijk niet. Dat zou te schoon zijn. Maar hij lijkt er wel op’.
Mona zette de schemerlamp in wording neer.
‘Ken je hem dan Puck?’
‘Ja’, knikte Puck. ‘'t Is mijn liftboy geweest’.
‘Jouw liftboy geweest? Puck, wat zeur je?’
Puck prikte zich van opwinding in de vinger, zoog het bloed venijnig uit. ‘Dat zal ik je vertellen. Ik had het je allang kùnnen vertellen, maar ik heb er nooit meer aan gedacht. Weet je wel, die Kerstavond, toen ik voor het eerst bij je kwam?’
‘Ja? En?’
‘Nu, toen moest ik ook voor het eerst in de lift klimmen. En ik had geen flauwe notie hoe dat ding werkte. Nu wel’, zei Puck trotsch, ‘nu zwerf ik er alle verdiepingen mee af, en roets er mee op en neer’.
‘Puck, dwaal niet af’, zei Mona.
‘O nee. Nu, die eerste avond stond ik als een wanhopige bij de lift en wilde net de trappen bestijgen, toen jouw Stetson-meneer....’
‘De jouwe bedoel je zeker’, zei Mona.
‘Nu, de ònze dan’, zei Puck. ‘Toen onze Stetson-meneer kwam aanbeenen en mij ter hulp snelde. Hij heeft me in de
| |
| |
lift geholpen, op knopjes gedrukt en me naar de vijfde begeleid. En hij heeft me jouw deur gewezen en geglimlacht. Daar heb je de roman’.
‘Hij woont in de rechtsche flat’, zei Mona.
‘Ja, daar zag ik hem toen binnenspiebelen. Zeg Mona, zie je hem nu elke dag?’
‘Ja, altijd als ik uitga, 't Is een beproeving Puck. Ik begin er al zoo'n beetje op te rekenen, als mijn deur opengaat, dat dan ook de zijne openkiert’.
‘'t Is een magazine-verhaal’, gnoof Puck.
‘O, asjeblieft niet’, zei Mona. ‘Maar Puck zeg, vandaag ben ik erg gemeen geweest. Ik ben de heele dag binnengebleven, en om vier uur, als ik voor de thee nog wel eens even omloop, heb ik Cerberusje de vrije lucht ingestuurd’.
‘O Mona, en?’
‘Ja, natuurlijk, toen mijn deur openging - ik keek door de kier! week ook de zijne. Je hadt zijn gezicht moeten zien, toen hij het brave Cerberusje zag’.
‘Nu, je kunt zeggen wat je wilt’, zei Puck, ‘maar het is wel een magazine-story’.
En de volgende dag moest ze onwillekeurig aan die woorden denken. Ze zat in het Park, terwijl Baby balde met een jongetje in een oranjebroekje. En terwijl Baby zich net bukte om de bal op te rapen, kwam om de vijver een meneer aangewandeld, die, schijnbaar in diepe gedachten, Baby compleet omverliep. Baby gilde natuurlijk. En Puck, opgesprongen, herkende in de verstrooide de Stetson meneer. Hij lichtte zijn hoed. Hij scheen Puck niet te herkennen. Puck trok zich dat maar niet aan, zij had nu eenmaal niet zoo'n opvallend
| |
| |
gezicht, dat maanden lang iemands verbeelding kon bezighouden.
‘Sorry, sò sorry’, stamelde de Stetson meneer.
‘Och, 't is niets’, zei Puck. Ze lachte. ‘Nietwaar Baby? Geen pijn gedaan hè? 't Was maar even de schrik. Kom liefje, ga maar weer ballen met Eddy’.
‘Och, bent u niet.... ik meen toch, dat ik u wel eens ontmoet heb... Bent u niet.... e....’. Puck vond zijn pogen om zich haar te herinneren, beslist aandoenlijk.’
‘Ja, die ben ik. Precies’. Ze keek guitig. ‘U hebt me eens bijgestaan in een lift. Op Kerstavond’.
‘Ach ja,
| |
| |
nu herinner ik mij. U bent de vriendin van miss Farrel’.
Puck schopte een steentje heen en weer met haar voet.
‘Ja, ik ben de vriendin van Miss Farrell’, herhaalde ze zoet.
‘Zat u hier.... bent u.... zit u hier.... mag ik misschien even hier plaats nemen?’
‘Och, hij is verlegen’, dacht Puck. ‘Of zou ons weerzien hem zoo hebben aangegrepen’.
Ze zaten naast elkaar op de bank. De Stetson meneer had zijn hoed over de knop van zijn wandelstok gehangen. De lucht was blauw en luw. Er klonken kinderstemmen, jonge, blijde kreetjes als van jonge vogels.
‘Duss.... e....’, zei de Stetson meneer nog eens, ‘u bent dus de vriendin van Miss Farrell’.
Puck dacht, wat een opgewekte conversatie dit beloofde te worden, als ze mekaar in alle toonaarden gingen toezingen: ‘So, yoù're the friend of Miss Farrell, Yes, I'm the friend of Miss Farrell’. Ze boog haar hoofd wat opzij om haar glimlach te verbergen.
‘Weet u ook.... is het u misschien bekend of Kolonel Farrell uit het Indische leger familie van haar was?’
‘Ja’, zei Puck haastig, blij met deze vraag, en vreezend, dat die weer eenige keeren herhaald zou moeten worden, voor ze tot een eindresultaat kwamen, ‘ja zeker, kolonel Farrell was haar vader’.
‘Och ja? Ik heb Kolonel Farrell zeer goed gekend. Ik ben ook officier in het Indische leger. Nu met verlof’. Puck boog zich naar hem toe.
‘En Mona's Moeder? Hebt u die ook gekend?’
| |
| |
‘Ja ook. Ze was de liefste vrouw, die ik ooit ontmoet heb. Ik vind, dat uw vriendin, uiterlijk tenminste, op haar lijkt’.
‘En innerlijk ook’, zei Puck grif.
Ze zwegen even. Dan zei Pucks gewezen liftboy:
‘En u bent zeker een Schotsche. U hebt zoo'n alleraardigst zangerig accent’.
‘Neen’, zei Puck fier, ‘ik ben een Hollandsche. En ik ben erg geknakt in mijn ijdelheid, dat u mij een accent aanwrijft, als is het dan zangerig’.
‘Sorry’, zei de Stetson meneer. Hij kreeg er een kleur van. Ja, hij was bepaald verlegen. ‘En.... e.... logeert u hier?’
‘Neen, was 't maar waar. Ik ben hier in betrekking. Het kind, dat u omvergeloopen hebt is aan mijn zorgen toevertrouwd’.
‘Juist. Juist. Hebt u een aangename werkkring?’
‘Zalig!’ zei Puck en klakte met haar tong.
Toen kwam Baby aanhollen, die beslist verklaarde, dat ze naar huis wilde, omdat Eddy een ‘naarling’ was.
‘Maar Baby!’ bestrafte Puck. ‘Dat mag je toch niet zeggen’.
‘Dat zegt Bertha ook’.
Puck stond op. ‘Ik zal moeten gaan’. Ze stak haar hand uit. ‘Mag ik mijn vriendin vertellen, dat u haar ouders gekend hebt?’
‘Ja graag. Heel graag. Mijn naam is....’, hij grabbelde naar een kaartje in zijn portefeuille - ‘mijn naam is Kilburn. Donald Kilburn’. Puck stopte het kaartje in de zak van haar jas.
‘Ik ben Gerry van Holten, zei ze. Een hoedlichten, een
| |
| |
buiging, en daar wandelde de Stetson meneer heen. En Puck koerste met Baby naar huis, terwijl ze trachtte Millicent bij te brengen, dat een jongetje, als hij aldoor de bal ving, juist aardig en flink was. Maar toen ze thuis kwamen zei Baby, dat ze Eddy tòch een ‘stoethaspel’ vond. En Puck was er zelfs op voorbereid het befaamde ‘verdoekeme’ te hooren volgen.
Later, even alleen, bekeek ze het kaartje; Donald R. Kilburn. Guard Lieutenant. Ind. Army. Lucknow.
Ze ontmoette hem daarna haast elke dag, En elke keer vroeg hij, na de gewone plichtplegingen, bescheiden, halfhaperend naar Mona. Puck dacht: ‘Als ik ijdel was geweest, dan zou ik nu omvallen van teleurstelling. Maar eerlijk bekende ze zich, dat ze, naast Mona, nooit iets beteekenen kon.
Een keer vroeg ze hem: ‘Hoe lang blijft u nog in Engeland?’
‘Tot mijn verlof om is. Tot September. Ik ga met een vrind, die volgende maand uit Indië komt, naar Italië. Voor een paar maanden’.
‘Gelukkige’, zei Puck.
‘Och, gelùkkig! Ik heb niemand meer. Geen ouders. Geen broers. Alleen een zuster, die hier in Coventry woont. Daarom ben ik hier ook neergestreken’.
Natuurlijk had Puck Mona alles verteld. En Mona - wel hadden haar oogen geglansd achter de lange wimpers - had alleen geantwoord:
‘Och, wat aardig, dat hij Vader en Moeder gekend heeft’.
‘Zal ik hem jouw groeten doen?’ had Puck geanimeerd.
| |
| |
‘Puck, ben je wijs! Neen hoor! Laat me asjeblieft in mijn rust. Ik ben zoo veel te gelukkig’.
‘Nu, dan niet’, had Puck, wat verontwaardigd, gebromd,
Maar in Maart - de struiken in het Park kregen al zwellende knoppen, en er was altijd wel een voorbarig boompje, dat al onbekommerd groene blaadjes toonde - vroeg Mona, op een avond, aarzelend:
‘Zeg Puck, ik zie de Stetson meneer niet meer’.
Puck, die languit voor de haard lag, elke minuut koesterend. want morgen kwam Alice weer terug, zei onverschillig:
‘O, die is er niet meer’.
‘Neen? Waar is hij dan?’
‘Naar Italië. Met 'n vriend’.
‘Wat weet je dat goed Puck’.
‘Natuurlijk. Hij vertelde me altijd alles, wanneer ik hem in het Park zag’.
‘Vertelde hij je alles?’
‘Alles!’ zei Puck met pathos. ‘Ik moest de woorden wel uit zijn mond trekken, maar dan kwam het wel zoo zoetjes aan’.
‘Merkwaardig’, peinsde Mona.
‘Ja, èrg merkwaardig’, beaamde Puck.
Puck gooide zich op haar zij. Mona zat voor de vleugel. Af en toe sloeg ze eens een toon aan.
‘Zeg, waarom heb je me dat nooit verteld?’
‘Ik dacht, dat het je niet interesseerde’.
Mona sloeg weer een toon aan.
‘Ik.... e.... 't is zoo vreemd zeg, dat ik hem nu niet meer zie’.
| |
| |
Puck ging rechtop zitten. Ze leunde haar hoofd op haar opgetrokken knieën.
‘Zal ik je eens wat zeggen Mona? Die Donald Kilburn - heet hij zoo niet? Ik heb jou z'n kaartje gegeven - zocht me alleen, om over jou te kunnen boomen. En dan hoefde ik niet te pompen naar woorden.
‘Malle Puck’, zei Mona. Ze boog haar hoofd.
‘Ja, zoo is het’, zei Puck. Ze sprong op. ‘Zeg Mona, als hij over twee maanden terug is, hij blijft een paar maanden weg, dan moet je zelf maar eens met hem praten hoor’.
Mona antwoordde niet. Maar haar vingers grepen plotseling in de toetsen, en ‘Anitra's Tanz’ kletterde en jubbelde door het vertrek. Puck was opnieuw voor de haard gaan zitten. Ze staarde peinzend in het vuur....
En de volgende dag verscheen Alice weer met tallooze koffers. En haar schelle stem joeg door het huis. Het was of alles verkeerd moest gaan. Baby dwong en zeurde, Dokter was prikkelbaar, Bertha brak een antiek bord uit de eetkamer, en Puck rolde met een arm vol tijdschriften, die ze uit de koffers had bijeengegaard, om ze in de wachtkamer neer te leggen, van de trap.
Toen ze onder op de mat in de hall zat - de tijdschriften, die ze in haar schrik had losgelaten, waren als duiven naast haar neer gefladderd - kwam Alice uit de zitkamer.
‘Wat doet u daar?’
Puck keek wat versuft naar Alice op.
‘Niets. Ik ben van de trap gevallen’, zei ze. Ze probeerde
| |
| |
op te staan. Ja, 't ging. Nee,
ze scheen nog heelemaal heel te zijn.
‘Wees voorzichtig in 't vervolg, als u met Baby de trap afloopt. Niets kan ik u ook toevertrouwen’.
Puck raapte de tijdschriften bij elkaar. Ze zou maar zwijgen!
- Zoo kroop April nader. Sneeuwbuien stoven, de wind gierde om het huis. De hagel kletterde. En Puck dacht vaak: ‘Als ik Mona niet had, dan werd ik ziek van ellende’.
Maar ziet, op een mor- | |
| |
gen in April, werd Puck wakker, terwijl de zon in haar kamer scheen. De zon, die ze letterlijk en figuurlijk in geen weken gezien had. Ze sprong het bed uit, trok de gordijnen open. Ja, de zon was er! En wat waren opeens - in éen nacht - de boomen van Hill-Avenue groen geworden.
Die Aprildag was het, dat, terwijl ze 's middags met Alice in de erker zat, en de thee-plechtigheid meemaakte, een lage, roode auto voor het huis stilhield. Puck zag, hoe een lange jongen genoegelijk over het portier heen op de grond stapte en direct daarop rinkelde de huisbel, lang en nadrukkelijk. Alice hield de handen voor de ooren.
‘Wat is dat? Wat is dat Mademoiselle?’
‘Ja, ik weet niet’, zei Puck snugger. ‘Er wordt gebeld’.
‘O ja?’ zei Alice sarcastisch.
Maar toen was er al een stap in de hall, een bons op de deur, de deur die openwoei.
‘Hallo Alice! Hoe gaat het? Lieftalliger en bevalliger dan ooit! Ik zie het al. Zoo kruimel’ - tegen Millicent - dan een buiging voor Puck.
Puck neeg terug.
‘Waar kom jij in vredesnaam vandaan Ray?’ vroeg Alice.
‘Dat klinkt niet buitensporig hartelijk. Weet je dat wel Alice? Ik kom van Londen. En ik kom een tijdje logeeren’.
‘Dat hadt je wel tevoren kunnen schrijven’, zei Alice.
‘O, maar ik wist het tevoren niet. Nee, warachtig niet. 't Kwam vanmorgen bij me op. Toen verlangde ik zoo naar jou....’.
‘Ja, dat zal wel’. Alice keek valsch.
‘En wat is je haar mooi’, zei de onverbeterlijke. ‘Pas ge- | |
| |
wasschen? 't Is kolossaal. Krijg ik nog thee? Of is er niets meer in de pot’. Hij lichtte het deksel op. ‘Slooten thee zijn er nog. Zal ik me zelf maar bedienen nicht?’
‘Neen. Mademoiseele kan je bedienen’, zei Alice koel.
‘Mademoiselle?’ Een gebaar van zijn jas recht te trekken, een streek over zijn haar. ‘Bent u een Francaise?’
‘Nee’, zei Puck. ‘Een Hollandsche’. Ze zei het koel, want Alice leek een nijdige terrier.
‘Och, bent u een Hollandsche? Wonderbaarlijk’. Hij stak zijn hand over de trekpot naar Puck uit, en Puck moest die hand wel grijpen. ‘Ik ben dol op Hollanders. Stapel. Ik ben met de Olympiade in Amsterdam geweest. Reuzelui! Was u er ook?’
‘Ja’, zei Puck, terwijl ze trachtte haar vingers los te wrikken.
Maar de jonge man hield vast wat hij had, en bij elk woord, dat hij nadrukkelijk sprak, pompte hij die hand heen en weer.
‘Hebt u oòk gebruld?’
‘Geloeid’, zei Puck.
‘Dan heb ik u gehoord, 't Was kolossaal hè?’
‘Zou je Mademoiselle nog eens gelegenheid geven je thee in te schenken?’ vroeg Alice.
De jonge man keek naar Pucks hand, alsof hij heelemaal niet wist, dat hij die nog vasthield. Toen legde hij die hand voorzichtig, alsof het een kostbaar juweel was, weer op Pucks knie. Puck had heel graag geproest, als ze om Alice gedurfd had.
‘Hoeveel klontjes?’ vroeg ze, terwijl ze de suikertang greep.
‘Acht. En geèn melk’.
| |
| |
‘Maar Ray!’ riep Alice.
‘Nu ja, zes is ook goed. Zoo dus u bent een Hollandsche’. Hij had zijn ellebogen op zijn knieën gesteund, en boog zich voorover tot een aanminnig gesprek. ‘En hoe heet u? Annà? Màriè?’ Hij sprak de namen zoo dwaas uit. Puck schudde.
‘Wat kan het je schelen?’ tierde Alice opeens. ‘Mademoiselle heet van Holten, als je 't weten wilt’.
‘Van haar voornaam? Wat gek’.
‘Nee, van haar achternaam’, zei Alice. ‘Is je dat niet voldoende?’
‘Mademoiselle heet Gladys’, zei Millicent, die tot nu toe gezwegen had en met groote oogen naar die wondere verschijning had gestaard. ‘Niet waar mademoiselle? En ik heet Poelike’.
‘Heet u Gladys?’ Groote, verbaasde oogen. ‘Dat is toch geen Hollandsche naam?’
‘Neen. Ik heet Gerry of Puck’.
‘Puck? Hoera, dat is een naam, die me lijkt. Ik zie opeens de heele Midzomernachtdroom voor me. Bent u net als de Puck uit de Midzomernachtdroom?’
‘Ja, precies’, zei Puck. ‘Kom Baby, maak voort, dan gaan we wandelen’.
‘Gaat u wandelen? Neen, dat meent u niet. Ik wil met u over de Olympiade praten. Vond u die niet kolossaal? Ik ben weg geweest van enthousiasme’. Dan sprong hij opeens op. ‘Sorry. Ik heb me nog niet eens bekend gemaakt. Peter Raymond Stones. Afkorting Ray’.
‘Baby eet door!’ drong Puck.
‘Ray, ik wou, dat je je niet zoo aanstelde’, snauwde Alice
| |
| |
opeens. Puck was eigenlijk verbaasd, dat ze al niet eerder tusschenbeide gekomen was.
‘Aanstellen? Ik stel me niet aan. Ik ben van een ongedwongen natuurlijkheid. Vindt u niet Mademoiselle? Zeg-e-hoe vond u die Urugayers?’
‘Geweldig’, zei Puck.
‘Ja, phenomenaal hè? En weet u, dat ik bij vergissing met de Amerikanen heb meegebulkt. Uit puur enthousiasme. U herinnert u toch wel hun strijdkreet? Ray, Ray, U.S.A., A.M.E.R.I.C.A.! Ik was zoo absoluut van de wijs, toen ik mijn eigen naam hoorde, dat ik van brooddronkenheid maar meekrijschte’.
‘Zoo’, zei Puck.
‘Wat zegt u dat onverschillig. Zijn alle Hollanders zoo onverschillig? Nee toch! Ik heb ze wel anders meegemaakt’.
‘Baby, toe, eet door!!’ Want Baby knoeide met haar cake, knoeide met haar thee.
‘Lekker zijn die sandwiches zeg Alice! Hebt u die gemaakt Mademoiselle? Wat klinkt dat gek om mademoiselle te zeggen, als je 't niet tegen een Française hebt. Ik zal maar Puck zeggen, geloof ik....’.
‘Ray!’ kreet Alice.
‘Nou, Miss Puck dan! Ja, van die cake wil ik ook wel’.
Ray ging er op zijn gemak bij zitten. ‘En vertel me eens Alice, zit je Jack nog altijd zoo op zijn kop?.’
Puck dook onder de tafel. Neen, dat werd te zot. Voor ze het wist, had ze geschaterd!
Maar toen kwam Dokter binnen en Ray stoof op hem toe. Hij beklopte Dokter's schouder.
| |
| |
‘Hallo Jack. Hoe gaat 't? Ik kom logeeren. Goed hè? Alice was enthousiast. Zeg, die kar van me, die kan ik straks wel in jouw garage rijen hè?’
‘Best. Als je de deur maar niet kapotrijdt, zooals verleden jaar’.
Puck had eindelijk bereikt, dat Baby klaar was. Ze nam haar bij de hand. Ze wist niet hoe gauw ze de kamer door zou loopen om maar in de veilige hall te komen. Maar voòr ze nog bij de deur was, hoorde ze Ray zeggen:
‘En Jack, ouwe jongen, vertel 'es wat. Laat jij je nog altijd zoo door Alice op je kop zitten?’
|
|