| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI
‘.... Weet je zeker, dat we op de goeie weg zijn? Je rijdt zoo raar’.
‘Natuurlijk. Bang schaap’.
‘En waarom kijk je dan op elke wegwijzer?’
‘Voor opperste zekerheid’.
‘Nee, dan is 't goed’.
‘Puck, je moet me eens wat Hollandsch leeren’.
Puck keek om zich heen. Wat leek hier alles wonderlijk onbewoond en dor. ‘Puck, hoor je me niet?’
‘Jawel, ik moet je Hollandsch leeren. Ik geloof niet, dat jij aanleg voor talen hebt’.
‘Nu, dat kun je probeeren. Wat is “I love you?” in 't Hollandsch?’
‘O’, zei Puck onschuldig, ‘dat is onvertaalbaar’.
‘Nee, dat meen je niet’.
‘Ja, dat meen ik wel’.
‘En hoe vertaal je ‘Kiss?’
‘Kiss? - Zoen’, zei Puck.
‘Dus als ik in het Hollandsch wil zeggen - I kiss you, dan zeg ik - I soen you’.
‘Ja, zoo ongeveer. Hoewel je altijd kans loopt, dat ze je niet verstaan’.
‘En zou jij me verstaan, als ik het tegen jou zou zeggen, Puck?’
‘Ja, verstaan zou ik het wel’, zei Puck.
| |
| |
‘En als ik het deed?’
‘Dan kon je een oplawaai van me krijgen’.
‘Dat zou ik wel eens willen zien’.
‘Ik zou er maar niets verlangend naar zijn, als ik jou was’. Puck balde haar kleine hand tot een vuist.
En dan - opeens, begon de auto langzaam te rijden, om eindelijk als een vermoeid kind, heelemaal stil te staan.
‘Zeg Peter, wat voer je nu uit?’ riep Puck.
‘Die kar van me voert toch zeker wat uit. Of dacht je, dat ik het deed?’
Ray stapte, over het portier heen, de wagen uit. Hij keek eerst om zich heen. Niets te bekennen. Geen huis. Geen mensch.
‘Wat mankeert er aan?’ wou Puck direct weten.
‘Ja, dat kan ik toch zeker zoo van buiten af niet zien’. Hun stemmen waren geprikkeld, als van kinderen, die elk oogenblik aan het kibbelen konden slaan.
‘Zal ik er ook uit komen?’
‘Nee, blijf asjeblieft zitten’.
‘O best, ik dacht dat het gemakkelijker voor jou was’, Puck keek beleedigd naar Ray.
‘Heb jij verstand van auto's?’
‘Nee, geen klap’.
‘Nou dan, wat wou je dan?’ zei Ray norsch.
Hij trok zijn jas uit, hing die over een lage boomtak.
‘Hoe laat is 't?’ wou Puck nog weten.
Ray duwde haar zoo driftig zijn horloge onder de neus, dat Puck terugschrok. ‘Hier, kijk zelf maar’.
| |
| |
‘Half zes al? O Peter, en waar zijn we? Half zes! Dan komen we nooit op tijd thuis’.
‘Ik zal er in elk geval mijn best voor doen, en - o verdraaid’, zei Ray. ‘O stommeling dat ik ben. Puck, het spijt me. O, wat 'n ezel’.
‘Maar wat is er dan?’
‘Mijn bezinetank is leeg. Ik moet er op uit om benzine, en.... ik zie nergens een huis, laat staan een garage. O, driedubbelovergehaalde uil, dat ik ben....’.
Het was half tien toen ze na een misdadige tocht Hill-Avenue binnenraasden.
‘Breng jij nu de wagen maar weg’, zei Puck. ‘Ik zal wel alleen naar binnen gaan’.
‘Welja, ze zal je warempel niet opeten’, zei Ray, alweer opgewekt.
Suzy deed open.
‘Wilt u meteen bij mevrouw komen? Mevrouw is in de zitkamer’.
Puck hing haar hoed op. Ze keek even in de hall-spiegel. Moe zag ze eruit. Ze duwde haar schouders naar achteren, klopte bescheiden aan.
‘Come in’.
In de erker stond Alice. Ze legde haar sigaret weg. Ze trok haar bovenlip op.
‘Dat noem ik op tijd zijn. Tien uur! Schaamt u zich niet Mademoiselle!’
‘No madame’, zei Puck. ‘'t Is half tien. En ik schaam me niet’.
| |
| |
‘Mademoiselle!’
‘Nee, ik schaam me niet. Ik kan het toch zeker niet helpen, dat op de terugweg de auto niet verder wilde, en dat we de weg kwijt waren?’
‘Wat een schandelijke uitvluchten’, riep Alice.
‘'t Zijn geen uitvluchten. Ik maak nooit uitvluchten’. Puck voelde, hoe ze zich, als Alice te veel zei, niet meer zou kunnen beheerschen.
‘Ik zal een brief aan uw ouders schrijven. Ik zal ze eens vertellen, hoe u zich hier gedraagt’.
‘Doet u dat vooral’, hoonde Puck. ‘Maar dan zal ik oòk een brief aan mijn ouders schrijven en hun vertellen, hoe ù zich gedragen hebt tegenover mij’.
‘Ik? Me gedragen tegenover u?’
‘Ja, ja, ja! Geplaagd hebt u me. Getreiterd! Nooit eén goed woord hebt u me gegeven! U hebt me slechter behandeld dan u uw dienstboden doet. Niets, niets, nièts hebt u me gegund!’
‘Ik verkies geen woord meer te hooren!’ zeidde Alice.
‘O, maar ik ben nog lang niet uitgepraat’. De drift bebesprong Puck. Ze trad tot voor de kleine tafel waar Alice stond. ‘Maandenlang hebt u me laten sjouwen, toen Anny en Clara weg waren. Dat was alles heel gewoon in uw oogen. En nooit hebt u me een vriendelijk woord gezegd. En als ik dan eens, éen keer een middag uitga, misgunt u het me’.
‘Dat is een leugen!’ riep Alice.
‘Nietwaar! Nietwaar! Dan misgunt u het mij. Dan knibbelt u op de tijd, dat ik vooral, vooral maar geen plezier hebben zal. O, idioot dat ik was, dat ik me zoolang, door u....’
| |
| |
Puck stampte op de grond - ‘door
‘En nu mijn kamer uit!’
‘En mijn huis uit!’
‘En direct!’
ù heb laten tiranniseeren!’
‘En nu de kamer uit’, zei Alice. Ze trad voor Puck. ‘En nu de kamer uit! En mijn huis uit! En direct!’
‘O, ik zou hier niet eens meer willen blijven!’ Puck lachte. ‘Denkt u, dat ik nu nog, zou willen blijven? En schrijft u vooral aan mijn ouders! Zij zullen mij eerder gelooven dan u!’
Alice wees op de deur. Puck liep achteruit. Ze had de deurknop in de hand, toen zei ze:
‘En ik dank u nog voor al de Engelsche boeken, die u met me gelezen hebt’.
Puck zat bij Mona in de erkerbank. Het was avond. De ramen stonden wijd open. Als ze zich uit het raam boog kon ze de boomen zien van het park. Ze was nu twee dagen bij Mona. En ze trachtte, een blocnote op haar knie, aan huis te schrijven.
| |
| |
Maar dat lukte niet zoo vlot. Mona lag op de divan en deed of ze las. Maar opeens zei ze:
‘Gaat het niet Puck?’
‘Nee, gek zeg. Mijn gedachten dwalen aldoor af’.
‘En waaraan denk je dan aldoor?’
Puck boog weer over de blocnote op haar knie.
‘Aan Baby’, zei ze.
‘Malle Puck’, zei Mona.
‘Ja. vreemd hè? Ik denk aldoor aan haar. Aldoor! Ik vind het zoo ellendig, dat ik haar, toen ik naar jou ben gevlucht - wat klinkt dat geweldig zeg Mona - dat ik haar toen nog niet even goeiendag heb gezegd’.
Mona zei: ‘Dat had je ook niet kunnen denken, dat je je zoo aan een kind zou gaan hechten’.
‘Neen. Je beseft toch immers pas, welke beteekenis iets voor je heeft, als je 't niet meer hebt.’
‘Ja, dat is zoo’, gaf Mona toe.
Het begon te regenen. Een paar regendroppels stoven tegen Pucks gezicht. Het was een stille Mei-avond. Die warme regendroppels hoorden erbij. Puck kroop wat meer in de hoek.
‘Mona, ik moet weer aan 't werk.’
‘Nee. Eerst blossen en ronde wangen’.
‘Ach. Die zullen wel vanzelf komen. Jij en Cerberusje verwennen me zoo. Ik ga morgen naar je Tante, om haar te vragen of ze me helpen wil.’
‘En dan prikken we jouw kaartje onder het mijne tegen de deurpost. “Gerry van Holten. Fransche en Duitsche conversatie”. Zeg, dat zal cachet aan mijn deurpost geven Puck’.
| |
| |
‘Ik ga meteen weer aan 't lezen morgen. Ik zal boeken uit de bibliotheek halen. En denk je, dat ik tegenover een élève niet een te gek figuur zal slaan?’
‘Ik heb zoo'n idee, dat heel Coventry naar Park House zal stroomen’, plaagde Mona. Puck lachte.
Ze boog zich weer over de brief. ‘Lieve Ouders’, stond er. En dan: ‘U zult wel verwonderd zijn als u ziet....’.
Toen werd er gebeld.
‘Wie kan dat zijn?’ vroeg Mona. ‘Er wordt nooit 's avonds zoo laat nog gebeld.’
Ze hoorden een mannenstem in de Hall. Even dacht Puck aan Peter. Maar Cerberus zei:
‘Daar is Dokter Cuningham voor Miss Puck’.
Puck sprong op. Ze wachtte tot Dokter de kamer doorliep naar haar toe. Ze wist ook niet of ze nog haar hand zou uitsteken. Ze zag hoe Mona wegglipte. Maar Dokter stak zijn hand naar haar uit, en hij drukte de hare lang en warm.
‘Bent u niet boos?’ vroeg Puck.
‘Mademoiselle, als ik thuis was geweest, dan was dit niet gebeurd’.
Puck ademde op. Ze schoof een stoel aan.
‘Wilt u niet even plaats nemen?’
‘Ja graag. Maar niet lang. Want weet u, waarom ik hier gekomen ben? U kunt het natuurlijk wel raden. Gaat u weer met mij mee terug’.
Puck vouwde de handen om haar knieën.
‘Mevrouw....’ begon ze aarzelend.
‘Het spijt mevrouw, dat alles zoo geloopen is. U was allebei wat driftig’.
| |
| |
‘En Baby Dokter. Hoe is Baby?’
‘Baby huilt de heele dag om u’.
‘Heusch? Heusch waar?’
‘Ja, heùsch waar’, zei Dokter glimlachend.
‘O, maar dan kom ik graag weer terug’, zei Puck en haar oogen straalden. ‘Ik zal het even mijn vriendin zeggen. Die zal niet weten wat ze hoort’.
‘Ik was nog bang’, zei Dokter, ‘dat u al naar Holland gevlucht was’.
‘O, neen, neen, mijn jaar is nog niet om’, zei Puck.
‘En misschien teekent u nog wel bij’, zei Dokter.
‘Misschien’.
Puck liep naar Mona's slaapkamer. ‘Bijteekenen? Alice, die natuurlijk vervelend, onaangenaam en vitterig blijven zou. Die kon toch maar niet zoo opeens in een beminnelijk velletje kruipen? Maar Baby....’.
‘Ja, dat dacht ik wel’, zei Mona, toen Puck haar vertelde van Dokters verzoek. ‘Kleed jij je maar aan, dan pak ik je suitcase wel. De rest stuur ik dan morgen wel na. Goed?’
‘Misschien kunnen we wel een sneldienst oprichten Hill-Avenue - Park House, vice-versa’.
‘Ja, stel je voor, dat je over een paar dagen weer hierheen vlucht’, zei Mona.
- Nu stonden ze met z'n drieën in de Hall. Mona, Dokter en Puck. Dokter droeg de suit-case. Puck zette haar mantelkraag op. Dan sloeg ze haar armen om Mona heen.
‘Mona, ik dank je voor alles’.
‘Malle Puck’, zei ze, en legde even haar handen langs Pucks warme wangen.
| |
| |
Toen Mona de deur opendeed, ging ook de bruine deur aan de overkant open. De Stetson-meneer kwam naar buiten. Hij groette Puck, maar hij bleef kijken naar Mona.
Dokter liep al op de lift toe.
- Vliegensvlug draaide Puck zich naar Mona om.
‘Mona, hoe vind je, de Stetson-meneer is terug’.
‘Ja’, zei Mona, en ze keek zijn rechte figuur, die ook op de lift toeliep, na: ‘De Stetson-meneer is terug’.
‘Vind je 't niet leuk Mona?’
‘Ja, ik vind het.... leuk’, zei Mona en ze deed langzaam de deur van haar flatje weer dicht.
Op straat. Puck zat voorin bij Dokter. Lauwe regendroppels vielen op haar geheven gezicht. Voorbij Peeping Tom. Langs het Park.
‘Ik weet wel iemand, die blij is, dat u terug bent’, plaagde Dokter.
‘Wie dan?’ vroeg Puck. Ze dacht: ‘Peter misschien?’
‘Bertha Jenkins. Zij gaf ons ook uw adres’.
‘Och ja, Bertha....’.
‘O jà, en mijnheer Stones heeft me opgedragen u te groeten. Hij is gister weer vertrokken’.
‘Dank u wel Dokter’, zei Puck effen.
De auto stopte 32 Hill-Avenue.
‘Voorzichtig, kunt u wel? Wacht, laat ik u even helpen. En.... Mademoiselle, het beste is misschien, dat u direct naar boven gaat. Mevrouw is al naar haar kamer gegaan’.
‘Ja, dat was weer echt Alice’, dacht Puck.
Met haar suit-case in de hand draafde ze de trappen op.
| |
| |
Was ze twee dagen weggeweest? Neen, maànden leek het haar nu. Ze knipte het licht op in haar kamer. Even, even moest ze naar Baby kijken.
Voorzichtig keek ze om de deur. Millicent sliep. Puck liep op het lichtblauwe bedje toe. Ze keek neer op het slapende kind. Haar hart werd warm van teederheid. Dan opeens, trilden de wimpers, sloeg Millicent de oogen op. Even keek ze Puck aan, als iemand die nog ver weg, verweg is in oneindige droomlanden. Maar dan schoot ze overeind. Ze strekte de armpjes uit.
‘Mademoiselle!’
Puck viel neer bij het bedje. Ze sloeg de armen om Millicent heen. Drukte haar tegen zich aan, innig en vast.
‘En ga je nu nooit meer weg?’ vroeg Millicent.
‘Neen Baby’.
‘Zul je dan altijd bij me blijven?’
‘Ja Baby’.
Het warme gezichtje tegen Pucks gezicht. Twee zachte, vochtige lipjes op haar wang. Toen zei Puck:
‘Houdt Baby dan wel van Mademoiselle?’
‘O, zoo'n heeleboele veel’, zei Millicent.
En terwijl Puck haar kin drukte op het blonde pagekopje, zei ze - haar stem trilde:
‘Och, mijn eigen, lieve, kleine poeleke....’.
|
|