| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
Het was al December geworden, en nog steeds waren nòch mannelijke, nòch vrouwelijke hulptroepen komen aanrukken. Puck had soms een gevoel, dat haar rug brak. Maar als ze dan bedacht, dat - ze telde bij maanden - er al vijf maanden om waren van het jaar, dat ze zich zelf had toegedacht, dan zong er, ondanks kou, moeheid en liefdeloosheid soms een vogeltje in haar borst. En had Dokter niet eens, toen ze in de bijkeuken gehurkt zat boven de wasch, die ze moest uitzoeken, het vervelendste werk wat ze kende, even zijn hoofd, op zoek naar Roberts, om de deur gestoken, en gezegd: ‘Wat bent u toch altijd in de weer Mademoiselle. Niet moe?’
‘O nee dokter, heelemaal niet’. Ze had toen ook werkelijk geen moeheid meer gevoeld.
Van Mona kwamen geregeld brieven. En in de laatste brief had ze geschreven: ‘Ik heb spoedig een groote verrassing voor je Puck. Nog even geduld, en dan zul je dansen gelijk Bertha Jenkins, die me, door jouw brieven, een trouwe vriendin geworden is’.
Puck, die 's middags met Bertha in de spreekkamer bezig was, een doek om haar hoofd gebonden voor het stof, en nu voorzichtig de instrumentenkast schoonmaakte, terwijl ze Baby, die in Dokters stoel zat, vertelde van het leelijke jonge eendje, Puck hoorde de telefoon gaan in de hall. Vòòr zij er bij kon komen, was Alice, die op de chesterfield-bank
| |
| |
in de zitkamer voor het groote houtvuur lag, al in de hall verschenen en had de telefoon van de haak gegrist. Ze woei Puck weg met een norsch handgebaar en Puck, die langzaam terug liep, hoorde Alice zeggen: ‘Neen, neen, daarvoor is nu geen tijd. Neen, die is bezig op het oogenblik. Ja, daar is nu geen tijd voor’. Pats! werd de telefoon neergegooid.
Tegen Bertha zei Puck: ‘Zeg, ik geloof beslist, dat Bill daar voor jou aan de telefoon was’.
Maar Bertha zei onverschillig: ‘Nee mum, dat kan niet. Hij zit vandaag in Leamington. Vòor zijn baas’.
‘Nu, misschien heeft hij je wel vanuit Leamington opgebeld’, veronderstelde Puck nog.
‘As je me nou’, zei Bertha achteloos, om dan vertoornd door te gaan: ‘Baby, as je nou nog eén keer aan die pinsjetten komt, dan zwaait er wat. Je moest maar verder vertellen Mum. 't Is zoo geen bestaan’. Bertha leunde even tegen het groote bureau. ‘'t Is toch zonde en zonde. Zij legt maar de heele dag op de canapé, en wij sjouwe as paarden’. Bertha keek norsch naar Puck. ‘Zij kon toch best 'es op Baby passen. Daar zal ze niet van dood gaan verdoekeme. Nee Mum, ik kan je dit wel zeggen, ik heb hard zin om de boel d'r bij neer te gooien’.
‘Bertha, dat meen je niet!’ kreet Puck bijna.
‘Ja, dat meen ik wel. Als 't niet om u was Mum, nòu....’ Bertha had een welsprekend gebaar.
En opeens greep Puck die groote, roode werkhand vast.
‘O Bertha, asjeblieft, laat me hier niet alleen. Asjeblieft niet Bertha. Dan heb ik niemand meer. Je meende het niet hè Bertha?’
| |
| |
‘Ja, ik meende het wel’, zei Bertha Jenkins. ‘Maar ik zeg toch, as 't niet was om U, dan had ik 'm al lang gesmeerd. 't Is hier doodwerken. En nooit een goed woord’.
En Puck, die opeens de rest van de dag als een lange, onafzienbare weg voor zich liggen zag: eerst nog thee, Baby kleeden, afwasschen, dan zorgen voor dinner, terwijl Baby vooruit eten moest hebben, gebaad moest worden, in bed gestopt, verteld. Dan vliegensvlug weer naar de keuken, en er waren paddestoelen klaar te maken, die ze al een keer verknoeid had. En zoo'n groot stuk vleesch leek ze nooit goed te kunnen braden - Puck boog zich over de instrumentkast heen, beet haar tanden op elkaar en sperde wijd haar oogen open, om maar niet te huilen van moeheid en triestheid en wanhoop.
Toen werd er gebeld.
‘Daar heb je die duivelsche bel weer’, zei Bertha Jenkins. ‘Verdoekeme!’ Ze rukte haar werkschort af, streek even over haar nonchalant gebobde lokken en ging naar de deur.
‘Mademoiselle, vertel nu verder van dat eendje’, zei Baby, die zich bezig gehouden had met de verstelbare kalender van Dokter te verzetten op Dinsdag 5 Juli.
‘Och poeleke, heb ik jou weer zoolang aan je lot overgelaten’, zei Puck, en ze streelde even langs de ronde wangetjes.
‘Vertel nou!’ dwong Millicent.
‘Nu, waar waren we ook weer? O ja, dat het eendje....’
Daar stond Bertha in de deur. Ze straalde vreugde uit alle porieën.
‘Mum, voor u!’
| |
| |
‘Voor mij?’
‘Ja, bezoek voor u’.
‘Wie is 't Bertha?’
‘Mag ik niet zeggen Mum’.
Puck liep Bertha voorbij. Ze dacht er niet eens aan, de doek die ze om haar hoofd gebonden had, los te maken.
‘Vader’, dacht ze. ‘'t Is vader’.
Maar in de hall stond Mona.
‘Oh Mòna!’ riep Puck. En opeens was het, of de eindelooze weg, die ze nog pas voor zich gezien had, bezaaid met hindernissen, veranderde in een breede, zonnige laan. Geen moeilijkheden meer. Alles was effen.
‘Hoe kom je hier Mona? Mona, was dàt de verrassing?’
‘Ja, een stukje ervan. Ik heb je zooeven opgebeld Puck. Maar ik kon je niet aan de telefoon krijgen. Alice zei, dat je geen tijd had.’
‘O, was jij dat, die opbelde. Wat eenig, dat je hier bent Mona’.
Toen schelde Alice. ‘Ik moet even naar binnen’, zei Puck. ‘Wil jij zoolang in de spreekkamer gaan? Dan kun je met Bertha Jenkins kouten. Ik kom zoo bij je. 't Is de deur aan 't eind van de gang’.
‘Best. Geef mij je tulband maar mee, little Puck’.
Puck rukte de doek van haar hoofd. ‘Die had ik warempel vergeten’. Ze schudde even heur haar als een poedel.
‘Wie belde daar juist?’ vroeg Alice, toen ze binnenkwam.
‘O, dat was Mona. Mona Farrell. U weet wel uit Eale’.
‘Ja, natuurlijk weet ik wel wie Mona is’.- Ongeduldig. - ‘Wat komt ze hier doen?’
| |
| |
‘Me even opzoeken Madame’.
‘Waar is ze nu?’
‘Ik heb Mona in de spreekkamer gelaten Madame’.
‘Wat een onzin. Ga met haar in de eetkamer Mademoiselle. U kunt een kwartier met haar praten. Niet langer, want er is nog veel te doen. En neem Baby bij u’.
Puck was warempel nog dankbaar voor dat kwartier.
Ze trok Mona, die op het bureau zat en zòo vertrouwelijk met Bertha sprak, alsof ze haar al jaren kende, mee naar de eetkamer.
‘Ik heb een kwartier voor je’, zei ze. ‘Baby, ik zal nog voor jou het groote prentenboek halen’. Vlug was ze weg, ademloos weer terug. ‘Dan vertel ik straks weer verder hoor poeleke. En Mona, nu jij je groote nieuws. Gauw, voor het kwartier om is.’.
Mona lachte even. ‘Kun je 't niet raden Puck?’
‘Nee, of 't moest zijn, dat je verloofd 6bent. Maar dan zou ik nog niet weten met wie’.
‘Nee, nee, dat is het niet. Ik zal je maar niet langer plagen.’ Mona glimlachte. ‘Puck, ik heb tante Isobel met brieven bestòrmd. Bekògeld gewoon. En nu heeft ze het goed gevonden, dat ik een flatje ga huren. Ze zegt, dan kan ik tingelen zooveel ik wil’.
‘Dat vind ik heerlijk voor je’. Puck keek zoo blij, alsof zij de gelukkige toekomstige bezitster van een flat was.
‘Ja, maar dat is nog niet alles’, zei Mona.
‘Maar wat dan? Gauw dan? 't Kwartier is zoo om’.
‘Ik heb de flat al gehuurd’.
‘Nu al? Wanneer?’
| |
| |
‘Vanmiddag, Na de lunch. Toen ik jou opbelde’.
‘Maar waàr dan?’ zei Puck, die het nog niet begreep.
‘O, domme, kleine eend, hier in Coventry’, riep Mona.
Toen sprong Puck op. Ze zwaaide Mona's armen heen en weer. ‘Hier? In Coventry? O, wat eenig, wat eenig. Dan kan ik je opzoeken Mona. Dan.... O Mona!’
En Mona drukte maar eens die kleine handen, die er al een beetje verwerkt uitzagen.
‘Ja, hoe vind je? Ik was van de zomer al van plan om in Coventry te komen wonen hoor! Maar ik vertelde het je maar niet. Ik dacht, als het misloopt, dan is het een teleurstelling voor je’. Mona lachte. ‘O Puck, je ziet er net uit, alsof je wat moois gekregen hebt’.
‘Maar dat heb ik toch ook Mona. En waar kom je nu te wonen? Hier dichtbij?’
‘Ja nogal. Ik heb tante Isobel natuurlijk eenige concessies moeten doen. Je weet wel. Elke week een dag komen eten, en elke Zondag in de veertien dagen. En een oude gedienstige heeft ze me opgedrongen als Cerberus. Ja, ja! Nu enfin, dat heb ik alles voor het goede doel maar aanvaard’.
‘En hoe ziet je flat eruit?’
‘O aardig. In een groot huis, je weet wel, dat van appartementen aan mekaar hangt. Er is een lift. Ja Puck. En daarmee vlieg je naar me toe. Vijfde verdieping. Zitkamer, tegelijk slaapvertrek, badkamer, keuken, en kamertje voor mijn Cerberus. Fraai hè?’
‘Dus geen rubberbad onder je vleugel’, zei Puck.
‘Neen. Dat was toch ook wel leuk geweest. Dit is haast te mooi’.
| |
| |
‘En wanneer kom je Mona?’
‘Ja, dat weet ik nog niet precies. Dat schrijf ik je wel. Het staat nu al leeg. En morgen, dan ben ik hier oòk nog, ga ik met Tante gordijnen uitzoeken en tapijtjes. En meubelen. O, heel eenvoudig. 't Is tante Isobel wel toevertrouwd. Die is dan in haar element’.
‘Mona, ik kan het nog maar altijd niet gelooven’.
‘En toch is het waar. Echt, waarlijk waar. Ik zie je al op een stapel kussens op mijn gebeitste vloer zitten Puck. Dan zal ik voor je spelen’.
‘O Mona!’ zei Puck. ‘Gek, ik kan niets anders zeggen, dan ‘O Mona!’
‘En Puck, Tante vroeg, of je vanavond of anders morgen bij ons kunt komen eten. Kun je dat? Zal ik het Alice voor je vragen?’
‘O nee, doe dat maar niet Mona. Dat vindt ze vast niet goed. We zitten nog altijd zonder hulp, dat weet je. Neen, ik kan nu niet gemist worden’.
‘Zal ik het toch maar niet gaan vragen Puck?’
‘Och nee Mona, 't geeft niets’. Pucks gezicht trok wat strak. Maar dan was er weer het heerlijke weten, dat Mona in Coventry kwam wonen. En ze lachte. Ze lachte ook toen de bel uit de zitkamer snerpte.
‘'t Kwartier is om’, zei ze.
Nog op de stoep vroeg ze: ‘Mona, weet jij, hoe je precies paddestoelen moet klaar maken?’
‘Neen kind, geen idee. Moet jij dat dan doen? Moet jij ook koken? Maar Puck’.
‘Och Mona, dat is toch niets. Daar leer ik van. Als ik
| |
| |
weer thuis ben, in Friesland, dan zal ik ze fuiven op heerlijkheden, die ik zelf wrocht. Dus je weet het niet van de paddestoelen?’
‘Zal ik het tante Isobel vragen? En je even opbellen?’
‘Och nee, laat maar. Ik zal 't wel bolwerken’.
‘Morgen kom ik je goeiendag zeggen’, riep Mona. ‘Tot morgen hoor! Bye, bye’.
‘Bye, bye!’ riep ook Puck, vroolijk.
Bertha Jenkins zei: ‘Mum, wat was dat 'n lieve juffrouw. En zoo eenvoudig, niks niet groossig. En wat 'n mooi bontjassie had ze an. Heb u daar nog op gelet? Mum. En ze zei, dat ik maar goed voor u zorgen moest, omdat u zoo bleek zag.’
‘Maar dat doe je toch ook Bertha. Je bent net een rots waarop ik steun’.
‘'n Mooie rots. Verdoekeme’. Bertha Jenkins haalde gekscherend haar arm op. ‘Nee, gaat u nou maar weg. Ik zal de spreekkamer alleen wel verder aan kant maken. En denk om uw melk Mum’.
‘Ja Bertha’, zei Puck snel. Ze zag de kalender van Dokter nog op 5 Juli staan. Ze verzette hem weer. ‘Bertha, weet jij de datum? Ik heb geen idee van de dagen meer tegenwoordig’.
‘Ja, 't is, laat 'es kijken, 't was gister de vierde, nee, de derde, ja 't was gister de derde, dus 't is nou de vierde’.
Puck verzette de kalender. 4 December. Morgen 5 December. Morgen St. Nicolaas. Ze bleef even naar de kalender in haar hand staren. ‘Och, morgen Sinterklaasavond. Daar zou ze heelemaal niet aan hebben gedacht’.
| |
| |
Maar de volgende avond, 't was half elf geworden voor ze naar boven klom, zat Puck verrukt te kijken naar het groote pak, dat overdag gekomen was en nu op haar tafel stond. Zoo'n echt, groot, heerlijk pak van huis. Voorzichtig, bijna plechtig, wikkelde Puck het bruine papier er af. Daar lag de brief boven op. Eerst de brief maar lezen, eerst weten, of thuis alles goed was. Vader schreef:
‘M'n lieve Gerry. Als je dit pak krijgt, is het Sint-Nicolaasavond. We sturen het intijds af, omdat we niet graag zouden zien, dat jij, je eerste jaar van huis weg, op Sint Nicolaas zonder een teeken van ons zou zijn. We hopen maar, dat de kleine geschenken, die Moeder en ik hebben uitgezocht - en moeder vooral is danig in de weer geweest - in je smaak mogen vallen. We hooren dat natuurlijk wel gauw van je. Kind, je weet niet, wat je brieven voor ons zijn. Dinsdagavond komt de brief meestal. Je weet, dat Kingma altijd zoo tegen zevenen verschijnt. Om half zeven, zou ik wel graag het tuinpaadje willen afwandelen om hem tegemoet te gaan. Maar dan plaagt moeder me, dat Kingma daar toch immers niets gauwer om komen zal. En de angst, dat ik hem zou kunnen misloopen, houdt me dan ook altijd weer thuis. Moeder wil natuurlijk niet bekennen, dat ze minstens even verlangend is als ik. Maar als haar breinaalden zoo kletteren, dan weten we het wel hè Gerry?
En als we dan het hekje hooren klappen en weten, dat Kingma het grintpaadje betreden heeft, dan wachten we nog op het klepje van de brievenbus om heelemaal zeker te zijn, dat het werkelijk Kingma geweest is. Groote menschen zijn als kleine kinderen. Ook zij worden niet graag teleur- | |
| |
gesteld in iets, waarnaar ze zeer verlangen. Ja kind, jouw brieven zijn als blijde vogels, die uit een vreemd land bij ons komen binnenvliegen. En je weet niet, hoe gelukkig we zijn, dat je altijd zoo opgewekt en tevreden schrijft. We zijn Dokter en Mevrouw zeer dankbaar, dat ze zoo goed voor je zijn. Dit blijkt uit elke brief. Wil je hun dat eens uit onze naam zeggen? Als ik vaardiger was met de Engelsche taal, dan zou ik het zelf al eens geschreven hebben. Doch ik ben bang, dat ik me misschien wat hulpeloos zou uitdrukken, en dat zou me hinderen. Jij wilt dan wel de vertolker van onze dankbare gevoelens zijn nietwaar?
In het dorp is alles nog bij het oude. Je moet natuurlijk van velen de groeten hebben. Dat is zoò permanent, dat ik het niet eens altijd schrijf. Anneke komt ons trouw opzoeken in onze eenzaamheid, en oom Frits en ik hebben al weer menig kaartje gespeeld. En dan na afloop, onder het genot van een kopje anijsmelk, dat smaakt nu in die koude dagen, spreken we nog vaak over onze Engelsche reis. Oom Frits heeft er nog een alleraardigst uitgewerkte beschrijving van gegeven. Als je terugbent, wil hij je die persoonlijk voorlezen.
We hebben ook een paar aardigheidjes voor Millicent bijgepakt. We lachen altijd om de grappige dingen, die ze zegt. Het is een alleraardigst kindje.
Lieve Gerry, we hopen, dat je een prettige Sint-Nicolaasavond moogt hebben. Wellicht heb je Mevrouw en Dokter van dit aardige Hollandsche gebruik verteld? Zoo ja, dan is het misschien wel een gezellige avond in de huiselijke kring. Maar wat het ook zij, mijn kind, onze gedachten zullen bij je zijn, en we hopen, dat we spoedig van je mogen hooren,
| |
| |
dat je alles in gezondheid en naar genoegen ontvangen hebt.
Wat zeg je wel van moeders dichtkunst? Dag lieve Gerry. Wees omhelsd door je liefhebbende vader’.
Op de andere kant had moeder geschreven.
‘Lieve kind. De versjes heeft vader natuurlijk gemaakt. Hij is er erg trotsch op, dus schrijf hem vooral, hoe je ze vindt’.
Puck liet de brief even zakken. Ze zag opeens vorige Sint-Nicolaasavonden voor zich.
‘Dichten? Nee, dat kan ik niet’, zei moeder altijd. ‘Ik weet nooit een goed rijmwoord. Kom Puck, dat doe jij wel voor me hè?’ En soms verraste Puck haar vader, terwijl hij, trekkend aan zijn pijp, voor de haard zat, en ernstig neerkeek op een maagdelijk vel papier, dat zijn dichtkunst zou moeten vullen. Op een apart kladje had hij dan een rijtje van de meest gangbare rijmwoorden neergeschreven.
- En, terwijl ze de papieren loswikkelde van de cadeautjes, en alles voor zich op tafel uitstalde, bedacht ze, hoe goèd het was, dat vader en moeder zoo tevreden waren. Och, dat was een poppetje voor Millicent, en haar naam van chocola en een bouwdoos. Ze zette het voorzichtig in de nursery neer. Morgen zou ze zeggen, als Millicent wakker was: ‘Dat hebben de Mammy en Daddy van Mademoiselle je gestuurd’.
Ze draaide de nieuwe ring om en om aan haar vinger; ze keek naar de nieuwe handschoenen, de mooie nécessaire, de eigengemaakte kalender van Anneke, de groote doos borstplaat van oom Frits, en ze dacht er aan, hoe, weèr niet, de paddestoelen Alice naar de zin waren geweest.
|
|