| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
The Eagle. Eale.
‘Lieve Anneke. Als je dit opschrift leest, dat wat te veel ‘iet’ naar mijn zin, denk je natuurlijk onmiddellijk, dat ik 'm gepiept heb. Dat ik het stof van Coventry van mijn beige schoenen geschud en mijn tenten in Eale opgeslagen heb! Dit laatste is natuurlijk waar, maar gepiept heb ik 'm niet. Ik ben hier gister met Alice, Millicent, vele koffers, plaids en hèt juweelenkistje uit alle verhalen de ‘upper ten’ betreffend, in een auto aangeland, en ik heb zoo'n idee, dat we hier wel eenige weken zullen blijven.
En nu komt de handgranaat: Kttss, rrrtt, rangg! ‘The Eagle’ is een.... kostschool, bevattende 16 interne en 24 externe leerlingen, en de zuster van Dokter, zijnde Miss Edith Cuningham, staat aan het hoofd van al dat schoons, bijgestaan door een staf van 4 onderwijzeressen. Ja Anneke, en daar zit ik nu middenin.
Ik kan je vertellen, toen ik afdaalde voor het eerste dinner - wat ze hier om eén uur genieten, terwijl er 's avonds om negen uur een supper wordt opgediend - dat mijn knieën, gelijk die van Charlie Chaplin in de beroemde Circusfilm, klapperden. Ik zou er ànders tegenover hebben gestaan, wanneer ik als nieuwe élève naar binnen geschreden was. Dan had het me geen bietebauw kunnen schelen. Maar nu, als Mademoiselle Gladys - lach je nog om die naam Anneke - met Millicent aan mijn hand, nam ik niet zoo'n gunstige positie
| |
| |
in. Alice schreed natuurlijk voor me uit. Die wist op de voorhand, dat al die wichten met verrukking naar haar gewaad, naar haar gele permanente manen, en naar haar juweelen, waarvan ik het kistje had mogen dragen, zouden staren. In haar geval zou ik misschien ook mijn schouders naar achteren gegooid hebben, en nog even op de drempel hebben getoefd, alvorens met mijn voet de eetzaal te betreden. Maar nu zeilde ik bescheiden in haar kielzog, en ik wenschte alleen vurig, dat Millicent geen apekuurtjes vertoonen zou.
Natuurlijk voelde ik 16 × 2 + 4 × 2 (die van de onderwijzeressen) dus welgeteld 40 oogen me opnemen; en onder dit kruisvuur zakte ik af naar het benedeneind van de tafel, waar de huisknecht - ja, die hebben we hier ook, éen met een houten gezicht en de gebaren van een graaf - mijn stoel uitnoodigend achteruittrok. Baby zat vanzelfsprekend naast mij, en aan het hoofdeinde, een geheele tafellengte van me gescheiden, troonden Alice naast Miss Edith. Ik keek eerst maar zediglijk neer op mijn bord, en toen ik Baby eén van haar futuristische slabben, die ik gelukkig niet had vergeten in te pakken, voorbond, was ik zoover, dat ik mijn oogen durfde te heffen. Er leken me leuke types bij te zijn, en mormeldieren. Eén meisje was er, dat me direct opviel. Ze was groot en knap en leek me iets ouder dan de rest, die ik onze teedere, zeventienjarige leeftijd toedacht.
Toen werd er - geruischloos - door de huisknecht, dewelke diende, bijgestaan door een keurige maagd in het zwart, een bord met soep voor mijn nase geschoven, en ik greep bevrijd de lepel, blij, dat ik tenminste wat te doen
| |
| |
had. Baby, naast me, at ook. Natuurlijk, toen moest Alice van de overkant langs de heele tafellengte brullen - Anneke heusch, haar stem is als die van een twistzieke papegaai -
‘Mademoiselle, let u astublieft op Baby!’
Een meisje naast me prevelde met een verrukte blik op Millicent: ‘Wat een lieveling!’
En of deze woorden de lieveling inspireerden, weet ik niet, maar vliegensvlug boog Millicent zich over haar soepbord, zoodat haar pagehaar erin neerdroop, en zei, langs de tafel kijkend door haar soep-met-balletjes-haren heen: ‘Baby shy!’
‘Mademoisèlle!!!’ Dat was de noodkreet van Alice. En ongeacht de twintig paar ooren, volgde liefderijk: ‘Ik zèi u nog op Baby te letten! U denkt altijd maar alleen aan uw eigen eten.’
Ik had nota-bene nog geen hap genomen, en sta, dat weet jij wel, zoo ijskoud tegenover culinaire geneugten, dat ik, bij deze lasterlijke aantijging, bloed zag!
Ik trachtte met mijn servet de soep zoo'n beetje te drogen, maar daar Baby aan eén stuk door gilde, dat ze verlegen was, en dus, om vooral de comedie getrouwelijk na te komen, haar hoofd niet wenschte te heffen, lukte dit maar matig. Anneke, ik had wel kunnen grienen!
‘Edith, vind je 't goed, dat Mademoiselle met Baby in de kleine zitkamer eet?’
‘O uitstekend’, zei Auntie Edith. En ze wenkte den huisknecht.
Natuurlijk, hoe kon het anders, protesteerde Millicent: ‘Ik wil hier blijven! Ik wil niet naar de zitkamer. Ik wil
| |
| |
naast haàr zitten’, en ze wierp zich, soephaar en al, op een jongedochter, die met een opgetrokken neus dat huiselijk drama had aanschouwd. Ze week natuurlijk opzij voor Millicents onverwachte genegenheid. En ik draafde achter Baby aan, en trachtte haar te grijpen. Maar vliegensvlug was Baby alweer weggesprongen, en, terwijl een stuk bloemkool op haar
En ik draafde achter baby aan.
voorhoofd plakte - ik vergat nog te vermelden, dat we groentesoep aten - greep ze de arm van Alice en trachtte op diens onwillige schoot te klimmen.
‘Mademoiselle!!!’
‘Ja mensch’, - bromde ik in mezelf - ‘ik kom al’.
Maar voor Alice en ik slaags konden raken boven Millicents hoofd, had Miss Edith de huisknecht gewenkt, en die wandelde majesteitelijk met een trappende, gillende, slaande, brullende Millicent weg. Ik er achter aan.
Toen ik bij de deur was aangeland, klonk de
| |
| |
aangebeden stem van Alice weer: ‘Mademoiselle!’
Als een recruut draaide ik me om.
‘Yes Mrs. Cuningham’.
‘U moet eerst in de badkamer Baby's haar uitwasschen. En goed drogen. Hebt u de electrische droger meegenomen?’
‘No, Mrs. Cuningham,’ zei ik braaf.
Alice draaide haar ringen rond.
‘Waarom niet?’
‘Vergeten’, zei ik laconiek.
Gelukkig merkte toen Auntie Edith op: ‘Ik heb een föhn. Die kan Mademoiselle wel gebruiken’.
‘En wees voorzichtig!’ kreet Alice nog.
‘Yes Msr. Cuningham’, zei ik vol pathos.
Ik had opeens maling aan de heele rommel. Je kunt je zeker zoo'n gevoel wel indenken. Je hadt het ook vroeger op school, wanneer je een rekenrepetitie kreeg, waar je bij de eerst oogopslag al geen klap van kende. Dan begon je nog wel met mannenmoed, maar, als je na een half uur zag, dat geen enkele som uitkwam, dan daalde zoo'n mantel van onverschilligheid over je heen. In die mantel gehuld volgde ik Millicents blergeluid de trappen op, en ik was warempel nog blij, dat haar geschreeuw me de weg wees naar de onbekende badkamer, want anders had ik in dat groote huis nog voor de variatie aan het dwalen kunnen slaan ook.
Wat ik met Millicent niet allemaal gedaan heb! Maar ten slotte ben ik dan toch, op aanwijzing van de huisknecht, in de kleine zitkamer beland, en heb daar tenminste rustig kunnen afeten. Wil je wel gelooven Anneke, dat ik er opeens
| |
| |
naar snakte met Baby op een onbewoond eiland te zitten, waar ik me alleen zou kunnen voeden met cocosnoten en bananen? Maar geen kans hoor! 's Middags om vijf uur tea-de ik met Millicent en de rest van de kostschool, behalve Miss Edith en Alice, in de diningroom, en daar zat ik als een stijve hark met Baby aan mijn zij, tusschen het gesnater en geklep van al die meisjes. Want - dat begreep ik al gauw - aan de tea, die Miss Edith in haar kamer gebruikt, en waar dus bijgevolg - alle goede geesten zijn geprezen - ook Alice nooit aanwezig zal zijn, aan die roemruchte tea, onder leiding van de onderwijzeressen, mogen de meisjes praten zooveel ze willen. Zeg Anneke, ik had me wel graag middenin de gesprekken gegooid. Maar aangezien niemand nu notitie van me nam, zat ik als een pilaar, en trotseerde af en toe een nieuwsgierige, spottende of neerbuigende blik. Meisjes kunnen mispunten zijn zeg! Ik snapte wel, dat ze op me neerkeken, omdat ik maar de kinderjuffrouw van Millicent, en dan nog een stoethaspel bovendien was. En ik trachtte zoò trotsch en onverschillig terug te kijken als mijn wipneus het maar eenigszins toeliet.
- En nu heb ik supper ook al doorstaan, en in een thans ongebruikte leskamer, die mij goedgunstig in al zijn kaalheid door Miss Edith is toegestaan, zit ik aan jou te pennen. Het is een prachtige avond, en als ik uit het raam kijk, zie ik in de groote tuin de meisjes loopen, twee aan twee met de armen om malkanders slanke tailles geslagen. Er is een groote, gele, ronde maan, die de tuin fantastisch verlicht, als een enorme lampion. 't Is net, of ik boven de wereld zit, en vol wijsheid op alles neerkijk. Maar Anneke, liever, oneindig
| |
| |
veel liever, stond ik nu met mijn beide beenen stevig op het tuinpad, meeloopend in de cirkelgang van die lichte figuurtjes.
Doch, eilacie, ik ben geen Puck van Holten meer, die vroeger op school Haantje de Voorste was. Ik ben Mademoiselle Gladys. En als zoodanig tel ik niet meer mee.
Anneke, ik stop. Ik wil ook nog aan huis schrijven. Denk eraan, alles wat ik je nu verteld heb, is voor jou alleen. Maar enfin, dat weet je wel hè? Tot over tien maanden en anderhalve week. Als altijd, je Puck’.
- Puck greep een nieuw vel papier voor thuis. Ze schreef:
The Eagle. Eale.
‘Lieve ouders. Het is te schoon om waar te zijn. Maar als alle wenschen zoò wonderlijk in vervulling zouden gaan als de mijne, dan zou het menschdom spoedig “wünschlos glücklich” zijn, zooals onze Duitsche leeraar vroeger zoo pathetisch zei. Heb ik niet altijd gesnakt en in stilte geweend om een Engelsche kostschool? Weet u dat nog wel? Herinnert u zich nog de teedere domper, die u op mijn enthousiasme zette? Ja? Nu, hier komt het sprookje! Ik bèn op een Engelsche Kostschool, op een statige, strakke kostschool met een huisknecht en een hooge ommuurde tuin. Was het in de sterren geschreven, dat Dokter Cuningham een zuster zou hebben, die directrice moest zijn van een Boardingschool? Vermoedelijk wel! In elk geval, ik logeer hier sedert vanmorgen met Alice en Baby, en de auto van de Dokter heeft ons hier vlug en geheimzinnig heengevoerd. Ik denk, dat we hier zeker een paar weken, misschien nog wel langer,
| |
| |
zullen blijven. Natuurlijk kijk ik mijn oogen uit. Als het leven plotseling in een sprookje verandert, dan....’
- Puck legde haar vulpen neer. Ze verborg haar hoofd in haar handen. Ze kòn het niet - vanavond niet - om zoo opgewekt naar huis te schrijven. En de waarheid schrijven, zooals ze Anneke gedaan had, dat wilde ze niet. Vader en moeder behoefden niet te weten, hoe beroerd ze het vond. De scherpe kant van haar dagboek, dat ze wel meegesjouwd had, al had ze dan de electrische drooger vergeten, prikte in haar elleboog. Puck wilde het wegschuiven, maar dan glimlachte ze, als ze naar de eerste beschreven bladzijde keek. Ze zette er ter completeering onder:
‘Ik houd het nooit, nooit uit bij Alice! Noòit vàn zijn lèven!!!!’
En tegelijkertijd wist ze, dat deze opstandige zinnen in haar dagboek een soort uitlaatklep waren voor haar oproerige gevoelens. Want natuurlijk zou ze haar best doen het wel uit te houden. Ze vond het zoo laf om met hangende pootjes na een paar maanden thuis te komen en kleintjes te erkennen, dat het zoo leelijk was tegengevallen.
Een stem riep: ‘Mona, kom je bij ons loopen?’
‘Nee Mona, bij ons!’ riep een andere stem.
‘Mona, je zei gister -’ ‘Zeg Mona, waar ben je zoo lang geweest?’
Puck kon het antwoord niet verstaan. Ze boog zich weer uit het raam. Daar stond middenop het grasveld het lange, knappe meisje, dat Puck al aan tafel ontdekt had. Om haar heen groepten de andere meisjes. Mona was natuurlijk de aangebedene van de school. Wat geurden de late rozen.
| |
| |
En wat lag de tuin daar vreedzaam en sprookjesachtig.
‘Kinderen, het is een avond om niet naar bed te gaan’. Dat zei Mona.
Wie had dat ook eens beweerd? Jaren geleden? Wie had precies dezelfde woorden gezegd? Puck leunde haar hoofd tegen de raampost.
‘Och vàder immers!’ Die avond in Juni, toen ook een ronde, volle maan de tuin een sprookjeskleed gegeven had. Puck zag voor zich: het terrasje, de theetafel en het rieten schemerlampje. De koeien van boer Baanders stonden zoo roerloos in het land, en in de sloot kwaakten de kikkers.
‘Dit is een avond om niet naar bed te gaan’, had vader gezegd. Puck kreunde even. Maar ze hoestte de kreun weg. Had ze dan noòit, noòit beseft wat ze bezeten had?
- De volgende avond, toen Puck, na een dag van getob met Millicent, eindelijk vrij was, en de tuin weer lokte met duizend stemmen, liep ze aarzelend de trap af naar beneden. Ze aarzelde zelfs nog in de hall, of ze maar niet weer naar boven zou gaan, naar de kilheid van de koele, eenzame leskamer. Want, hoe was het mogelijk, dat meisjes je zoo stelselmatig konden negeeren. Ze had gedurende supper wel onder de tafel willen kruipen. Eén kind was er, dat aldoor schuin naar haar keek en dan fluisterde met het meisje, dat naast haar zat.
Puck liep de hall door. Ze wilde niet flauw zijn. Wat kon het haar schelen, al fluisterden ze in koor, en al keken ze allemaal haar schuin voorbij. Ze was in de tuin. Daar wandelden weer de lichte figuurtjes, arm in arm om de rozebedden heen en door het lathyruslaantje. Ze rook de geur
| |
| |
van de lathyrus. Zoo'n vertrouwde geur, die je heimwee gaf. Oom Frits kweekte lathyrus in zijn tuin. Daar liepen zoo'n paar wichten haar voorbij. Ja, kijk maar, kijk maar! Ik waàg het om hier ook in de tuin te komen. Brutaal hè? Pucks handen balden zich. Nu juist liep ze op het lathyruslaantje toe en voorbij een groepje meisjes, dat, natuurlijk, om Mona heenstond.
Rechtop liep Puck. Kaarsrecht liep ze. Lùcht waren die meisjes voor haar. Dràken waren het. Spòken. Spinnen. Mispunten. Misbaksels. Al de lieftallige H.B.S.-benamingen spookten door Pucks hoofd. Zou zij niet, als zij in Holland een Engelsch meisje ontmoet had, dat eenzaam leek en achterafgezet, dat meisje hebben aangesproken, om haar goed te doen met een paar vriendelijke woorden? Al zou zij, Puck, dan duizend keer leerling van een Hollandsche kostschool geweest zijn met een huisknecht en nog vele andere glories, en het Engelsche meisje vatenwaschter in de keuken! Ze bleef bij de lathyrus staan. Rose ranken, lila ranken, teerwitte ranken, kunstig langs gaas geleid. Ze hief een rose bloem, die wat slap neerhing. Zorgde oom Frits er niet altijd voor, dat de vaas in de huiskamer met lathyrus was gevuld?
Er kwamen zachte, vlugge stappen over het gras. Puck keek niet op. Ze zouden haar weer voorbijloopen met ginnegappende gezichten, maar morgen zou ze van een ijzigheid zijn, van een ongenaakbaarheid, waarop alle spot zou afglijden.
Een tikje op haar schouder. Een vriendelijke stem: ‘Hallo, houdt u zooveel van bloemen?’
Nu keek Puck verschrikt op. Naast haar stond het lange,
| |
| |
knappe meisje, dat Mona heette. En omdat Puck niet antwoordde, herhaalde ze: ‘Houdt u oòk zooveel van bloemen?’
‘Ja’, zei Puck. ‘Ja. Ik ben dol op bloemen’.
‘En houdt u ook speciaal zooveel van lathyrus?’
‘Ja, o ja, speciaal van lathyrus’, zei Puck als een gretige papegaai. Toen lachten ze allebei.
‘U bent Fransch?’ vroeg het meisje.
‘Nee Hollandsch’, zei Puck.
‘O, ik dacht het, omdat Mrs. Cuningham u Mademoiselle noemt’.
Puck smaalde. ‘Dat dient alleen als een soort aureool om mijn hoofd’.
‘Loop je mee de tuin rond?’ vroeg het meisje dan. ‘Ik ben Mona Farrell’.
‘En ik ben Puck van Holten’, zei ze.
‘Puck van Holten. Wat een aardige naam. Heet je zoo? Ik dacht dat je Gladys heette’.
‘Neen. Dat is oòk een schepping van Mrs. Cuningham’, zei Puck schamper.
‘Ze is een slang hè?’ zei Mona vertrouwelijk.
En die paar woorden braken het ijs. Puck versprong om met Mona in de pas te komen. Wèg was haar gevoel van onmacht en eenzaamheid, wèg waren de bittere gedachten.
‘Ik zal over dat teere punt maar zwijgen’, zei Puck.
‘Bravo!’ lachte Mona. Ze stak haar hand door Pucks arm. ‘Zeg, gister heb ik je met bewondering aangekeken’.
‘Niets van gemerkt’, zei Puck.
‘Nee, nogal glad. Jij zat maar strak op je bord te koekeloeren en je keek alleen op, als Gwen en Kathleen of een
| |
| |
paar van de anderen ginnegapten. Maar dan spoten je oogen venijn’.
‘Ik heb inwendig een keur van Hollandsche scheldwoorden geraasd’, zei Puck.
Mona lachte. ‘Dat moet toch wel fijn zijn. Net, of je met je zelf geheimen hebt. Zeg, gisteravond heb ik nog naar je uitgekeken, maar toen ben je zeker binnengebleven’.
‘Ja. Brieven geschreven. Ik waagde me niet in het vijandelijke kamp. Zoo moedig was ik toen nog niet’.
‘O, maar als je vanavond weèr niet gekomen was, dan had ik je gehaald’, zei Mona. ‘Zeg Puck’, - een golf van vreugde sloeg door Puck heen bij de klank van haar eigen oude, vertrouwde naam - ‘heb je 't erg beroerd bij Alice?’
‘Hm. Gaat nog al. Niet om te krijschen van plezier. Ken jij haar goed?’
‘Maar natuurlijk. Ik ben al van mijn twaalfde hier op kostschool. En ik word negentien in November. Ik heb zelfs Alice meegemaakt als gelukkige bruid zes jaar geleden. Ik wou, dat je haar toen gezien had’.
‘H'm, niets verlangend naar’, weerde Puck af.
‘Ze wàs een droom, zooals men dat zoo schoon noemt. Haar haar was toen nog bruin. Dat heb ik in de loop der jaren geler zien worden, net als de bladeren in de herfst. En ze gedroeg zich alsof zij de eenige bruid van de heele wereld was’.
‘Ja, dat kan ik me levendig indenken’.
‘En toen kregen we de gelukkige phase: Alice als moeder! Ik heb me wel verbeten zeg Puck. En hoe oud was ik toen? Vijftien misschien. 't Was alleen voor de buitenwereld. 't
| |
| |
Was allemaal op effect berekend, niets was natuurlijk, niets echt’.
Puck schopte een steentje weg.
‘Over Alice zouden boekdeelen te vullen zijn’, zei ze.
‘O, heele encyclopaedies! Ik heb haar nog nooit met dezelfde nurse hier gezien. Ze had altijd weer een ander slachtoffer achter zich aan bungelen. De laatste was een zielepoot, net een schichtige, bruine muis.’
‘Ik denk, dat ze nu internationale krachten gaat afwerken’, zei Puck somber. Na mij schaft ze natuurlijk een Duitsche aan, en na de Duitsche een onvervalschte Française. Ik vind toch wel, dat ze met mij eigenlijk bekocht is’.
‘Maar hoe heeft ze je in vredesnaam gelokt?’
Toen vertelde Puck van de schoon gestelde advertentie, en de schoone schijn van de Alice-brieven.
‘En 't is natuurlijk alleen maar haar bedoeling geweest om een juffrouw voor Millicent te krijgen!’
‘Ja, natuurlijk’, beaamde Puck. ‘Ze heeft me eerst in het stof vernederd. Ze zei, dat ik abominabel Fransch sprak, en heelemaal geen muziek kende. En dat ik dus eigenlijk alleén geschikt, of beter gezegd ook niet - geschikt voor Millicent was’.
Mona kneep Puck even in haar arm.
‘Met dat Fransch zullen we een mop hebben zeg. Volgende week komt Mademoiselle Rambeau weer hier. Zoo'n gezellige, vlotte Française. We moeten met haar altijd Fransch spreken. Afschuwelijk. Je weet, hoe wij Engelschen de vreemde talen radbraken’. Mona lachte. ‘Nu, en dan zal ik aan supper jou in het gesprek betrekken. Ja, dat doe ik zeg!
| |
| |
En dan zal ik triomfantelijk brullen: ‘O, maar wat spreek jij beeldig Fransch’.
Puck maakte een danssprong. ‘O, eenig! Al krijg ik er natuurlijk later voor op mijn kop’.
‘Mona, kom je nog?’ riep een groepje meisjes, dat ze voorbijliepen.
‘Ja’, zei Mona. Ze duwde Puck in hun richting. ‘Ik wil jullie even Miss van Holten voorstellen, Puck van Holten. Dit zijn: Grace, Lilian, Mary, Gwen, Kathleen, Ursula en Nell. Ziezoo, en ga nu maar weer verder met kwaadspreken’.
Mona gleed over het gras alsof het een parketvloer was. ‘Kom Puck’, zei ze luid. En toen ze Pucks verbaasde gezicht zag, zei ze: ‘O, van mij slikken ze alles. Bovendien weten ze best, dat ik niet van hun vervelende gewauwel houd’.
‘Wat 'n type ben jij!’ zei Puck bewonderend.
‘Ja, dat zegt mijn rijke peettante ook’, zuchtte Mona. ‘Maar die lanceert het op een andere toon dan jij. Zeg, die resideert ook in Coventry’.
‘Wie?’
‘Mijn peettante. In een paleis van een huis met Perzische loopers tot in de kelder’.
‘O, misschien zie ik je dan nog wel eens in Coventry’, ontdekte Puck, blij als een kind.
‘Best mogelijk. Ik ben dòl op mijn tante’. Mona klakte met haar tong. Ze liepen langs het weidsche terras, waar Alice en Miss Edith samen zaten, plus een dame met een stem, alsof ze steeds trachtte de hooge C. te halen.
‘Houd je wat in de schaduw’, ried Mona. ‘Anders
| |
| |
krijscht Alice, als ze je ziet! Hoor je die dame kweelen? Dat is een vriendin van Alice. Ja, ja! Die kijkt met een roerende aanbidding naar Alice op. Hoe is 't mogelijk hè?’
‘Ze zal zich aanstonds wel weer laten gelden’, zei Puck somber. ‘Ze zal natuurlijk haar zelfbewust optreden moeten demonstreeren. Al ziet ze me niet. Dan krijscht ze wel door de tuin: “Mademoisèlle!” Zeg Mona, dan haat ik haar. Vind je niet, dat ze net de stem van een verkouden papegaai heeft?’
‘Je beleedigt het beest er mee’, zei Mona. ‘Heb je de soep nog uit Millicents haar gekregen?’
‘Ja, gelukkig wel. Maar 't was een karwei’.
Mona zei vertrouwelijk: ‘Ze wordt net als Alice. Je zult het zien’.
Maar Puck weerde af. ‘Baby? Nee, nee, dat geloof ik niet. Ze heeft toch ook veel liefs’.
‘Nu, daar heb ik nooit wat van gemerkt’.
‘Maar ik maak haar dag en nacht mee Mona. Ze kan werkelijk heel lief zijn’.
Mona kneep haar oogen half dicht. Hoe was het mogelijk, dat Puck dat kleine tirannetje nog verdedigen kon!
‘Mademoiselle!’
Daar had je de krijsch! De meisjes wendden hun gezichten naar het terras. Mona voelde hoe Puck verstrakte.
‘Ik ga wel met je mee. Ze kan me wel niet uitstaan, maar daar ben ik ongevoelig voor’.
‘Yes Mrs. Cuningham’.
‘Hebt u nu vanavond al eens naar Baby gekeken?’
‘Ja, voor ik in de tuin ging’.
| |
| |
‘En daarna niet meer?’
‘No Mrs. Cuningham’.
‘Gaat u dan onmiddellijk naar haar toe’.
‘Mag ik met Puck meegaan?’ vroeg Mona. Ze vroeg het wat uitddagend, en ze lanceerde het ‘Puck’ met zoo'n élan, dat Alice snibbig vroeg:
‘Wat zei je Mona?’
‘Of ik even met Puck mee mag om naar Baby te kijken’.
‘Je kunt beter Mademoiselle niet van haar plicht afhouden, Mona’, zei Alice fier. De dame van de hooge C. keek verstomd bij deze kolossale woorden. Zij had dat nooit durven zeggen!
‘Goed Mrs. Cuningham’, zei Mona braaf. ‘Puck, dan wacht ik wel op je in de tuin’.
‘Mademoiselle kòmt vanavond niet meer in de tuin’. Nu gloeiden de oogen van Alice. ‘Mademoiselle, ik wil, dat u 's avonds boven bij Baby blijft. Denkt u eraan, ze ligt hier in een vreemd huis. Ik voel me niet rustig, als u niet bij haar bent’.
‘Mag ik dan mee naar boven, Miss Edith?’ vroeg Mona. Ze keek Alice voorbij.
‘Ja Mona, ik weet niet. Zou dat niet te onrustig in de kinderkamer zijn? Wat denk je Alice?’
‘Natuurlijk is dat veel te onrustig. 't Gebeurt ook niet’, zei Alice.
Toen kwam Puck op de proppen.
‘Maar als ik nu in de leskamer ga zitten. Dat is pal beneden Baby's kamer. Dan hoor ik het toch direct als ze huilt’.
| |
| |
‘Och natuurlijk’, zei Mona. ‘Stom, dat ik daaraan niet dacht’. Ze sprong de treden op naar het terras.
Doch Alice hief haar hand. Ze kraakte haar woorden.
‘Mademoiselle, u hebt gehoord, wat ik gezegd heb. U gaat bij Baby op de kamer zitten. Alleen. En u behoort niet in de tuin. Of het moet overdag zijn, als de meisjes les hebben, om met Baby te spelen’.
‘Jammer’, zei Mona. ‘Niets aan te doen Puck. Nu, ik zal je toch nog genoeg zien. Dag hoor! Hou je maar taai!’
Ze sprong de terrastreden weer af. Onverschillig liep ze op de meisjes toe, die haar in een oogwenk omringd hadden.
Puck liep naar boven.
‘Dat heb je buitengewoon flink aangepakt Alice’, zei de hooge C. bewonderend.
Miss Edith, zenuwachtig, kuchte.
Toen zei Alice, en ze zei het zoo hatelijk en scherp: ‘Die Mademoiselle zal ik niet kunnen houden. Ik heb nog nooit zoo'n brutaal, ongemanierd mensch gezien’. - Auntie Edith dacht stil: ‘Och, och, een mensch van zeventien’.
Maar Puck liep met drie treden tegelijk naar boven. Niets deerde haar. Niets! Ze voelde zich vroolijk en sterk en gelukkig. En naast het bedje van Baby, die natuurlijk rustig sliep, gezeten, schreef Puck in het dagboek op haar knie:
‘Mona ontmoet! Ze heeft me geholpen tegenover Alice. Al zou ik haar heelemaal niet meer spreken, dan zal ik toch niet gauw vergeten, hoe Mona vanavond op me toegekomen is’.
|
|