| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
De maand daarop zegden Anny en Clara tegelijk op.
‘Ze is woedend en woedend’, zei Anny, toen ze Puck, die beladen was met vier poppen en een sportkarretje, terwijl Baby aan een punt van haar mantel hing, de deur openmaakte.
Puck trok een leelijk gezicht. Dat zou een gezellige lunch worden.
Maar - gelukkig - was Alice met hoofdpijn naar haar kamer gegaan, en zat Puck tegenover Dokter en naast Millicent in de eetkamer. Baby at zoet, zonder de dagelijksche kuren. Dokter zei: ‘We zullen ons zelf wel bedienen Anny. Mademoiselle, u wilt het eten wel aangeven, als het noodig is nietwaar?’
‘Natuurlijk Dokter’. Puck zei het haast gretig.
‘Dat komt, ik heb u iets te zeggen, en misschien vind ik vandaag de tijd niet meer’.
Hij streek over zijn haar. ‘U weet zeker, dat Clara en Anny weggaan? Ja? Het spijt me zeer. Het is moeilijk om goed personeel te krijgen’.
Puck dacht: ‘Als Alice je hoorde, dan zou ze je krabben!’
‘Ja?’ zei Puck naief.
‘En daarom wou ik u vragen - e - u lijkt me nogal rustig en beheerscht....’
- ‘Er woeden orkanen in me’, dacht Puck.
.....‘Om ons niet in de steek te laten. Mevrouw is uiterst nerveus, dat hebt u zeker wel gemerkt. En als ze nu
| |
| |
maar iemand in huis heeft, waarop ze vertrouwen kan, dan zal het zich wel weer schikken’.
‘O, ik vlieg niet direct weg’, zei Puck trouwhartig.
‘U zult het misschien niet gemakkelijk krijgen, wanneer we niet direct met voldoende hulp slagen, maar is er iets, wat u hindert, dan kunt u altijd even bij mij komen en het mij vertellen. Dat behoeft mevrouw dan niet eens te weten’.
‘O naïeve engel’, gnoof Puck in zichzelf. Ja, Alice was een type om haar rustig in de spreekkamer van Dokter te zien verdwijnen, ten einde daar kalm haar grieven te luchten! Alice zou haar toch zeker op de voet volgen, en haar desnoods aan haar gekortwiekte manen er weer uitslepen. Maar Puck zei effen: ‘Heel goed Dokter’.
Toen werd er gebeld. Het waren patienten voor het spreekuur, en strijkend over Millicents pagekopje, zei Dokter: ‘U kunt het maar wat goed met onze Baby vinden nietwaar?’
‘Ja, dat gaat best’, zei Puck.
Zooals Millicent daar nu zat, ijverig de stukjes peer prikkend aan haar vork! 'n Klein, blond poppetje was ze, met een lief, onschuldig gezichtje.
‘Och kleine poeleke’, zei Puck verteederd.
‘Hoe noem je me?’ vroeg Millicent opkijkend.
‘Poeleke. Zoo noemen we in Holland een kindje, dat erg lief is.’
‘Poelike’, herhaalde Millicent. ‘Ja? Poelike?’
‘Prachtig hoor! En als je lief bent, zal ik je altijd zoo noemen’.
Puck treuzelde nog wat met haar dessert. Baby wilde nog een peer en Puck stond een halve toe. Baby had die net op- | |
| |
gefuifd, toen de deur openging en Alice binnenzeilde.
Puck stond op. Ze had altijd zoo'n gevoel, alsof ze gelijk een soldaat voor een veel hoogere in rang in de houding moest springen en salueeren.
‘Mammy, zij wou mij geen peer geven!’
‘Zit u nòg aan tafel? Wat doet u? Eet u nog? Hoe komt het, dat u nog niet klaar bent?’
‘We zijn klaar’, zei Puck.
‘Mammy, ik wilde nog graag een peer. Zij wou me geen peer geven’, kreet meteen Millicent.
‘Daar heb je 't wildebeesten-spel weer aan de gang’, dacht Puck berustend.
‘Wilde u haar geen peer geven?’ Driftig.
‘Ze heeft anderhalve peer gehad’. Kalm.
‘U weet toch zeker, dat vruchten gezond zijn. Hier darling’. Een peer werd van de fruitschaal gegrist. Baby zette er al haar
| |
| |
tandjes in, maar rustig nam Puck de peer af, schilde die eerst.
‘Ziezoo Baby’.
Het hoofdje schuin, de oogjes lachend, zei Millicent: ‘Poelike?’
‘Neen, geen poeleke. Millicent heeft gejokt’.
Alice waadde door de kamer heen en weer. ‘Wat duurt dat hier toch allemaal lang. Baby had al een half uur in bed moeten liggen. Neemt u de peer mee naar boven. Ik wil alleen zijn. Ik wil alleen zijn. Maar gaàt u dan toch!’ Haar stem schoot uit.
‘O mònster’, zei Puck bij de deur, in het Hollandsch.
‘Wat zei u daar?’
‘Ik zei wat in het Hollandsch’.
‘Wàt zei u in het Hollandsch?’
‘Och niets. Monster’, zei Puck achteloos.
‘Wie is een monster?’ Alice floot de woorden door haar tanden. Toen drong het tot Puck door, dat deze liefelijke benaming ook in Engeland van kracht is’.
‘Ikzelf’, zei ze dan glimlachend. ‘Ik vind mezelf een monster’. - ‘Nu, bijt me maar niet’, dacht ze opgelucht.
Alice kneep haar handen open en dicht.
‘Gaat u naar boven. Direct. En als Millicent slaapt, kunt u de salon stoffen’.
En terwijl Puck de trap opliep, dacht ze: ‘Zoo kaapt ze me mijn vrije uurtje af. Maar ik zal nu maar niets tegenzeggen. Alice staat formeel op knappen’.
's Middags aan de thee, waar dokter ook verscheen, was Alice van een kribbige ontevredenheid.
‘Jack, ik wil Anny en Clara geen dag langer om me heen
| |
| |
zien. Ik kan hun huichelachtige gezichten niet meer uitstaan’.
‘Maar dat is toch niet verstandig, darling’, zei dokter sussend.
‘Ja, verstandig of niet, dat kan me niet schelen, maar ik verdraag het niet langer. Je betaalt ze straks maar hun loon uit, dan kunnen ze vandaag nog gaan’.
Dokter streek over zijn voorhoofd.
‘Maar kindje, het is zoo dom. Wat wil je beginnen zonder hulp’.
‘'n Verstandige man’, prees Puck inwendig, terwijl ze Millicent de cakeprikker afhandig maakte. Niet zonder tegenstribbelen, niet zonder gebrul.
‘Laàt Baby zoet zijn Mademoiselle’.
‘Ja, ze is een pop, die alleen piept als je aan een touwtje trekt’, toornde Puck inwendig.
‘Ik heb Edith zooeven een telegram gestuurd of ze ons morgen kan hebben. En dat kàn natuurlijk’.
Pucks oogen vlogen van Alice naar de Dokter. Wie zou Edith zijn? Een zuster van Alice? Nu, dan was ze in de aap gelogeerd met twee zulke spoken.
‘Dat is zoo zeker nog niet’, zei Dokter. ‘Ik vind het erg voorbarig van je kindje. De school is toch al weer begonnen, dan heeft Edith het bijzonder druk, dat weet je’.
‘Maar wat heeft ze nu van ons voor last?’ Alice hief haar armen in een theatraal gebaar.
Puck dacht: ‘Ik had liever een heele kolonie van 80 menschen te logeer en, dan één Alice.’
‘En wou je Mademoiselle ook meenemen?’
| |
| |
Puck zoog haar onderlip naar binnen.
‘Ja, wat dacht je dan? Wie moet anders voor Baby zorgen?’
‘Maar wie moet dan voor mij zorgen? Heb je daar wel aan gedacht?’
‘Natuurlijk. Dat kan Bertha doen’.
Puck voelde zich hevig teleurgesteld. Ze had zich al vliegensvlug uitgeleefd, hoe het zou zijn, alleen met Dokter, die zoo genoegelijk was, in een Alice-loos huis. Wat zou ze genoten hebben! Maar met een paar koele woorden, sloeg Alice deze fantasie aan flarden. En ze zag Bertha, op haar onmogelijke, groote voeten door het huis rennen, smijten met deuren, en maaien met armen, terwijl de toast zwartgebrand zou zijn, en de thee gekookt.
‘Nu, je hebt wel een lieftallige en gracieuse verzorgster voor me uitgezocht’, zei Dokter. Hij glimlachte, en legde zijn hand op de ringen, die fonkelden aan de vingers van Alice.
‘Jack!!’
‘Maar kind, dat is toch zoo! Ik heb zelden een vrouw gezien, die minder op een vrouw lijkt dan Bertha’.
‘Wat kan het je schelen?’ zei Alice verontwaardigd. ‘Al leek ze op een nijlpaard’.
En toen proestte Puck opeens. Ze schaterde. Ze gooide haar hoofd achterover, al haar gezonde, witte tanden toonend.
‘Mademoisèlle!’ riep Alice.
‘Ooooo!’ kreunde Puck. ‘Ik kan het niet helpen’.
Baby begon van de weeromstuit ook te schateren, en sloeg met Pucks mes een roffel op haar bordje.
| |
| |
Alice hield de handen voor haar ooren.
‘Mademoiselle, neem haar dat mes af. En gedraagt u zich alstublieft behoorlijk’.
Nog schokkend van pret, redde Puck het mes, en het bordje, en twee stukken toast, die Millicent nog gauw uit het toastrek had weggemoffeld.
‘Ik heb niet geweten, dat het zoo belachelijk was, wat ik zei, Mademoiselle’.
Dokter keek meesmuilend naar Puck. ‘Wat jij zei was ook niet belachelijk darling. 't Is jammer genoeg maar al te waar. Nietwaar Mademoiselle?’
Pucks neusvleugels trilden al weer.
‘Ja zwijg nu maar Jack! Thee Mademoiselle!’
Puck schonk zwijgend de thee.
Dan zei Alice: ‘Als Edith terugseint, dat het goed is, dan ga ik morgenochtend weg. Dan kan Roberts ons brengen’.
‘Maar lieveling, ik kan de wagen zoo slecht missen een heele dag. Je kunt toch ook gemakkelijk met de trein gaan’.
‘Neen, dat kan ik niet. Dan neem jij maar een taxi morgen’.
Dokter zuchtte even. Hij stond op.
‘Nu, ik hoor dan nog wel, wat Edith seint’.
‘'t Is natuurlijk in orde’, zei Alice met een gezicht, zoo zelfverzekerd, alsof ze minstens aannam, dat een heele stad van louter verrukking bij haar komst zou vlaggen.
's Avonds, toen Puck Baby in bed had, en zich kleedde voor tafel, klopte Anny.
‘Mademoiselle, weet u al, dat Clara en ik vanavond weggaan?’
‘Dus toch!’ zei Puck.
| |
| |
‘'t Is voor ons niet erg. Ik ga mee bij Clara's zuster logeeren tot we in onze nieuwe betrekking kunnen komen. Maar u!’
‘Och ik....’ Puck haalde langzaam de schuier over heur haar. ‘Ik zal me er wel doorslaan Anny’.
‘Weet u wat Clara en ik besproken hebben Mademoiselle?’
‘Nu wat dan?’
‘Om voor u een andere betrekking te zoeken. Als u het goedvindt natuurlijk’.
Puck liet de hand met de schuier zakken.
‘Dat is heel lief van jullie. Maar ik zal het hier best bolwerken hoor’.
‘Meent u het?’
‘Welja. En een jaar is gauw om’, zei Puck optimist.
‘Maar mevrouw is zoo onaardig voor u’, zei Anny. ‘Ze is nooit eens vriendelijk. Ze is nooit aardig. Dat hebben wij toch best gemerkt, Clara en ik’.
‘Och, daar wen je ook aan’, zei Puck wijsgeerig.
‘Nu, wij hebben er niet aan kunnen wennen. - Och, u hebt het nooit zoo geweten, omdat u meest uit bent of boven. Maar mevrouw is vaak bij ons in de keuken gekomen, als ze weer een slechte bui had, en dan heeft ze ons van alles verweten. De zotste dingen gewoonweg’.
‘Ja’, zei Puck, en ze keek peinzend naar de punten van haar schoentjes. ‘Mevrouw kan erg onredelijk zijn. Ik let er maar niet te veel op’.
Toen zei Anny: ‘Clara zal u straks ons nieuwe adres geven. Als u ons noodig hebt, dan kunt u altijd schrijven’.
‘Dank je wel Anny. Dat vind ik erg lief’, zei Puck. En
| |
| |
er was een blij, dankbaar gevoel in haar hart, toen ze naar beneden ging bij de eerste gongslag. Het was zoo goed te weten, dat ze, zoo ongemerkt, de genegenheid van Anny en Clara gewonnen had. Maar beneden vond ze Alice, die al aan tafel zat, en driftig met haar vingers op de leuning van haar stoel trommelde.
‘Wat bent u laat Mademoiselle. U laat me altijd wachten. Altijd. Dat is zeer ongepast. Ik wil, dat u heel vlug voortmaakt, want u moet vanavond nog alles pakken. We gaan morgenochtend naar Eale’.
‘Ze kan me net zoo goed vertellen, dat we morgen naar Caïro gaan’, dacht Puck.
‘U moet de kleertjes van Baby pakken en u moet mij helpen. Ik kan niet pakken, maar ik zal u wijzen hoe ik het hebben wil’.
‘Aangenaam’, dacht Puck.
Na tafel toog ze achter Alice aan naar de echtelijke slaapkamer. Daar stond al een groote hutkoffer klaar met wijd open muil om de gewaden van Alice op te slokken. Puck dacht: ‘Wat geeft het, dat ik zeg, dat ik oòk niet pakken kan!’ En terwijl ze bij de koffer neerknielde, zag ze opeens Moeder voor zich en de teedere zorg, waarmee die haar jurkjes in de koffer gevleid had, de jurken, waar Alice, altijd, zoo minachtend naar keek.
‘Neè Mademoiselle, niet zoo!’ klonk al de schelle papegaaienstem. ‘U knoeit die japon op deze manier. Maar kunt u dan heelemaal niets?’
Puck haalde de zwarte creatie, die ze behoedzaam had opgevouwen, weer uit de koffer, en, naar Alice opkijkend, zei ze:
| |
| |
‘Neen, ik kan oòk niet pakken. Net zoo min als u’.
Alice had een onbeheerscht gebaar, alsof ze wel wilde slaan.
‘Maar van u mag ik tenminste verwachten, dat u er uw best voor doet’.
‘Ik doe ook wel mijn best. Maar ik kan het niet beter’.
‘U had het moeten leeren voor u zich bij anderen dienstbaar wilde maken’.
Puck wilde eerst nog tegenspreken, maar ze vond dat gekibbel toch vrij onwijs. En de koffer raakte op die manier zeker niet vol. Nog eens vouwde ze de droom van kant en gitten over, en voorzichtig nam ze de jurken, die Alice nonchalant op het bed gooide, in haar handen. Maar ze voelde zich kriebelig worden, en haar vingers leken stijve, onhandige stokjes, omdat de blikken van Alice er zich aan schenen vast te zuigen.
Toen de koffer bijna vol was - het zijden ondergoed had Puck in een apart vak gelegd - rukte Alice plotseling de jurken er weer uit.
‘Kijk nu eens, hoe u die rose japon geknoeid hebt. Ik verwachtte het al. 't Is schandelijk. U bent werkelijk niet in staat om iets goeds te doen.’
Puck wreef haar knieën, die pijn deden van het liggen op de grond. Ze voelde, dat Alice het deed om haar te treiteren. Het maakte haar driftig en wanhopig tegelijk. Ze zou zoo de heele nacht op haar knieën kunnen liggen en het spelletje spelen van: jurken erin, jurken eruit! Ze klemde haar tanden op mekaar, en ze bleef in de koffer staren, toen ze Dokter hoorde binnenkomen.
| |
| |
‘Jack, wat doe je hier? Hè Jack, ik vind het naar, dat je nu binnenkomt’.
‘Maar kind waarom? Mag ik soms niet weten, dat je zooveel toiletten bezit vrouwtje?’
Puck keek even op. Ze dacht: ‘Was dat de verstrooide Dokter, zooals ze hem het eerst had ontmoet?’ Dit was een leutige kwajongen, met een kwajongensstem en ondeugende oogen.
‘Jack, nu kan Mademoiselle oòk niet eens pakken’, klaagde Alice driftig.
‘'t Is treurig. Zal ik het doen?’ En dokter greep naar een zijden jumper.
‘Jàck!’
‘O, maar ik kan het best. Vroeger, als student, heb ik altijd zelf gepakt. En wat netjes. Vraag Edith maar’.
‘Jack, ik wìl dat je er afblijft’.
Dokter rolde een avondjurk op alsof het een parapluie was.
‘Netjes hè, en 't neemt zoo heelemaal geen plaats in. Dat was altijd vroeger ons consigne. 't Mocht vooral geen plaats innnemen’.
‘Jàck!!’
Puck slikte een lach in.
‘Kijk eens aan’, zei Dokter tevreden. ‘Dat is al klaar. Wat volgt. Mademoiselle is er nu wel van overtuigd, dat ik pakken kan, nietwaar Mademoiselle?’
‘Ja natuurlijk, Dokter’.
Toen stampvoette Alice.
‘Jack, als je nu niet weggaat, dan ga ik morgen niet naar Edith’.
| |
| |
‘O lieveling, wat zou je me daarmee een plezier doen. Nù blijf ik’. En Dokter ging op de rand van het ledikant zitten.
‘Netjes hè? En 't neemt zoo heelemaal geen plaats in....’
Toen nam Puck maar weer voorzichtig de toilettenpracht van Alice op, en voor de derde keer vleide ze de creaties in de koffer. Nog eens een snauw, nog eens een grauw van Alice, en Dokter,
| |
| |
die floot, onbekommerd als een schooljongen: ‘You are my dear little, sweet little, neat little dairymaid’.
‘Jack, fluit dat onmogelijke ding niet’.
‘Ja, dat leer ik van Roberts, darling’.
‘Jack, ik weet niet wat jou bezielt vanavond’.
Dokter haalde zijn schouders op.
‘Ik weet het ook niet Alice. Ik denk, dat die koffer me inspireert. Het is net, of we morgen samen naar Parijs zullen vliegen. Hoe zou je dàt lijken vrouwtje’.
Toen lachte Alice, een beetje valsch.
‘O Jack, heb jij Mademoiselle wel eens Fransch hooren spreken? Neen maar, dat moet je eens hooren. 't Is gewoonweg een parodie’.
‘O àdder!’ fluisterde Puck in de koffer.
Dokter zei: ‘Mademoiselle zou haar naam geen eer aandoen, als ze het niet goed sprak’.
En Alice toomde opeens: ‘Jack, nu wìl ik, dat je de kamer uitgaat. Ik val aldoor over je beenen’.
- De volgende morgen - een mistige, koele September-morgen - stond Roberts om tien uur met de wagen voor.
Baby zong: ‘We gaan naar tante Edith. We gaan naar Tante Edith. Heerelijk!’
‘Vind je 't zoo prettig Poeleke?’ vroeg Puck.
‘Ben ik lief?’ vleide Millicent.
‘Ja, nu wel. Maar zoopas, aan het ontbijt, toen was je stout! Foei. Toen heb je Mademoiselle verdriet gedaan’. Want Millicent had weer gejengeld, dat ze niet naast ‘haar’ wilde zitten, en dat ‘zij’ kneep, en dat mammy haar voeren moest, en niet ‘zij’.
| |
| |
‘Verdriet? Ja? Nooit meer doen’, zei Millicent plechtig.
‘Is Tante Edith lief?’ vroeg Puck.
‘Ja-a!’ zei Baby. Ze keek wijs. ‘Erg lief’.
Dit vond Puck vrij hoopvol klinken. Ze wilde eerst nog doorvragen, maar vond toen, dat ze beter ‘Auntie Edith’ in haar omgeving in het licht van een verrassing bekijken kon.
Roberts droeg met Bertha Jenkins, die op klip-klappende pantoffels liep, de koffers naar de auto en Puck kreeg zoo'n gevoel, dat er met Anny, die altijd zoo vriendelijk en rustig door huis was gegaan, iets heel liefs verdwenen was. Ja, en misschien zou ze zelfs Clara's stugge gezicht nog missen, als ze terug kwam.
Alice, gevat in een kostelijke bontmantel, kwam het laatst naar buiten.
‘Mademoiselle, hebt u Baby warm aangekleed?’
‘Ja, ik geloof het wel mevrouw’.
Alice lichtte een tip van Baby's manteltje op. ‘Hoe kunt u dat nu zeggen? Ze is veel te dun gekleed. Hebt u haar wintermanteltje ingepakt? Neen? Dat is ook dom van u. Trek haar dat dan aan’.
Puck haalde onwillekeurig haar schouders op bij deze onlogische woorden, rende het huis weer binnen op snor naar de wintermantel, die nog nooit met bewustheid haar blikken getroffen had.
Bertha Jenkins liep mee in huis.
‘'t Is wat te zeggen’, zei ze trouwhartig. ‘Ik denk altijd maar, as ze tegen mij te keer gaat - an me hak’. Bertha Jenkins grijnsde. Ze had een spaarpot van een mond, die bijna van het eene oor laar het andere liep. En ze had groote,
| |
| |
onbehouwen, maar trouwhartige handen. Ze klom eensgezind met Puck mee naar boven.
‘Weet jij waar Baby's winterjasje is?’ vroeg Puck haast radeloos, terwijl ze het restant van Millicents kleedij uit de kast rukte.
‘Winterjassie? Nee’. Bertha schudde haar hoofd. ‘Had ze een winterjassie?’
‘Ja natuurlijk. Ze heeft toch zeker vorige winter een mantel aangehad?’
Bertha vleide een vinger langs haar neus.
‘Ja, je zou zoo zeggen van wel’.
‘Toe Bertha, asjeblieft, help me zoeken’.
‘Heb u d'r ochtendjassie wel ingepakt?’
‘Bertha, ik doe je wat’, tierde Puck. ‘Daar hebben we 't toch niet over’.
‘Nee maar, as u dat vergeten had, zou u 't nog mee kunnen nemen. Over uws arm’.
‘Vlieg op!’ zei Puck kribbig. ‘Bertha zoèk!’
‘Nou mensch, ik zoek toch al’, zei Bertha, die de laden van de toilettafel uitrukte.
‘Wat denk je nu, dat het daar ligt?’
‘Ja’, zei Bertha. Ze legde haar handen op haar on-Engelsch breede heupen. ‘Dat denk ik net. Kijk maar’.
In de onderste la lag een donkerblauw jasje met bont, waarin de mot festijnen had aangericht.
‘Oh Bertha!’ kreet Puck.
‘Ja, wat kun je daaraan doen?’ zei Bertha berustend. ‘Motten zijn krengen’.
‘Maar Bertha, hoe moet dat nu?’
| |
| |
‘Nou, u neemt het zoo mee. Dat kan u toch niet helpen. En misschien ziet ze 't niet eens. 't Zit nogal in de plooien’.
Maar Alice zag het natuurlijk direct. En ze deed, of Puck
‘Ja, wat kan je daaraan doen? Motten zijn krengen....’
manteltje natuurlijk niet aan. Haal een jumper’.
En Puck rende weer de trappen op, en zocht een jumper uit de chaos, die Bertha beloofde op te ruimen.
‘Ja gerust 'wazèl’. Bertha's afkorting voor Mademoiselle. ‘U kunt er van op an’.
| |
| |
Met een witte jumper - zijnde de meest neutrale tint - sprong Puck weer naar beneden. Maar Baby - in de auto - krijschte, dat ze die niet aanwilde. Ze wilde haar blauwe aan. De blauwe met rood. En niet die witte! Oh mammy-y-y!!’ Puck trok het portier van de auto dicht.
‘Baby, je trekt deze jumper wel aan. Kom gauw. Over je jurkje heen. Armpjes in de lucht. Neen, je mag niet schoppen’. Ze boog zich over het kind heen. ‘Ben je dan mijn poeleke niet meer?’
Met dikke tranen op de wangen kwam Millicent weer te voorschijn.
‘Niet poelike’, zei ze. ‘Wel poelike!’
‘Goed, goed’, suste Puck. ‘Kom, wees nu stil Baby’.
En Alice zei: ‘Ik wou wel, dat u het kind niet zulke krankzinnige woorden leerde’. Toen had Puck bijna geproest. En terwijl ze haar gezicht afwendde, zag ze Bertha Jenkins in de deuropening staan, wuivend met de mottige mantel. Dan - geruischloos - schoot de auto vooruit, naar de onbekende Auntie Edith, in het onbekende Eale.
Om eén uur deden ze hun blijde intocht in Eale. Alice had zich gedurende de reis in magazines begraven, waarvoor Puck haar zeer dankbaar was. Baby had eens wat gejengeld, en eens wat gezeurd; dan had Alice wenkbrauw-fronsend naar Puck gekeken.
‘Kunt u Baby dan niet zoet houden!’ Dat was haar stereotiepe, beminnelijke verwijt.
Eale was heuvelachtig. De auto klom door drukke stadsstraten, en Puck koesterde het pleizierige gevoel, dat ze
| |
| |
ongekende vreugdes tegemoetging. Maar toen de auto een laan inreed, met villa's aan beide kanten, en stilhield voor een hek, waarop met vergulde letters stond: ‘The Eagle’, keek Puck verdwaasd naar de hooge steenen muur, die dit domein omringde. Auntie Edith zat toch niet in een inrichting opgeborgen?
Toen hoorde ze een meisjesstem roepen:
‘Gwen, als je niet voortmaakt, dan kom je te laat voor dinner. 't Kan mij niets schelen hoor!’
En een zware, donkere stem riep terug: ‘Haast me toch niet zoo, vervelend kind. Je haast me altijd, naàr wicht’.
Ziezoo, dat was tenminste taal, die Puck begreep! En al snapte ze nog niet, wat die meisjesstemmen beteekenden achter dat open raam, ze volgde leidzaam, beladen met plaids, een handkoffer en het juweelenkistje, dat Alice steeds aan haar zij gehouden had, de slanke koningin in de bontmantel. Millicent was het hek al binnengerend.
‘O, kijk eens wat een optocht’, hoorde Puck de hooge meisjesstem zeggen: ‘Nee, toe, kijk eens even Gwen, wat een parade’.
En dan een laag, zwaargefluisterd ‘ssst’.
Een breede deur ging open. Een huisknecht in een rosegestreept jasje stond eerbiedig op de drempel.
‘Nu, wàt het ook is, een chique beweging is het zeker’, concludeerde Puck tevreden.
‘Auntie Edith’, riep Millicent.
Puck zag een klein, bewegelijk menschje met korte haastige stapjes de hall binnenkomen, en ze was op de voorhand al dankbaar, dat Auntie Edith nu eens voor de ver- | |
| |
andering maar tot haàr schouders reikte. Alice boog zich genadig over twee roode appelwangen.
‘Ik hoop niet, dat het je te lastig is Edith, dat ik een tijdje kom?’
‘Neen, absoluut niet Alice. Ik ben heel blij jullie eens weer hier te hebben. Dag Baby! Dag zoete Baby! Wat ben je gegroeid!’
Dan voelde Puck de blik van twee scherpe blauwe oogen op zich rusten. En omdat Alice niets zei, stelde Puck zichzelf maar voor: ‘Ik ben Gerry van Holten’.
Alice keek even over haar schouder. ‘Dit is mijn nieuwe mademoiselle,’ zei ze achteloos.
‘Je kunt je nog verfrisschen voor tafel, Alice. Ik heb dinner een half uur later gezet. Auntie Edith klom naast Alice, als een klein mollig paddestoeltje naast een lange, slanke zuring, de monumentale trap op. Puck volgde met Millicent.
Boven gingen deuren open, gingen deuren dicht.
Vier meisjes stonden op in de bovenhall, toen ze daar aanlandden. Ze zeiden zedig: ‘Good-afternoon’.
Maar vier paar taxeerende oogen, vlogen langs Puck, die nog de plaids torste en het juweelenkistje. Ze hoorde even, een direct weer onderdrukt gegrinnik.
‘O lieve help, ik geloof warempel, dat ik in een kostschool verzeild ben’, dacht Puck. En achter de niets vermoedende ruggen van Alice en Auntie Edith wierp ze het meisje, dat gegrinnikt had, een vernietigende blik toe.
|
|