| |
| |
| |
Hoofdstuk V
O, die rampzalige, eerste lunch! Nog vaak dacht Puck later met afgrijzen daaraan terug. Toen ze beneden kwam, weifelde ze, welke van de vele deuren ze binnen moest gaan, maar, alsof Anny op haar gewacht had, zoó vlug kwam ze te voorschijn, en deed de deur van de eetkamer open. Een wat donker, somber vertrek, dat door een zijraam in de tuin uitzag. Mrs. Cuningham zat al aan tafel en in een hooge kinderstoel hing Millicent met een slab voor, waarop een heel kippehok met inventaris was afgebeeld. Toen Puck binnenkwam, zette ze weer onmiddellijk een keel van belang op, en Puck dacht, dat het gezellig kon worden, als Millicent elke keer wanneer ze mekaar zagen, aan de brul sloeg. Anny schoof voor haar een stoel aan naast Millicent, die meteen haar hoofd en lichaampje van Puck wegboog en riep: ‘O mammy-y-y-y, I don't want to-o-o-o-o’. Ja, nu verstond Puck het: ‘Ik wil niet naast haar zitten’. En een klein vingertje wees nadrukkelijk naar ‘haàr’.
Maar Mrs. Cuningham zei: ‘Kom, wees niet flauw, dear. Ga recht zitten en eet je soep’.
Als een verlegen schoolmeisje keek Puck naar het soepboord, dat Anny voor haar neerzette. Wachten maar, tot Alice met haar lepel in de soep dook. Toonen, dat ze wist, hoe het hoorde.
Ze keek even naar Alice. Die zat onbewogen, kaarsrecht en koel. Puck dacht: ‘Ze lijkt op een sphinx. Raadselachtige
| |
| |
oogen heeft ze. En een vreemde mond. Maar knap is ze wel. Hoe oud zou ze zijn? Vijf en twintig? Dertig? Heel, heel anders was ze, dan ze ooit had gedroomd!’
Millicent knoeide met haar soep, stak er haar vinger in, schudde die vinger vroolijk over de tafel uit. Anny, die bij het breede buffet in de hoek stond, keek van Puck naar Millicent?
‘Waarom helpt u haar niet?’ klonk opeens de scherpe stem. ‘U moet haar helpen mademoiselle. Ziet u dan niet, hoe ze knoeit?’
‘Ik?’ zei Puck verbaasd, die dacht dat de tirade tot Anny gericht was.
‘Yes. Yòu!’
‘Nòòòòóòòò!’ kreet Millicent en keerde vastberaden het heele soepbord om.
‘Anny!’
Ja, Anny stond al klaar met een doek. Ze fluisterde: ‘Millicent stout. Foei!’ Maar Mrs. Cuningham zuchtte, en even trommelden haar spitse vingers op de tafel, als ongeduldig.
‘Zal ik nieuwe soep geven?’ vroeg Anny.
‘Neen, neen, laat maar’.
Puck heeft later nooit geweten, wat ze verder gegeten heeft. Ze probeerde Millicent te helpen die klungelde met een schuivertje en een lepel. Maar haar hand werd weggeduwd en de maar al te vlug tot krijschen bereide kleine mond sprong al weer open. Puck voelde zich wanhopig. Wat kon ze doen? Niets toch immers. Ze stond machteloos, èn tegenover het Engelsch, waarvan ze de zinnen zoo brok- | |
| |
kelig vormde, èn tegenover het heele, onbegrijpelijk-kribbige, vreemdvijandige doen van Millicent. En Alice, die aan het hoofd van de tafel zat, etend met kleine hapjes, koel-kijkend met haar grijze oogen, ringenflitsend, niet te benaderen! Het brok in Puck's keel werd dikker. Ze zette cordaat haar eene voet op de andere, ongeacht de lichte schoen. Huilen? Nu? Bespottelijk! Nooit! Liever knelde ze een teen af, of beet haar tanden door haar tongpunt heen.
‘Hoe heet u Mademoiselle?’
Puck's oogen vlogen verschrikt naar Alice.
‘Ik? Hoe ik heet?’ Ze hakkelde. ‘Puck van Holten. Ik bedoel: Gerry van Holten’.
‘Jerry?’ herhaalde Alice. Ze keek misprijzend. ‘Dat is een jongensnaam hier. Ik zal u Gladys noemen’.
Afgeloopen. Een nieuw land. Een nieuwe naam. Gladys, dat paste in die koele mond. Mlle. Gladys. Ze had eens met Carla in grinnikende bewondering gestaan voor het levensgroot portret van een Fransche danseres met geel haar, die optrad onder de naam van Mlle. Gladys. En nu, nog geen jaar later was ze zelf tot deze zonderlinge, Fransch-Engelsche combinatie gepromoveerd.
Puck zei: ‘Ik heet ook niet Jerry, maar Gerry’. Ze liet een duidelijke ‘G’ hooren. Maar Alice, wat verveeld, merkte op: ‘Gladys is een mooie. Engelsche naam. En voor Millicent ook gemakkelijk om te zeggen’.
‘Nu, vooruit dan maar’, dacht Puck. Zij vond Gladys een lamme, ijspegelige naam. Maar misschien wel, omdat Carla en zij die naam hardnekkig op z'n Hollandsch hadden uitgesproken. En had de groote Shakespeare niet eens gezegd:
| |
| |
‘What's in a name?’ Daarbij zou Puck zich dan maar neerleggen.
Millicent gaapte. Haar beide armpjes lagen ver op tafel. Vroeger zou Puck voor die houding van moeder een welmeenende tik hebben gekregen.
‘Slaap, liefje?’ Alice streelde het bloote armpje.
‘No’, zei Millicent. ‘Mammy....’
‘Yes dear’.
‘Blijft zij hier lang?’
‘Dat hopen we wel schat’.
‘Moet zij mij naar bed brengen?’
‘Ja zeker’. Puck's wenkbrauwen kropen tot onder heur haar.
‘Maar dat wil ik niet. I want.....’ een lange, onverstaanbare zin.
‘Kom’, Alice stond op. Had lunchen een uur of vijf minuten geduurd? Puck wist het niet. ‘Misschien wilt u eerst uw koffer uitpakken? Neemt u dan Millicent mee? Dan hoef je vandaag niet te slapen liefje. Dan mag je kijken bij Mademoiselle Gladys. Misschien heeft ze wel iets moois voor je in haar koffer’.
Puck liep treuzelend naar de deur, terwijl ze haar hand naar Millicent uitstak. Ze hoorde Mrs. Cuningham nog zeggen:
‘Anny, denk er aan, ik wensch tot de thee niet gestoord te worden’. Een deur, achter een zwaar gordijn verborgen, viel achter haar dicht, en Puck, nog kijkend naar het bewegen van het gordijn, voelde hoe Millicent's handje in de hare kroop. Ze liep de gang in, de trap op. Tòch wel vertrouwd,
| |
| |
dat pootje in de hare. Zou ze, nù al, de weerzin van Millicent overwonnen hebben.
‘Heb je wat moois voor me meegebracht?’ vroeg die.
‘Ik zal wel eens zien’, zei Puck. Ze had natuurlijk niets. Hoe kòn dat, waar ze van het heele bestaan van deze kleine krummel niets had vermoed.
Boven scheen een flauw zonnetje door de hooge ramen naar binnen. De regen had opgehouden. De kamer zag er lief en vriendelijk-vertrouwd uit. De groote hutkoffer stond als een bekend stuk van thuis tusschen de ramen. Millicent ging erop zitten, trapte ertegen met haar hakjes.
‘Niet doen’, zei Puck. ‘Niet doen’. 't Was haar of ze met die hakjes iets van thuis kapot maakte. Millicent trappelde harder. Haar oogen werden blauwe spleetjes.
‘Kom eens hier’, zei Puck, ‘dan gaan we samen de koffer openmaken. Als je erop blijft zitten, kan ik er toch immers niet bij’.
Millicent sprong eraf. Puck draaide het slot open, lichtte het deksel op. Bovenop lag het zijden vloeipapier, dat moeder er nog voorzichtig had overheen gevleid. Puck schudde haar jurken uit, ze waren niet eens bar gekreukt. Millicent keek ernaar met de handen op de rug.
‘Mooi?’ vroeg Puck. Ze knikte wijs.
In de witte kast hing ze de jurken keurig neer. Thuis had ze vaak de boel laten slingeren. Dan zei moeder: ‘Kind, hoe kun je toch zoò slordig zijn. Je moet nog heel wat leeren’.
Puck pakte langzaam verder uit. Wat was dat voor pakje? Daarvan wist ze niets. Of toch.... Ze wikkelde er het papier af. En dan zag ze een groote, witte sjaal met roode rozen ge- | |
| |
borduurd, een sjaal, zooals ze zoo vurig gewenscht had Erop lag een briefje met moeders spitse letters geschreven: ‘We willen toch niet, vader en ik, dat je, als je uitgaat, een sjaal “als een touwtje om je hals” draagt. We hopen, dat je deze mooi vindt. Dag kind. Vader en moeder’.
Puck stond met de sjaal in haar handen. De lange franje hing tot op de grond. Haar oogen stonden vol tranen opeens. Ze zou vanavond direct schrijven en bedanken. En toen schoot het haar te binnen, dat ze nog had moeten telegrapheeren. Ze beet op haar onderlip. Hoe moest dat nu? Alice wenschte niet gestoord.
‘Kom Millicent, ga je even mee naar beneden?’
‘Waarom?’
‘Ik moet iets tegen Anny zeggen’.
‘Nee, 'k blijf hier’.
‘Hè toe, Millicent, eventjes maar’.
‘Nee’.
Puck keek haast radeloos van de koffer naar de deur. Toen zag ze gelukkig het belknopje. Verlicht belde ze. En Anny, die kwam kloppen, vroeg ze, of er even een telegram voor haar kon worden weggebracht.
‘O zeker, dat doet Roberts wel. De chauffeur’.
Puck krabbelde op een papiertje: ‘Van Holten, Bedford-Hotel, Bedford Row, London. Safely arrived. Gerry’.
Nu voelde ze zich toch opeens wel zelfstandig. En opgewekt ging ze door met het uitpakken van haar koffer. Ze vond een aardig speldedoosje, dat ze leegmaakte, en Millicent gaf, die ermee op een vacht ging zitten en er in een ommezientje het deksel afgebroken had.
| |
| |
Er sloeg een gong in het huis. En Gerry, die stijf was van het zitten in de vensterbank, waar ze wanstaltige poppen had aan- en uitgekleed om Millicent bezig te houden - jurkjes zonder knoopen, een muts zonder pluim, hoedjes waar de kant bij neer bungelde - rekte met een gaap haar armen boven haar hoofd. Ze wist wel niet wat die gong beteekende, maar het was zèker een waarschuwing om af te dalen. En alles was beter, dan daar boven te blijven rondhangen en te gapen tot je oogen traanden en je kaken knapten.
Toen zei Millicent:
‘Ik moet een andere jurk aan’.
‘Waarvoor?’ vroeg Gerry.
‘Voor de thee’.
‘Nou, vooruit dan maar’, zei Gerry, en deed de deur van de lichtblauwe kleerenkast, die niet goed sloot, open. Een warreling van jurkjes in alle kleuren. Puck roetste ze aan de hangers over de staaf.
‘Welke moet je aan?’ Ze keek neer op het kind, dat vanonder de lichtblonde haarfranje naar haar omhoogblikte. Ze dacht: ‘Wat een aardige peuter, zooals ze daar staat. Ondeugende oogen heeft ze. Maar dat mag ik wel’.
‘Die lichtblauwe’, zei Millicent. Ze zei het op een bevelend toontje, zooals ook Alice sprak. Puck glimlachte erom.
‘Nu, dan zullen we jou maar eens mooi maken. Kom maar hier. Huup, daar vliegt de jurk. Zag je het?’ Ze zwaaide het shantung gevalletje met een ruk boven Mil- | |
| |
licent's hoofd. ‘Steek je armen omhoog. Zoo. Kruip er maar in’.
‘Ik moet ook andere kousen en schoenen aan’, zei Millicent.
‘O genade. Maar waarvoor dan toch?’ zuchtte Puck.
‘Voor de theè!’ zei Millicent. Er kwam een driftig rimpeltje tusschen haar wenkbrauwen.
‘Nu, dat zal een koninklijke thee worden’, constateerde Puck met voldoening, en ze keek met plezier neer langs haar grijze kasha jurk, die haar zoo goed kleurde. ‘Geef hier maar je pootje’. En graaiend in de chaos van kousen vond ze een paar witte, die bij elkaar pasten, en een paar lage lakschoentjes.
Toen Millicent kant en klaar voor haar stond, en weer een paar heldere gongslagen van beneden opklonken, pufte Gerry verlicht.
Ze dacht: ‘Wat een waanzinnige bende in die kast. Alles ligt door elkaar. Dat zou iets voor moeder zijn om op te ruimen’.
Zie stak haar hand uit. ‘Kom, ga je mee?’
Maar koppig zei Millicent:‘Ik moet ook nog gewasschen’.
‘Gewasschen?’ herhaalde Puck zoo verbaasd, alsof ze van deze bewerking nog nooit gehoord had. ‘Maar waarom?’
Millicent stampte op de grond. ‘Dat moèt ik’, zei ze. ‘Altijd voor de thee’.
‘Nu, dat had je ook wel wat eerder kunnen zeggen’, bromde Puck in het Hollandsch, terwijl ze de spons in de waschbak mikte en Millicent een handdoek over haar zijden pracht vleide voor het spatten. Ze wenschte, dat moeder haar
| |
| |
bij deze practische handelingen kon aanschouwen. Ze bette zoò voorzichtig Millicents wangen, alsof die van kraakporselein waren, stopte dan - alweer dood-voorzichtig - haar handjes in de waschbak.
‘Wie wascht je anders?’ vroeg Puck opeens pienter.
Millicent keek haar niet-begrijpend aan.
‘Wie heeft je altijd gewasschen, toen ik er niet was?’
‘Nurse’, zei Millicent.
Puck had meteen vroolijk door, dat Nurse natuurlijk met vacantie was, over een week of twee terug zou komen om dan Millicent met poppen en kleedij en rommelkast weer van haar over te nemen.
‘En waar is Nurse nu?’ vroeg ze opgewekt, zeker van haar antwoord.
Millicent zwaaide met haar armpjes.
‘Wèg’, zei ze.
‘Weg? Hoè weg? Uit logeeren?’
‘Nee, heelemaal weg’.
‘Komt ze niet meer terug?’ Puck kreeg een verlaten gevoel, om Nurse, die haar al dierbaar geworden was.
‘Nee’, Millicent lachte. Ze had kleine, scherpe zoogdiertandjes. ‘Ze heeft me geknepen’, zei ze dan.
‘Geknepen? O, geknèpen’, ontdekte Puck. ‘Nu, ga je mee naar beneden? Geef me maar een hand. Wees voorzichtig bij de trap’.
Beneden in de hal stond Anny.
‘Ik wilde net nog eens gongen. Mevrouw wacht al’.
‘Waar?’ vroeg Puck wat verdwaasd.
Ze kreeg weer het visioen van vele deuren, die voor haar
| |
| |
gesloten waren, terwijl zij maar moest uitvisschen, welke poort het heiligdom ontsluiten zou. Doch Millicent rende al voòr haar uit een kamer binnen. Nog op de drempel staand hoorde Puck haar krijschstem - een heel andere stem, dan waarmee ze 's middags haar kleine zinnetjes gebabbeld had - brullen! ‘O mammy-y.... she....’ en dan vele onverstaanbare klachten. Puck trok haar wenkbrauwen op.
Ze zag een ruime, deftige kamer met gemakkelijke stoelen, kleine tafeltjes, kussens, bloemen, en bij het raam, in de erker, een ronde, mooi-gedekte tafel, beladen met heerlijkheden. Puck dacht: ‘Ponden zal ik hier aankomen. Ik mag elke dag wel drie uur loopen’.
Bij de theetafel zat Alice in een los gewaad, dat Puck uit de modeplaten van Carla als een teagown herkende. Puck vond haar gezicht zoo koel en zoo bleek boven het zachte lila, en haar handen als de teere kelken van lelies. Ze gnoof in zichzelf om deze bloemrijke vergelijking.
Maar dan de stem, die zoo heelemaal niet paste bij al dat zachte lila en al dat blond.
‘Denkt u eraan, dat u zich vanmiddag voor dinner kleedt, Mademoiselle?’
Puck blikte langs haar kasha jurk naar beneden. Ze was gekleed tot aan de punten van haar teenen toe.
‘Bedoelt u - moet ik dan een andere jurk aantrekken?’ vroeg ze aarzelend.
‘Ja natuurlijk’. Alice keek zoo misprijzend naar Puck's lichte Kasha-creatie, dat Puck zich verplicht voelde haastig te vragen:
‘Wil ik nù nog even?’
| |
| |
Een afwijzend, koel gebaar. ‘Neen, neen, natuurlijk niet. Wilt u daar plaats nemen?’ Ze wees op de erkerbank, die vol kussens lag. ‘Kom Baby, ga naast Mademoiselle Gladys zitten’.
Weer zag Puck de plaat en de danseres met het gele haar, die de naam Mademoiselle Gladys mee door haar roemrijke dagen droeg. Ze maaide bijna het toastrek van de tafel, prevelde het vertrouwelijke: ‘Sorry’.
‘Wilt u theeschenken?’
Zie je wel, daar was ze op voorbereid. Puck hief de zilveren trekpot, goot dood-voorzichtig met haar tongpuntje tusschen de lippen geklemd, de thee in de ragfijne kopjes. Voor Millicent was er een zilveren kroes.
Ze greep naar de suikertang.
‘One lump’, zei Mrs. Cuningham.
‘Lump?’ Puck dacht, dat moèst wel klontje zijn. Lam, dat ze zich altijd zoo hopeloos onhandig tegenover een suikertang vond staan. Ze kneep behoedzaam het klontje er tusschen, liet het neerdalen in de thee. Gelukkig, zònder spatten. Haar ooren gloeiden. Gek, dat ze zich zoo vreemd en zoo buitensporig onhandig voelde.
Ze keek eens even uit in Hill-Avenue, waar, langs de breede lanen de auto's voorbijzoefden. In een tuin aan de overkant speelde een klein jongetje, dat door een nurse in een bruine uniform werd binnengehaald. Was zij dat wel, Puck van Holten, die hier zat? Die voor Millicent de warme toast boterde, en voelde aan het zilveren kroesje, of de thee met veel melk toch niet te warm was? Had zij nog maar twee dagen geleden door een klein dorp in Friesland gedwaald
| |
| |
en wondere droomen gedroomd over Coventry en Alice en het verre Engeland?
‘Waarom hebt u Baby niet willen wasschen?’
Puck schrok op. Ze keek wat verwilderd rond. Was dat tegen haar? Maar - kortaf - herhaalde Mrs. Cuningham de vraag:
‘Waarom hebt u Baby niet willen wasschen?’
‘Ik hèb haar gewasschen’, zei Puck. ‘Ja, toen ze haar jurk al aanhad. Ik wist niet, dat.... Ik heb haar heel voorzichtig gewasschen’.
Over haar kroesje heen keek Millicent met scheeve oogjes naar Puck. Ze leek een klein duiveltje zoo. Het bloed vloog opeens Puck naar de wangen.
‘Heeft zij - heb jij gezegd, dat ik je niet gewasschen heb Millicent?’ Ze boog zich naar het kind over. Millicent schoof haar thee weg, gleed van de stoel, duwde haar hoofdje tegen de arm van haar moeder aan, en riep op de krijschtoon, die Puck nu al kende: ‘O mammy, laat ze weggaan. She...’ Puck vond het maar een geluk, dat ze de rest van de zin niet verstond.
‘Je moet gaan zitten Baby. Kom Baby’.
‘O mammy-y-y. She.... Ze zal me slaan’.
‘Ze zal je niet slaan. Ga zitten Baby’. Een vermoeid gebaar van een slanke hand over het witte voorhoofd.
Puck stond op. ‘Toe Millicent, ga zitten’. Ze boog zich over het kind heen. ‘Ik zal je toch niet slaan. Ik zal je nooit slaan, dat weet je toch wel?’
‘En wil je dan zoo'n heerlijk stukje chocolatecake?’ vleide, ja werkelijk, vlèide de stem van Alice.
| |
| |
Millicent hief haar hoofdje.
‘Yes!’ riep ze. Geen spoor van tranen op haar gezichtje. Koele, blauwe oogen, die de theetafel monsterden. Puck heesch haar weer naast zich in de erkerbank. Ze dacht: ‘Het spel gaat weèr beginnen’. En ze hoopte vurig, dat spoedig een nurse zou arriveeren, die dat wonderlijke, kleine schepseltje van haar kon overnemen.
‘Speelt u veel’.
Puck, die vergeefsch naar een piano gespied had, zei haastig: ‘Ja, nogal. Ik houd veel van muziek’.
‘Dat schreef u tenminste. Wàt speelt u?’
Zie je, daar had je 't al. Nu zou Alice haar aanstonds doodslaan met Beethoven en Chopin en de Sonates van Mozart.
‘Niet zulke moeilijke muziek’. Ze aarzelde even. ‘Maar ik wil best de muziek, die u speelt, instudeeren’.
‘De vleugel staat boven in de salon’, zei Alice. ‘Na supper moet u maar eens iets uitzoeken om voor me te spelen’.
Puck zei zoet: ‘Goed Mrs. Cuningham’. Ze kreeg zoo'n raar gevoel in haar maag, zooals ze ook vroeger op school bij een moeilijke repetitie hebben kon. De vleugel! Ja, daarop werd natuurlijk alleen moeilijke muziek gewrocht met accoorden, waarbij je ook de punt van je neus gebruiken moest. Een frissche mop, zooals: ‘I want to be - in Tennessee - with you’, zou gewoon als heiligschennis aandoen.
Puck veegde met de kippenslab de cakekruimeltjes weg van Millicent's mond. Mrs. Cuningham schoof haar de cake toe. Puck nam een bros, geurig sneedje. Was het niet net,
| |
| |
alsof ze een éenacter opvoerden met z'n drieën, getiteld: ‘Een gezellige tea in een English Home’, of iets dergelijks? Nu boog Mrs. Cuningham zich weer naar haar over. En plichtmatig vormde haar kille stem de koele woorden:
‘Hebt u veel Fransch gelezen?’
‘Ja nogal, Mrs. Cuningham’.
‘Leest u het vlot?’
‘Ja, dat gaat nogal, Mrs. Cuningham’.
‘En Duitsch?’
‘O, dàt gaat veel beter, Mrs. Cuningham’.
Puck dacht: ‘Ik wou, dat ik nu eens iets moppigs te zeggen wist, waar Alice om zou kunnen lachen. Zou ik haar vertellen, hoe ik in het Bedford-Hotel een verkeerde kamer binnengespiebeld ben? Maar ik zou natuurlijk stotteren en naar mijn woorden moeten zoeken, nee, dan was er geen spat aan. Ze zou haar grappen maar opbergen tot ze tenminste vlot in het Engelsch zou kunnen converseeren.
‘Mademoisèlle!’ Puck rolde haast van haar stoel bij dien kreet. ‘Maar kijk dan toch, kijk dan toch, wat Baby doet!’
Millicent had een stukje cake van de schaal gegrist en dit behendig in de thee van haar moeder gemikt.
‘Foei’, zei Puck. ‘Foei Millicent’.
‘Bel Anny om dat weg te nemen’.
Maar voòrdat Puck kon bellen, kwam Anny al binnen met een telefoon als een kind in haar arm. ‘Mrs. Douglas voor u aan de telefoon Madam’. Ze schakelde het toestel in naast een groote Chesterfield, die schuin in een hoek stond.
Mrs. Cuningham wees Anny om haar kopje weg te nemen, Puck had er al niet meer aan gedacht. De telefoon rinkelde,
| |
| |
en, terwijl Alice zich verhief, zoo lang en slank en indolent, kreeg Puck opeens het benauwde idee, dat ze zich naast die vrouw altijd als een mug zou voelen en gedragen. En hoe ze met die Koningin ooit pink aan pink zou durven quatre-mainen, was haar nù nog een raadsel.
‘Hallo. Yes. Yes, it's I....’ Mooi grammaticaal, bewonderde Puck in stilte en redde de suikertang uit Millicent's vingers.
‘Nee, die is nog niet thuis. Die komt morgenochtend. Yes. Yes. Quite alone. Yes, mèt de nieuwe Mademoiselle’.
‘Dat ben ik’, dacht Puck met lichte trots.
‘Oh, all-right’, zei Alice.
‘Zou ik all-right zijn?’ veronderstelde Puck blijmoedig. ‘Wie zou 't anders kunnen zijn? Dat valt me nog mee’.
‘Yes. Yes. Lovely. All-right’. Een schel-kirrend lachje. ‘Right. At eight. Bye-bye darling!’
Puck keek zoo verwachtend Alice aan, toen ze de telefoon op de haak hing, alsof ze een vlotte uitleg van het telefoongesprek verwachtte. Maar Mrs. Cuningham fronste haar wenkbrauwen, toen ze Puck's gespannen gezicht zag, en zei:
‘Gaat u maar een eindje met Baby wandelen. 't Is mooi weer’.
‘No mammy-y-y!!’ gilde Millicent.
‘Jawel. Eendjes voeren. Vraag Clara maar brood voor de eendjes. In je rieten mandje’.
Millicent weifelde even. Ze keek van Puck naar buiten, waar de namiddagzon de boomtoppen in gloed te zetten leek.
Toen vond Puck het juiste woord.
| |
| |
‘Ik zou wel graag willen weten, waar die eendjes zijn. Wil jij mij dat dan wijzen?’
‘Yes’, zei Millicent. Ze riep al in de gang: ‘Clara, ik moet brood hebben voor de eendjes. Heb je brood voor me, voor de eendjes?’
‘Ze moet haar witte jasje aan, dat hangt in haar kast. En haar witte hoedje op’.
‘Goed Mrs. Cuningham’, prevelde Puck.
- Ze liepen op straat, Millicent en zij. Millicent zwaaide met haar mandje naar Anny, die nog in de deur stond.
‘De eendjes zijn in het park’, zei ze.
‘En waar is het Park?’
‘Aan het eind van de laan. Zie je wel, waar al die boomen staan? Daar is het’. Millicent slingerde met haar mandje, zoodat de blokjes brood, die Clara, het keukenmeisje, zoo keurig gesneden had, over de straat vlogen. Een paar musschen, al net zoo brutaal als in Holland, constateerde Puck met genoegen, vlogen als vlugge kwajongens er op af.
In het Park was het koel onder de boomen. Het was er stil. Er wandelden wat nurses met kindertjes, en een enkel jong meisje liep voorbij met een racket onder haar arm. Het was zoo Hollandsch en toch weer niet. Waren het de geuren, die anders waren, of de stemmen der kindertjes, die schriller klonken? Puck wist het niet, maar ze voelde zich vreemd in dit wat donkere park met de zware, dichte boomen. Plotseling rukte Millicent zich los, en, het korfje, dwaas zwaaiend in haar hand, holde ze weg. Maar Puck, met haar lange beenen, had haar direct weer ingehaald. Ze pakte het nu heftig tegenstribbelende knuistje stevig vast.
| |
| |
‘Waarom deed je dat, Millicent? Dat mag je nooit meer doen hoor!’ Puck verwachtte eigenlijk al het bekende gekrijsch. Maar nee, Millicent zei kalm:
‘Ik wou naar de eendjes’.
‘Nu, daar gaan we toch heen’.
I want my mammy-y-y...
‘Ik wou er alleen heen’.
‘Dat is niet lief van je. Je zou mij de eendjes wijzen’.
‘Daar zijn ze’, zei Millicent, en ze wees op een vijver, die rimpelloos lag, een glanzende spiegel gevat in een kom van graniet. Ze strooiden het broodvoor de eendjes, die onbewogen om de stukjes heen-zeilden, en er soms naar doken. Ze schenen verzadigd te zijn.
In de verte leefde het gerucht van de stad. Een windvlaag ritselde door de boomen en een kindje huilde. Puck dacht, hoe Carla en
| |
| |
zij met Tonny, het jongste broertje, naar het Vondelpark togen en daar de eendjes voerden. Waren Hollandsche eenden dan soms veel enthousiaster? Ze hadden ontegenzeggelijk snuggerder snavels. Puck glimlachte in zichzelf. Was het mogelijk, dat ze, nù al, Engeland met Holland vergeleek? En, kòn het bestaan, dat een Hollandsche eend pienterder was dan een Engelsche?’
‘Ik wil naar huis’, zei Millicent.
‘Laten we nog een eindje wandelen’, zei Puck.
‘Nee, ik wil naar huis. I want to....’ De krijschstem weer.
‘Baby, schreeuw niet zoo’, zei Puck. ‘Kijk eens, dat jongetje lacht je uit. Toe Baby, wees stil’.
‘I want my mammy-y-y’, gilde Millicent.
‘Nu, vooruit dan maar’, besloot Puck.
Ze liepen het park door weer naar huis. De zon was weggescholen. Er vielen wat lauwe regendruppels. Puck slingerde met het leege mandje.
‘En nu vanavond, als klap op de vuurpijl, nog proefspelen voor Alice’, peinsde Puck. Ze wilde er niet tegen op zien. Het bommelde toch niets, als ze knoeide. Alice was toch geen conservatorium. En, wanneer ze maar ernstig wilde, zou ze best een moeilijk stuk kunnen leeren, zonder al te griezelige fouten te maken. Maar waarom was Alice zoo koel en zoo sphinxig? Ze had evengoed een jonge, levensblije vrouw kunnen zijn, met een warme blik in de oogen en een hartelijke lach! Puck schopte een steentje weg. Millicents voetjes sleepten.
‘Och, je bent moe’, zei Puck. ‘Je hebt vanmiddag ook niet geslapen’.
| |
| |
Ze bleef even staan. Ze deed het manteltje, waarvan een knoop was losgegaan, weer dicht. Ze streek even langs het nu bleeke wangetje. Maar Millicent trok haar hoofdje weg, en de onmogelijke krijschstem sloeg Pucks wankele pogen tot teederheid kapot: ‘I want my Mammy-y-y-y!!’
|
|