| |
| |
| |
Hoofdstuk II
Een week later - Puck lag nog in bed, want de dagen waren donker en regenachtig, en wat moest ze dan in vredesnaam zoo vroeg beginnen - schoof Mientje, het dagmeisje, dat elke morgen om half acht per fiets aantrad - een brief onder de deur door.
‘De pòòst’, riep ze nog ten overvloede.
Puck was haar bed al uit. Dat moest een brief van Carla zijn. De heele week had ze ernaar uitgekeken, was de postbode zelfs tegemoetgeloopen, om de langverwachte maar eerder in handen te hebben. En nu ze hem heelemaal nièt meer had verwacht - als Carla het druk had met tennissen of roeien of uitgaan, dan schreef ze soms in geen maanden - schoof Mientje hem doodlaconiek over de drempel.
Puck schoot weer onder het laken. Ze ritste de brief open. Er fladderde wat op het dek, wat ze niet eens zag. Haar oogen vlogen langs de regels.
Carla schreef: ‘Lief Puckjen. In vliegende haast. Beneden zitten Louk en Peggy op me te wachten. Af en toe seinen ze naar boven, of ik nooit kom. We gaan n.l. met de auto van Peggy's broer nog even naar Zandvoort om een hap zeelucht te slikken. 't Wordt natuurlijk een late beweging, en daarom wil ik nu toch nog even schrijven, omdat ik zoopas ingesloten advertentie in de krant las, en plotseling bedacht, dat dàt misschien iets voor jou zou kunnen zijn. Meta heeft haar dominé ook per advertentie gekregen’. Puck liet de brief
| |
| |
zinken, woelde met haar vingers over de dekens. Ja, warempel, daar lag een afgeknaagd stukje uit een krant. Dat Carla het niet vergeten had in te sluiten! Wat een wonder!
Daar stond het: ‘Gevraagd in groote stad in Engeland in beschaafde familie jong meisje voor gezelschap. Kennis van muziek. Opgewekt humeur. Eng. conversatie in ruil voor Fransch en Duitsch. In het Eng. geschr. br. Lett. L.T. 584 bur. dit blad’.
Carla had natuurlijk in zorgelooze onbekommerdheid vergeten erbij te schrijven wat ‘dit blad’ was en Puck voelde zich onredelijk teleurgesteld. Want was dit niet net wat ze wenschte? Fransch en Duitsch zou best gaan. Ze was op school altijd vrij goed in talen geweest, had nogal eens een Fransch boek gelezen, wat moeilijk ging, of een Duitsch, wat zeldzaam goed vlotte. En muziek? Als de beschaafde familie nu maar niet verwachtte, dat ze onberispelijk Mozart zou spelen of Beethoven, maar zich integendeel amuseeren kon met een leuke mop, dan kon ze heele avonden trommelen tot de toetsen erbij hingen. Een kleur glansde over Puck's gezicht. Ze liet zich achterover in de kussens vallen met de kostbare advertentie tusschen haar vingers. Welk blad las toch Pa Carla? O ja, de Nieuwe Rotterdammer. Natuurlijk. Dàt zou de peetoom van de advertentie zijn. Hoewel.... Carla las tijdschriften en alle mogelijke kranten vlotweg door mekaar. Zou het mogelijk zijn dat - nee, natuurlijk 't moest in de Rotterdammer hebben gestaan. Puck greep weer naar Carla's brief. Die eindigde abrupt.
‘Maak er nu maar gauw werk van, en schrijf er direct op. Als je 't krijgt, mag je me best eens in Engeland inviteeren.
| |
| |
Ik ontdek net dat ik nog precies één postzegel heb van 12½ cent. Nu, vooruit dan maar, al is het roekelooze verkwisting, ik zal hem er, ter eer e van jouw toekomstige Engelsche succes, maar oplikken. Bye-bye. Ik word al Engelsch zoo je ziet van louter opwinding. Buiten raast Dick zoo hard met zijn autotoeter, dat de katten op het dak vluchten. Hoor ik gauw van je? Carla’.
Puck vouwde de brief weer in de envelop. Stopte de advertentie er bij in. Hoe zou ze dat nu straks beneden moeten zeggen! Ze treuzelde met aankleeden, terwijl ze aldoor nieuwe aanheffen bedacht. Maar, terwijl ze heur haar schuierde, fronste ze ongeduldig de wenkbrauwen. Het zou wel loopen, zooals het moest.
- Beneden zat vader in de serre te lezen. Moeder's stem klonk uit de keuken, in duo met Mientje's gebrom. De ontbijttafel stond nog gedekt. Haar bordje stond zoo uitdagend moederziel alleen op het geelgeblokte ontbijtlaken. Het ei droeg een rood-blauw gehaakt mutsje en de thee was nog warm. Maar de kaas en het zout waren al in het buffet weggezet. Daaruit proefde Puck moeder's ontstemming.
‘Morgen vader’, zei Puck.
‘Zoo kind. Goed geslapen? Je bent laat vanmorgen. 't Is bij negenen’. Puck voelde ook achter deze woorden moeder's wrevel. Moeder zou natuurlijk eenige keeren gezegd hebben: ‘Foei, wat is Puck weer laat vanmorgen. Ik begrijp het niet. Ze gaat toch op tijd naar bed’.
‘Er is aan deze dag toch niets verbeurd’, zei Puck onwillig. Nu draaide vader zich naar haar toe.
| |
| |
‘Omdat het regent? Maar kind, zie je dan niet, wat een malsche regen het is! Zoo goed voor de tuin en voor de gewassen. De boeren zullen in hun handen wrijven’.
‘Dat denkt u maar’. Puck keek naar buiten, waar de rozen bogen onder de regen. ‘Die wrijven nooit in hun handen. Wist u dat niet?’
Moeder kwam gehaast binnen. ‘Zoo, ben je daar eindelijk? Ben je gauw klaar? Dan kan Mientje opruimen’.
Kalm tegenover moeder's ongeduld, zei Puck: ‘Ik ben pas begonnen’.
Vader ritselde met zijn krant. Een kleine wrijving, een paar ontstemde woorden gaven hem altijd zoo'n eenzaam gevoel.
‘Nu, maak dan wat voort asjeblieft. Mientje loopt er naar om. Vanmorgen moet deze kamer worden gedaan’.
Puck verduwde haar wanhoop in een slok thee. Ook dat nog. Kamerdag en dan met dat beroerde weer. Hoe kon men het verzinnen! Wie was de ongelukkige geweest, die kamerdagen had ingesteld, wanneer de geschuierde en gewreven stoelen in de gang stonden als soldaten in het gelid en Mientje op een trap klom en het behang raagde met een stofdoek om de zwabber. Puck haatte doorgaans kamerdagen, maar ze verfoeide ze onuitsprekelijk, wanneer het grauwe licht van een regendag de hoeken donker liet. Ze tikte op haar eitje, boog zich naar het buffet om zout. Zou ze het nu aanstonds zeggen, als ze tegenover vader in de serre zat, en naar een stukje van het ochtendblad greep? Neen, ze kon beter helpen en meedraven van de kamer naar de gang met een stoel of een vaas of de prullenmand. Wel natuurlijk,
| |
| |
zoo kon ze gemoederen verteederen. En, als dan alles glom van zindelijkheid en welgedaanheid en de stemming mild en begrijpelijk was, dan zou ze Carla's brief, die nu in de zak van haar jumper rustte, uitvouwen en de advertentie voorlezen. Puck stond op. Ze dacht: ‘Ik gord me aan ten strijde’. En ze greep het tafelkleed en wapperde dit uit het zijraam. De deuren naar de serre schoof ze dicht. Wat knikte vader haar vroolijk toe. Die was al weer blij, dat ze opeens zoo aanpakte. Och vader.... die was blij om alles, om de zon, om de regen, een vriendelijk woord, een warme lach, een stevige handdruk. Wat hield ze van vader! Zou ze het hem straks kunnen zeggen, als ze hem zijn koffie bracht? Puck greep de schuier uit Mientje's stofmandje. Ze schuierde de stoelen waar geen pluisje op zat. Ze kroop in alle hoeken. En ze zong op de maat:
Allons enfants de la patrie
Le jour de gloire est arrivé.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het was al middag geworden - in de serre stond de thee klaar en buiten stroomde nog steeds de regen - toen Puck aarzelend Carla's brief te voorschijn haalde.
‘Kijk’, zei ze, middenin een zin van moeder - haar stem was een gebrom - ‘kijk eens, wat Carla me vandaag schreef’.
Ze schoof vader de brief toe. De advertentie woei op de grond. Rood van het bukken kwam Puck weer te voorschijn.
‘Welke advertentie?’ vroeg vader natuurlijk.
‘Hier. Hij lag op de grond. Astublieft.’
Moeder had haar boek laten zakken.
| |
| |
Puck volgde steelsch vaders oogen. Twee keer las vader de advertentie over. Dan keek hij op.
‘Wat moet dat?’
‘Wat dat moet? Daar wou ik op schrijven’.
‘Wou jij - daàrop - schrijven?!’ Vader lachte. ‘Malle Puck’, zei hij’.
‘Wat is dat?’ vroeg moeder. ‘Mag ik het niet lezen?’
Puck beet haar tanden op elkaar. ‘Ja, natuurlijk moeder’. Ze keek naar buiten. Ze keek vader niet aan. Ze hoorde, dat moeder de brief weer dichtvouwde. Dan zwijgen. Puck kromde haar teenen om de stoelpoot. Niet driftig worden nu! Ze kuchte eens even.
‘En? Wat zegt ù ervan moeder?’
Moeder had haar boek weer opgenomen. Haar wijsvinger rustte tusschen de bladzijden.
‘Och, wat kun je daarvan zeggen? Je weet toch niet, wat dat voor een familie is’.
‘Nee, nogal logisch. Dat weet je toch zeker bij geen enkele advertentie’.
‘Neen, dat weet ik wel. Maar in Engeland....’ Moeder brak haar zin af.
‘En bovendien’, viel vader rustig in ‘jij beantwoordt ook niet heelemaal aan de eischen, die ze stellen. Je Fransch en Duitsch zal misschien wel voldoende zijn, maar je muziek. In een beetje moeilijk stuk zit je nog wel te knoeien’.
‘Misschien beminnen ze niet eens de moeilijke stukken’, wierp Puck tegen. ‘Ik heb vaak gehoord, dat de Engelschen heelemaal niet muzikaal zijn’.
Vader glimlachte. ‘Wat wil je nu eigenlijk?’
| |
| |
‘Er op schrijven natuurlijk. Dat verplicht me toch zeker tot niets’.
‘Wil je dan zoo graag bij ons vandaan?’
Zie je wel, daar had je de vraag, die ze gevreesd had.
‘Och, dat is het niet vader. Waarom wilt u het niet begrijpen? Ik heb het natuurlijk heerlijk hier. Maar daarom kan ik er toch wel naar verlangen om eens wat van de wereld te zien’. Ze aarzelde even. Nu moest ze de boel niet verknoeien. ‘Ik wil graag op eigen beenen staan’, zei ze. ‘Dat kunt u me toch niet kwalijk nemen’.
‘Nee, natuurlijk niet. Maar waarom heb je er dan nooit moeite voor gedaan om door studie iets te bereiken. Dat zou me veel liever geweest zijn’.
Puck schudde onwillig haar hoofd. ‘Och, u weet toch, dat ik niet van studeeren hield’.
‘Nee, 't is jammer’, zei moeder, ‘je houdt van zooveel dingen niet’.
Vader nam weer de brief op. Las nog eens de advertentie over. Zijn hand maakte een moe gebaar.
‘Je kunt er om mij wel op schrijven’, zei hij dan. ‘Honderd tegen een, dat je toch geen antwoord krijgt’.
Puck voelde opeens een brok in haar keel. Waarom zei vader dat nu? Omdat hij hoopte, dat ze er niets meer van hooren zou? Ze zag zijn grijze, golvende haar, en zijn oogen, die somber de tuin inkeken. Ze wilde al zeggen: ‘Och vader, ik zal wel niet schrijven. Ik blijf hier bij u’.
Maar toen zei moeder: ‘Ik geloof, dat het heelemaal geen kwaad kan, als Gerry eens onder vreemden komt. Dan zal ze het best leeren inzien, dat dat ook niet allemaal plezier
| |
| |
is. Op die manier zal ze haar ouderlijk huis misschien weer kunnen waardeeren’.
Puck slikte een paar maal.
‘Dacht u dan, dat ik dat niet....’ Ze stond op, griste Carla's brief van de tafel. Boven op haar kamertje maakte ze eerst verschillende Hollandsche kladjes. Het beste vertaalde ze in het Engelsch. Ze onderteekende: Gerry van Holten. En zelf bracht ze - zonder nog even de serre binnentegaan - de brief op de bus. Voorbij het huis van de Langelaans. Anneke zat voor het raam. Puck zwaaide een groet met het Engelsche product. Op de terugweg liep ze even aan. De radioklanken huppelden haar al in de gang tegemoet.
‘Königswusterhausen’, zei Rie geheimzinnig. ‘Duidelijk hè? Geef je natte jas maar hier’.
Mijnheer Langelaan kwam handenwrijvend ook de kamer uit.
‘Hoe vin je 't kind? Komt het niet prachtig door?’
‘Schitterend. Ik kon het op straat hooren. Danst u even met me? Toe, op deze wals uit de Schöne Cubanerin’.
‘Nu, vooruit dan maar’, zei mijnheer Langelaan en hij legde zijn pijp op het gangtafeltje. Puck galmde mee:
‘Was das lockende Leben bringt, wie 'ne schöne Roman oft klingt....’ ‘Wat walst u fijn. Heerlijk. Pas op, we maaien de kapstok van de muur. O, en denk om Cleeve! Dat zwaaide u er bijna af’. Cleeve was een wandbord, door Rie en Grethe eens meegebracht en verafschuwd door Pa Langelaan.
Anneke stond in de deur. ‘Vader, dat u zoo goed nog dansen kunt! Dat wist ik niet eens!’
| |
| |
‘Jullie vragen me ook nooit’, hijgde mijnheer Langelaan.
Puck jubelde:
‘Manchmal ein Traum, nur weit so weit
Manchmal ist's Wircklichkeit’.
Ze snapte er eigenlijk geen laars van. Maar dat gaf niets. Vooruit maar weer, van voren af aan.
‘Was das lockende Leben bringt....’ Meneers colbertje fladderde, zijn baard woei. Puck kneep hem in zijn arm. Haar korte rok stond rond als een hoepel.
‘Maar màn!’ klonk dan de stem van mevrouw. Zoó ontsteld, alsof ze Pa Langelaan op zijn hoofd door de gang zag huppelen. Puck trachtte vaart te minderen. Ze wist, dat mevrouw niet van zulke buitensporigheden hield. Ze riep:
‘Ik heb meneer meegesleept. Tegen wil en dank. Maar 't wàs fijn’.
Mevrouw legde de scheeve looper weer recht. Ze zei niets. En meneer, zijn voorhoofd afwisschend, mompelde: ‘Ik ga nog even naar de kweekerij’.
De schöne Cubanerin was overgegaan in de wals uit de Lustige Witwe. Neuriend liep Puck met Anneke mee naar binnen. En ze zei: ‘Ik wou, dat vader oòk tot een radio te bewegen was. Maar hij voelt er geen klap voor. En 't is toch zoò gezellig, vindt u niet mevrouw?’
‘Ja, dàt wel’, zei mevrouw, weer wat verteederd. En haar hoofd wiegde op de vroolijke cadans van de Lustige Witwe heen en weer.
Anneke bracht Puck tot het hekje met een regenjas over het hoofd. Het goot nog steeds. Gauw, gauw vertelde Puck
| |
| |
van de brief. Anneke's oogen keken ontsteld. ‘Dus tòch’, was al wat ze zei.
‘Ja, maar vader heeft me al voorspeld, dat ik wel geen antwoord zal krijgen’.
‘Je vindt me natuurlijk een draak, als ik zeg, dat ik dat hoop’.
‘O nee. Integendeel. Ik zie de heele wereld en alle menschen in een rozig licht’. De regendruppels spatten op Puck's neus.
‘O, Anneke, ik ben toch zoò verlangend, of ik er wat op hooren zal’.
Een week, tien dagen gingen voorbij. Puck's stemming was al weer omgeslagen. Had ze ooit met grooter ongeduld de post verbeid, die, stram op zijn fiets, elke morgen, elke middag en elke avond voorbijreed? Een keer bracht hij een drukwerk voor vader. Puck was van acht treden naar beneden gesprongen, toen ze hem door het hekje zag binnenkomen. Nù had ze zich voorgenomen om niet meer te kijken. Ze zat op haar oude plaatsje in de vensterbank. De ramen stonden open. Het woei nogal, zoo dat af en toe het gordijn langs haar wang fladderde. Nee, ze keek niet uit naar die ellendige Kingma. Ze keek naar een paar kinderen, die sprongen over een droge sloot voor het huis. Ze schreeuwden zoo hard, als er een middenin sprong, alsof die sloot boordevol water stond. En ze keek naar de knecht van boer Baanders, die troonde boven op een ongezadeld paard. Zijn voeten in groote klompen hingen aan elke kant van het paard neer. Hij knikkebolde, alsof hij sliep. Puck dacht: ‘Aanstonds verliest hij
| |
| |
een klomp. Ik lach me dood als het paard door de schok in draf slaat. Wat een vertooning’. Maar het paard en de knecht sukkelden kalm het hek binnen. Puck snoof! Wat een verschil met de Wild West! Daar zou zoo'n paard met wapperende manen de laan zijn komen afstuiven, en de knecht zou zoo rustig hebben gezeten, alsof hij in een tafelstoel zat. Puck spiedde de weg af. Was dàt niet.... nee, ze wou niet kijken. Ze vouwde de handen om haar knieën. Ze zong zacht voor zich heen:
‘Schooier, waar ga jij naar toe
Waar de wind mij drijft....’
Ze dacht: ‘'t Is alsof ik Kingma wil lokken.
| |
| |
Zooals men ongetemde beesten lokt met muziek’.
En toen klapte het hekje. Puck's hoofd schoot te voorschijn. Kingma! En in zijn hand een brief. Ze riep:
‘Een brief voor mij?’
Kingma bekeek de brief aandachtig.
‘Ja’, zei hij dan.
‘Zit er een blauwe postzegel op?’
‘Ja, dat wel’. Puck was de trap al af.
En daar had ze het kostbare document in haar handen.
‘Mlle Gerry van Holten’. Ze keek naar het poststempel, maar kon dit niet ontcijferen. Doch 't was een brief uit Engeland. En vlug en schichtig liep ze weer naar boven. Vader en moeder hadden niets gemerkt. Ademloos las ze, terwijl ze tegelijkertijd voor zichzelf vertaalde:
32 Hill Avenue
Coventry, June 24th
‘Dear mademoiselle van Holten’ - Puck stak even haar tong uit om het plechtige mademoiselle - ‘Uw brief ontving ik met veel genoegen. Het lijkt me, dat u zich in ons gezin wel op uw plaats zult voelen. Ik stel me voor veel Fransch en Duitsch met u te lezen, en tegelijkertijd ook bekende Engelsche werken met u door te nemen. U schrijft, dat u veel van muziek houdt, wat ik zeer prettig vind. We kunnen dan samen quatre-mains instudeeren. Het beste lijkt het me, dat u volgende maand - de datum kunt u zelf bepalen - naar ons komt. Gaarne had ik dat u me nog een foto van u zelf toezondt, en indien u
| |
| |
dit nu al beslissen kunt, de datum van uw komst. Hopende, dat wij het samen goed zullen kunnen vinden,
Yours sincerely Alice E. Cuningham.
Puck liet de brief zakken. Ze keek er wat verdwaasd op neer. Waar lag Coventry? Geen idee. Die Alice E. Cuningham leek een voortvarende tante. En vader dacht, dat ze er heelemaal niets meer van zou hooren. Terwijl nu - Puck las de brief nog eens over - het was warempel al een voldongen feit.
‘We kunnen dan samen quatre-mains instudeeren’, Ze dacht: ‘Nu, ik hoop, dat zij dan de baspartij voor haar rekening neemt. Die heb ik nooit kunnen lezen’. Ze snoof aan het papier. Lekker rook het. Hoe zou Alice E. Cuningham eruit zien? Zou ze oud zijn? Of jong? Neen, oud natuurlijk. Statig met grijs haar en een lorgnon aan een lange haak. Maar hoe kon ze nu vader en moeder deze ‘brief als een bliksemstraal’ laten lezen? Ja, en toch moest het. En het beste was: direct! Puck gleed op den grond. De trap af, naar beneden. Vader rolde het kleine grasveld. Moeder had net een haakwerk gegrepen. ‘Nooit met je handen over elkaar zitten’, was haar parool. En Puck, die uren, leeghandig verdroomen kon.
‘Kijk eens moeder, deze brief heb ik net gekregen’. Dit was het gemakkelijkst, met moeder alleen.
Moeder bekeek eerst de brief aan alle kanten.
‘Leest u hem nu!’ drong Puck.
| |
| |
‘Ja, wat moet ik daar nu van zeggen?’ Moeder liet de brief zakken.
‘Hoe vindt u 't?’
‘Och, 't is een aardige brief. Maar denk maar niet, dat Vader je zoo zal laten gaan’.
‘Hè, laat u hem vader even lezen. Toe, dan loop ik een eindje om’.
Blootshoofds liep ze naar buiten, de weg af naar Anneke. Maar Anneke was met Grethe per autobus naar het naburige dorp. Ellendig, dacht Puck. Ze voelde zich zoo opgewonden, dat ze dacht, niet over die brief te kunnen zwijgen. Ze zou in staat zijn om er aanstonds met Jan Baanders over te praten, als ze hem tegenkwam, of met Dirksen, de tuinman. Ze liet de wind door heur haar jagen, ze hield haar hoofd achterover. Heerlijk was die wind. Ze liep door het bosch weer naar huis. Niemand kwam ze tegen. De sparren ruischten druk en bewegelijk, alsof ze mekaar zooveel te vertellen hadden. Kijk, in deze spar had ze haar naam gekerfd: G.v.H. En daar stond Anneke: A.L. Op een afgeknotte boomstam ging ze zitten. Wat zou vader straks zeggen? En, als vader het goed vond, dan kon ze volgende maand al in Engeland zijn. Fransch lezend en Duitsch met Alice E. Cuningham. En quatre-mains spelend. Zoo dat hun pinken elkander raakten.
Toen ze weer thuis kwam, brak het gesprek tusschen vader en moeder plotseling af. Puck had haar houding al bepaald. Vroolijk en verwaaid stond ze middenin de kamer.
‘En? Wat zegt u er wel van, vadertje?’
‘Moeder heeft me overgehaald om toe te stemmen’.
| |
| |
Vader hief zijn hand bedarend, toen hij Puck's luchtsprong zag. ‘Maar alleen op voorwaarde, dat ik eerst informeer, wat het voor een familie is’.
‘Bij wie wilt u dan informeeren?’
‘Bij de Hollandsche consul in Coventry’.
‘Waar ligt Coventry?’ vroeg Puck toen opeens.
‘Boven Londen, zoo ongeveer in het midden van Engeland. Als je een kaart haalt, zal ik het je wijzen’.
Puck sloop naar boven. Ze mepte de boeken uit haar oude H.B.S. kist. Natuurlijk lag de atlas onderin. Galmend trok ze met de atlas weer naar beneden. Maar, halverwege het lied, stokte ze plotseling. Nee, dat was toch niet aardig tegenover vader en moeder, dat ze nu opeens, zoo daverend, zong.
***
Van de Hollandsche consul kwam bericht terug, dat Mr. Cuningham een zeer geacht medicus in Coventry was, en dat de familie buitengewoon goed stond aangeschreven.
‘Mooier kon 't niet’, zei Puck. ‘Dokter. Stel je voor, ik heb de medische hulp maar voor 't grijpen’.
‘Spot er niet mee’, zei vader stroef.
Diezelfde avond schreef Puck aan Alice E. Cuningham, dat ze dolgraag 21 Juli zou komen, en ze sloot het minst geflatteerde portret ter geruststelling bij, ingeval Alice misschien aan jalouzie mocht lijden, zooals Puck practisch bedacht.
Het antwoord kwam: par retour du courrier, gelijk Puck, die zich in het Fransch op iedereen trainde, vol trots opmerkte. Nu schreef Mrs Cuningham:
| |
| |
‘Het was me een genoegen te lezen, dat u 21 Juli uit Holland denkt te vertrekken, Vermoedelijk zal ik dan in Londen bij een nicht gelogeerd zijn, waar u dan ook een paar dagen zult kunnen doorbrengen. Vergezellen uw ouders u naar Londen, of reist u alleen? Dat hoor ik nog gaarne’.
Puck blies van opwinding. Stel je voor, daar werd laconieker over logeeren in Londen geschreven, dan zij sprak over een reisje naar Amsterdam. Het was gewoonweg te schoon om waar te zijn: il était trop beau pour être vrai, vertaalde Puck plichtgetrouw. Welke gewaden zou ze demonstreeren in Londen? Ze rukte haar kleerkast open. De loovertjesjurk was een dot. Maar overigens had ze niet veel soeps. Gewone jurken genoeg. Doch, als ze in Londen naar de schouwburg zou tijgen, dan kon ze toch niet altijd in de loovertjesjurk gehuld zijn. Neen, dat vond moeder gelukkig ook. En een expeditie per bus en dan per trein bracht hun naar een stad, die nog twee avondjurken leverde. Een pauwblauwe en een zeegroene. De loovertjesjurk was wit. Avondschoentjes had ze. Een cape vond moeder onzin.
‘Je hebt je sjaal. Die kun je best omdoen onder je mantel’.
‘Maar die sjaal is zoo mager’, kreet Puck. ‘Carla heeft zoo'n breede sjaal met franje. Dat staat tenminste. Die van mij zit als een touw om mijn nek’. Doch moeder weerde af: ‘'t Is welletjes geweest hoor. Vergeet niet, dat de reis ook kostbaar is. Vooral nu vader je brengen wil’.
Puck keek uit het treinraampje naar de landerijen, die ze voorbijstoven.
| |
| |
‘Och ja, dat is ook zoo. En - misschien heeft Alice wel een bont, dat ze me leenen wil, als ik chic met haar uitga’.
‘Ik geloof, dat jij je voorstelt, dat jij in Engeland niets anders zult doen dan feestvieren’. Moeder keek misprijzend.
‘Ja, dat is zoo gek hè?’ Puck lachte wat verlegen. ‘'t Is natuurlijk onwijs. Er zullen ook wel dagelijksche plichten zijn’.
‘Als je dat maar bedenkt. Ze zullen je heusch niet als luxe-voorwerp beschouwen. Zet dat gerust uit je hoofd’.
Puck, die haar handschoenen tot een bal verknoopt had, trachtte ze weer los te peuteren.
‘Ik geloof, dat ik me best in het bestaan van een luxevoorwerp zou kunnen schikken. Maarre - als ik aan de quatre-mains met Alice denk, dan voel ik me net een degelijke fluitketel’.
‘Wat is dat nu voor een vergelijking? En zeg toch niet altijd Alice. Wie weet, is het een bejaarde dame. 't Klinkt zoo oneerbiedig’.
‘Zou ze lang zijn, denkt u? Ik vind Alice iemand om lang te zijn. Als ze maar niet zoo groot is, dat ik naar haar moet omhoogblikken. Dat is zoo vernederend. Vindt u niet? En zou ze dik zijn? Maar Engelschen zijn nooit dik. Gelukkig, dat ik mager ben moeder. Stel je voor, dat ik mollig was. Wat zou ik dan uit de toon vallen’.
‘Kind, wat draaf je weer door’, zei moeder.
‘Och ja’, Puck lachte voluit. ‘Af en toe sla ik op hol. Ik ijs compleet als ik aan het Fransch en Duitsch denk. Ik zeg aldoor gedichten voor me zelf op, om me te oefenen’.
| |
| |
Puck prevelde, haar oogen gericht op een paard, dat met de trein meeholde:
‘Ah, si vous saviez comme on pleure
De vivre seule et sans foyer....
‘Daar leer je van’, zei Puck.
‘Waarvan?’
‘Van gedichten opzeggen’.
‘Ja, dat zal wel’, zei moeder berustend.
Puck gaf een klapje op moeder's knie. ‘Hè, ik wou, dat u ook meeging om me weg te brengen. Veèl leuker dan oom Frits. Ik snap nog niet, hoe die goeie man het verzint om met ons naar Engeland te trekken’.
‘Maar kind, het is al lang een wensch van vader en oom Frits geweest om eens samen op reis te gaan’.
‘Nu ja, goed en wel. Maar waarom moet dat nu juist nu? Ik vind oom Frits heel geschikt. Maar ik was toch veel liever met vader alleen geweest. Of natuurlijk, met vader en u’.
‘Je moet ook eens aan vader denken. Anders zou hij die heele reis alleen terug hebben moeten maken. Denk je, dat dat zoo prettig voor vader zou zijn?’
‘O nee, natuurlijk niet. Och, daaraan had ik heelemaal niet gedacht’. Puck wond haar handschoenen als een touw om haar vingers.
Moeder uitte de woorden niet, die haar op de lippen lagen: ‘Er zijn zooveel dingen, waaraan jij nooit denkt’.
- Schokkend, met een geknars van remmen, hield de trein stil. Moeder keek, of de autobus er nog stond. Ja, gelukkig.
| |
| |
‘Zeg moeder, die Dr. Cuningham heeft natuurlijk een auto’.
‘Ja, dat zal wel’.
Puck danste bijna. Stel je voor! Nooit meer te hoeven wachten op autobussen, die altijd weg waren of propvol zaten, zoodat je aan een lus hing, pal boven de knie van je grootste vijand!
Maar moeder zuchtte!
|
|