| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
‘Pim? Waar zit jij, Pim?’ Dat was Huug's stem in de hal.
‘Hier,’ riep ik. ‘Ik doe je kamer.’
Huug kwam binnen. ‘Oei,’ zei hij, ‘wat burgerlijk. Ik doè jè kàmer.’
Daarop wist ik geen vlot antwoord. Ik wapperde een stofdoek uit de balcondeuren.
Huug ging op de leuning van een stoel zitten. Hij had zijn blauwe overjas nog aan, en zijn witte shawl. Zijn bruine hoed balanceerde hij op zijn knie. Zeventien jaar? Hij leek twintig.
‘Zeg Pim. Weet je, wie ik zopas gesproken heb?’
‘Nee. Wie?’
‘Luukie!’ Ik voelde weer het onbevallige paarsrood naar mijn voorhoofd stijgen. Huug greep mij vast bij mijn mouw. Hij keek ondeugend. ‘En zal ik je nu eens wat vertellen? Je bent nu toch een biet... Luukie had geen ring meer aan.’
Ik rolde de stofdoek om en om. Ik zei niets. Huug bleef mij aankijken.
‘Wist jij dat?’ Pienter.
‘Ja, natuurlijk.’
Huug wipte met zijn rechterbeen. ‘Waarom natuurlijk?’
‘Omdat hij al lang die ring niet meer aanheeft.’
‘Al lang niet? Hoe lang niet?’
‘Nu, toch zeker een maand.’
‘Vanaf die avond, dat jij zo omstreeks middernacht thuiskwam?’
‘Ik heb er toch zeker niets mee te maken?’
| |
| |
‘O nee?’
‘Nee!’
‘Zeg Pim...’
‘Huug, ik moet voortmaken. Ik heb nog zoveel te doen. Voor die fuif van vanavond.’
‘Ja, die fuif...’ zei Huug. Hij keek mij somber aan. ‘Zo gemeen van de ouwe heer, dat ik nog geen smoking heb. Trouwens, voor vanavond kan het mij eigenlijk niks schelen.’
Ik stofte de poten van het divanbed. ‘Is er wat Huug?’
‘Natuurlijk is er wat.’
‘En jij kwam zo opgewekt thuis.’
‘Mijn masker,’ zei Huug tragisch. ‘Jij weet toch wel, dat wij allemaal een masker dragen? Nu dat had ik op.’
Ik stofte de stoel, waar Huug opzat.
‘Welja. Ik zou mij meteen maar meenemen. Pim, doe niet zo akelig actief.’
‘Maar, wat is er dan?’
‘Jij kent toch Lonny Burgers?’
‘Ja, dat zwarte meisje. Met die mooie, bruine oogen.’
Huug vertrok zijn gezicht. ‘Nog maar aandikken ook.’
‘En wat is er nu met Lonny Burgers?’
‘Die heeft Keesje ook voor vanavond gevraagd.’
‘Aardig van je Moeder.’
‘Ja. Bàr aardig. Vooral, als je weet, dat wij vanmorgen hooglopende ruzie hebben gehad. Zij kan mij mijn ogen uitkrabben op het ogenblik.’
Ik stofte een andere stoel. ‘Och, dat zal wel wat meevallen.’
‘Zo, denk je?’ Huug liep naar de deur. ‘Als jij mij vanavond maar niet tot schande maakt.
| |
| |
‘Ik vind het zo akelig.’
‘Ja, dat kan wel. Maar jij doet je best hoor. Denk maar aan Luukie.’ Hij zette zijn hoed achterop zijn hoofd. ‘Want, dat mag nu gelukkig.’
Ik denken aan Luuk? Hij dacht toch zeker nooit aan mij. Hij wist misschien ternauwernood, dat ik nog bestond. Ik deed de balcondeuren op de haak. 's Avonds zou er de jongelui's fuif zijn.
‘De ouwelui zijn gelukkig zo verstandig om uit te gaan.’ Dat zei Huug. En de vorige dag was ik de stad ingegaan, en had het groene japonnetje gekocht met het fijne witte kraagje. Ik vond ten slotte, dat het mij maar zo zo stond. Non zou misschien zeggen: ‘Maar kind, dat is toch niet de goeìe groene kleur.’ En Rutters van Wissekerke - ik kon niet aan haar denken als Minny -, die ik met Oud en Nieuw had meegemaakt, zou haar paardenmond samentrekken, en haar hele paardengezicht zou zeggen: ‘Idioot zo'n kleur. Voor zò iemand!’
En dan zou ik moeten zingen. Krankzinnig. Huug stelde zich heel veel voor van het moment, dat hij zou kunnen zeggen: ‘En nu dames en heren, stel ik U voor een nieuwe Hollandse lady crooner.’ Of iets dergelijks waanzinnigs... Nee, ik was niet in de stemming!
Maar toen 's avonds de hal zich vulde met jassen en capes - Lo Harting was er en zelfs Erik Vorstman, de man van het auto-drama - trok mijn stemming wat bij. Mijnheer en Mevrouw waren weggereden in hun wagen. Aan tafel hadden we nog een conflict'je meegemaakt.
Huug had gezegd: ‘Het kan me nou voor vanavond niet zoveel schelen. Maar ik begrijp toch niet Vader, dat U het niet goed vindt, dat ik een smoking krijg.’
| |
| |
‘Dan begrijp jij het maar niet. Daar hebben we al genoeg over gepraat.’
‘Dus ik krijg ook geen smoking voor het eindbal van onze dansbeweging.’
‘Natuurlijk niet.’
‘Nou, dan ga ik er niet heen.’
‘Dat moet jij weten.’ Mijnheer keek donker.
‘En als ik student word? En in de senaat zit?’
‘Ja, je zit meteen in de senaat!’
‘Nu, lid word van het corps dan.’
‘Dan zullen wij wel eens weer zien.’
‘Idioot,’ zei Huug. ‘Iedereen heeft een smoking. Jan Rinke ook. En die is net zo oud als ik.’
‘Die doet misschien zijn best op school.’ Dat was Mevrouw.
‘Puu,’ zei Huug. ‘Net alsof ik mijn best niet doe. Maar drie onvoldoendes. Nee, die Jan Rinke slaat hem op school voor...’ Zijn stem stierf weg. ‘U moet er maar op rekenen Vader, dat ik al niet eens een smoking meer hoef. Ik sla een smoking over. Ik wil meteen een rok.’
‘Zo.’
‘Ja. Daar kan U toch niks op tegen hebben. Anders moet ik een smoking èn een rok.’
‘Och,’ zei Frits opeens, ‘U moet maar zo denken Vader, U leeft twee keer. Eerst heeft U al die vervelende dingen met mij meegemaakt. En nu met Huug.’
Toen was er de bevrijdende lach. Alleen zei Mijnheer nog: ‘Jij krijg te veel verbeelding, ventje.’
Huug kleurde. Huug prevelde iets, wat niemand verstond.
En nu was het mij, of de twee grote kamers gevuld waren met jeugd. Met jolige, vrolijke, klaterende jeugd. Ik voelde
| |
| |
mij oud in mijn groene japonnetje. Daar was Charley. Stralend in lichtblauw. En Lonny Burgers in het wit met lichtrood. En Tiny van Heel, jong in het zwart. Een meisje, dat ik niet kende, beeldmooi in het groen. Het laatst kwam een meisje in rose.
‘Dat is Gertie Spruyt,’ fluisterde Huug mij in. ‘Die lijkt wat op jou. Zie je wel. Dezelfde tanden.’ Opwekkend.
Frits, in uniform, zat naast Charley. Jan Rinke zat naast het meisje in het lichtgroen. Erik Vorstman boog zich over naar Gertie met de tanden. Dus die had toch appeal. Lo Harting en Tiny van Heel lachten alsof zij samen een geheimpje hadden. En lang en bravoure-achtig was Huug daar naast Lonny Burgers, die hem, zoals hij mij had verteld, de ogen wel kon uitkrabben. Ik voelde mij een ouwe, ongetrouwde tante van tachtig.
Wanneer Moeder de jonge meisjes had gezien, zou ze minachtend gezegd hebben: ‘Zo uit te halen voor een gewone fuif aan huis. Wat komt er van die meisjes terecht. Geen grein degelijkheid hebben ze meer.’
Maar ik voelde mij burgerlijk in mijn groentje met lange mouwen en hoog wit kraagje. Hoewel, ik was er toch alleen maar om te bedienen die snoezige jonge meisjes in lichtblauw en rose en wit...
Huug stond bij de electrische gramophoon. Frits had zich naar Charley overgebogen. Ze lachte. Ze zei, toen ik haar de thee reikte: ‘Wat hebt U een schattig japonnetje aan, juffrouw Heze.’
‘Vooruit dansen,’ riep Huug. ‘Een slow fox. Waarvoor zijn wij hier anders?’
‘Zeg, stel je niet zo aan,’ zei Frits kort.
Huug danste met Lonny Burgers. Hij danste, alsof hij een
| |
| |
stok had ingeslikt. Hij danste keurig en onpersoonlijk. Hij zei geen woord. Lonny's bruine ogen leken zwart in haar bleke gezichtje. Ze zag eruit, alsof ze kon gaan huilen. En helemaal niet, alsof ze Huug zijn ogen kon uitkrabben. Later riep ik Huug even apart.
‘Zeg Huug, wees een beetje aardig tegen Lonny. Ze ziet er zo verdrietig uit.’
‘Jij lijkt Keesje wel.’
‘Maar het is toch zo. Wat is er dan toch gebeurd tussen jullie?’
‘Niet vissen, Pim.’
‘Huug werkelijk...’
‘Zij heeft mij beledigd,’ zei Huug.
‘Och, werkelijk?’ vroeg ik schamper.
‘Ja. Zij wil me aan een touwtje vasthouden. Ik mag niets doen zonder haar. Ik ben toch zeker nog niet verloofd?’
‘Stel je voor, 5de gym,’ zei ik alweer schamper.
‘O, nu begint Pim. Er zijn hopen jongens verloofd in mijn klas.’
‘De blagen,’ zei ik.
‘Pas op. Ik laat je meteen zingen,’ dreigde Huug.
‘Nee, maar toe Huug, wees een beetje aardig tegen haar.’
Hij keek naar Lonny. Ze lachte flauwtjes bij iets, wat Jan Rinke zei. Haar ogen dwaalden naar Huug.
‘Ik zit er in,’ zei Huug somber. ‘Pa Burgers is ook ingenieur. Een grote vrind van de ouwe heer. Als die weet, dat er hommeles is tussen Lonny en mij, dan krijg ik nooit een smoking.’
‘Doe niet zo akelig berekenend,’ fluisterde ik fel.
Huug keek mij aan met iets van medelijden in zijn blik. ‘Jij moet nog veel leren, meisje.’ Dan liep hij naar Lonny
| |
| |
toe. Hij schoof Jan Rinke op zij. Hij boog zich naar haar over, hij fluisterde wat. En in een lach blonken opeens haar kleine, witte tandjes.
Ik had de theekopjes bij elkaar geschoven. Frits had gezegd: ‘Ik zorg voor de drinks. Maar eerst een boston. Huug geef een boston. Dans jij die Pim?’
‘Ik kan niet dansen,’ zei ik.
‘Helemaal niet? Ook geen gewone wals?’
‘Nee, ook niet.’
‘Er ontbreekt nog veel aan je opvoeding, Pim,’ riep Huug. ‘Nou, ik zal je wel dansen leren. Jij kan nu tenminste koken. Dat is ook wat waard.’
Het groene beeldje, dat ik Bea had horen noemen, riep: ‘Huug, geef een tango. Ik ben dòl op een tango.’
‘Vooruit dan maar.’ Huug zocht in de platen. ‘Hier. Een oudje. Hij zong: ‘Tango des rêves, tango d'amour...’ Hij boog voor Bea. Ik zag hun twee jonge, soepele gestalten de tango dansen, sierlijk en welbewust. Ik dacht: ‘Begin er maar niet mee, Pim Heze. Jij leert het nooìt.’
Glazen klikten tegen mekaar. Op de canapé zat Frits naast Charley. Ze fluisterden samen. En dan was er opeens de stem van Huug:
‘En nu dames en heren, heb ik een verrassing voor jullie.’ ‘Dames en heren en jullie,’ dacht ik. Ik kneep mijn handen, tot mijn nagels mij pijn deden. Het werd natuurlijk een fiasco. Huug was voor de vleugel gaan zitten. ‘Pim, kom hier. Mag ik jullie voorstellen een nieuwe Hollandse lady crooner? Nu, jullie zullen omvallen,’ voorspelde hij blij. Hij preludeerde. Ik legde mijn handen achter mij op de vleugel. Ik zag die zelfbewuste, onaandoenlijke meisjesgezichtjes in een waas.
| |
| |
‘Pim, begin.’ Ik zong. Mijn stem leek mij lager en beslagener dan ooit.
Het applaus was klaterend. ‘Nu, wat zeg je d'rvan?’ vroeg Huug, alsof hij met een gedresseerde beer optrad.
Ik zong, en Huug begeleidde teder:
When day is done, and shadows fall
When day is done, I think of all the
Ik zong:
Er was een verstrakte uitdrukking gekomen op Huug's gezicht. Hij begeleidde zo teder en innig. Het was, of het lied onder zijn vingers opbloeide. En toen zong ik:
Mir fehlt ein Freund wie Du
Der's ehrlich meint wie Du.
Der mich mit Liebe verwöhnt,
Und immer sich sehnt, nach mir...
Ik zag hoe Frits zacht Charley's blote arm streelde. Ik zag hoe Lo's arm op Tiny van Heel's stoel werd gelegd. Ik zag, hoe Jan Rinke zijn stoel dichter naar Bea toeschoof. En Lonny's blikken waren niet weg van Huug's gezicht.
| |
| |
‘Encore, encore, encore,’ riepen ze, toen dat doodsimpele liedje uit was. Ik veegde even steels over mijn handpalmen.
‘Nu vooruit Pim, dan nog maar eens.’
Ik zong:
Er braucht nicht neu zu sein
Er braucht nur treu zu sein...
En ik dacht aan een forse, stoere Vikinger. Zonder jas, zonder hoed. Waarmee ik die ene avond in het park gelopen had. Waarmee ik had kunnen zwijgen. Waarmee ik had moeten zwijgen.
De telefoon in de hal rinkelde. Het was begin Februari. Frits was al weer lang terug naar Breda. Onze flat had zijn gewone normen weer aangenomen. De telefoon rinkelde opnieuw.
‘Ik gaan wel,’ riep de vrouw zonder komma's. Het was drie uur, Mevrouw uit, Huug naar school, terwijl ik in de eetkamer bezig was. De vrouw zonder komma's ‘deed’ de hal.
‘Hallou,’ riep de vrouw zonder komma's. ‘U spreekt met het meisje van Mevrouw van Hoorn.’ Ik grinnikte. Juffrouw Kraak het meisje!
‘Nee,’ riep de vrouw zonder komma's, ‘ik sal het wel effen voor U spelle. De v van van, de a van van, de n van van, de h van hoorn, de o van hoorn, de o van hoorn, wat zegt U Mijnheer? O, verkeerd verbonden.’ De telefoon werd opgehangen. De vrouw zonder komma's klom weer op een trap.
Direct daarop rinkelde de telefoon weer. ‘As je me nou..’ De vrouw zonder komma's daalde weer neer.
| |
| |
‘Hallou. Wat zegt U Mijnheer. Ja, daar spreekt U mee. Juffrouw Heze zegt U? Ik zal haar effen roepe.’
Ik was al in de hal, ik had de telefoon al in de hand. Misschien Luuk?
‘Ben jij daar Pim? Je spreekt met George. Zeg, wie was die imbeciel, die met mij sprak?’
‘O, dat was juffrouw Kraak, die hier...’
Maar hij viel mij al in de rede. ‘Zeg Pim, Lettie is ziek. Zou jij vanavond kunnen komen en blijven slapen? Ik heb nachtdienst.’
‘Natuurlijk. Wat mankeert haar George?’
‘Pleuris. Ik heb vanmorgen Pop naar de ouwelui gebracht in den Helder.’
‘Is... is het ernstig?’
‘Ja. Dus jij komt? Hoe laat?’
‘Acht uur. Is dat te laat?’
‘Nee best. Bonjour.’ Zijn stem was hees en bedwongen.
‘Dag George. Het beste met Lettie.’
‘Dank je.’ Ik hing de telefoon op. Ik bleef nog even staan peinzen. Toen zei de vrouw zonder komma's: ‘Een kort angebonden meneer zou 'k zo zegge eerst vraagt hij mij met wie hij spreekt en dan spel ik 't voor 'em en dan is 't verkeerd verbonde en dan belt ie weer op en vraagt of ie met van hoorn spreekt en dan zeg ik ja en dan vraagt hij naar U och alle mannen benne hetzelfde ik zeg maar zo...
Ik liep terug naar de eetkamer. Het was voor het eerst, dat ik niet zei tegen de vrouw zonder komma's: ‘Ja juffrouw Kraak.’
|
|