je drieën niet in kon. Lies bleef in de deuropening staan.
‘Hier naast slaapt een Zweed,’ zei mevrouw. ‘Een zeer net jongmens.’
‘Waar is de zitkamer, mevrouw?’, nam Lies mijn taak over.
‘U kunt beneden gebruik maken van de conversatiezaal,’ zei mevrouw hoog.
‘En de prijs,’ waagde ik het te zeggen.
‘Negentig gulden per maand. Licht niet inbegrepen.’
Ik slikte een uitroep in. Lies richtte zich rechter op. ‘We zullen u dan wel schrijven mevrouw,’ zei ze met een aardig air van gewicht.
‘Maar kan ik dan gauw bericht verwachten? u begrijpt, ik krijg zovéél aanvragen.’
Toen we weer op straat stonden, voelden we ons verslagen. ‘Negentig gulden,’ kermde Lies. ‘En dat voor zo'n hòk.’
Minder energiek sukkelden we naar het derde adres. Daar werden we begroet met kindergeschreeuw. ‘Kom, dat begint goed,’ zei ik kwaadaardig.
We werden één hoog gelaten. De voorkamer was heel eenvoudig. In de alkoof stond niets. ‘'t Slaapkamerameublement moest nog komen,’ zei de jonge, slordige vrouw, die we ook mevrouw noemden.
Op de grond zat een schreeuwend kind van een jaar of drie en stond een pannetje pap. ‘Dag krullebol,’ zei Lies, vriendelijk tikkend tegen het vuile, betraande wangetje.
Ik verwonderde me er over, hoe ze kòn.
Moe klommen we naar beneden. We hadden weer beloofd te schrijven. En we richtten onze schreden naar het vierde adres.
Dat was een benedenhuis.
‘Prettig,’ zei Lies, ‘voor onze fietsen.’