| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Toen de smid, die Em uit het dorp had gevist, het slot opengebroken had, en mèt het slot verdwenen was, om dit nog voor de avond te repareren, stonden ze in de vestibule, die een zwarte klok op een voetstuk bevatte en een driehoekig Oud-Hollands stoeltje.
‘Die klok loopt warempel,’ zei Marijke vol ontzag. ‘Hoe is 't mogelijk. Zouden we die elke dag moeten opwinden?’
Em was in het stoeltje neergezegen: ‘Er is angst en beving in mijn harte om verder op verkenning uit te gaan,’ zei ze. ‘Deze kilheid,’ - en met een armzwaai omvatte ze de hele vestibule - ‘doodt alle illusies.’
Maar Gerda stootte de glazen tochtdeur open en ze stonden in een gang, waaruit een trap naar boven klom. Gang en trap droegen cocoslopers, die knarsten onder de voet.
‘Het is net alsof we een expeditie ondernemen in een vreemd land,’ zei Marijke en timmerde op de barometer, die eenzaam aan een muur hing.
‘Kind, sla daar toch niet zo hard op,’ verzocht Fie. ‘Hè toe, Marijke, wees asjeblieft overal voorzichtig mee.’
Marijke haalde haar schouders op en wandelde achter Gerda de voorkamer binnen.
‘Dit is zeker de salon,’ zei Gerda aarzelend.
Strakke gordijnen, een canapé met twee crapauds, een salonmeubel en een klein, ovaal tafeltje, waarop een geel met zwart gehaakt zijden kleedje prijkte. Daarop een glazen bak. Marijke vingerde het kleedje. ‘Door een van de telgen Steyn gehaakt,’ zei ze. ‘En waarvoor dient die bak op tafel? Daar kan Bep de vla in opdoen.’
| |
| |
‘Marijke! Blijf toch asjeblieft overal af,’ verzocht Fie weer.
‘Ja, hoor eens, als ik helemaal nergens mag aankomen dan ga ik in een tent leven op het strand,’ stribbelde Marijke tegen.
‘O, wat een ontzettende eetkamer,’ zuchtte Em uit de andere kamer. ‘Kinderen, hoe vinden jullie dat buffet? 't Is onooglijk gewoonweg.’
‘Wat kan het je schelen?’ vond Gerda practisch. ‘Je hoeft er toch zeker niet altijd tegen aan te kijken?’
‘Ik ga tenminste met mijn rug naar het buffet toezitten,’ zei Em.
Fie was al in de keuken, waar Bep onwennig op de tafel zat, in navolging van Marijke. ‘'t Is wel alles even keurig,’ aarzelde Fie.
‘Je kunt compleet van de grond eten,’ zei Em somber.
Toen beschreden ze de cocosloper naar boven. In de badkamer, waar naast de kuip een zielig krukje stond, zei Marijke:
‘Niet eens een tafeltje om je bullen op te leggen als je in het bad kruipt. Zou Pa uit het bad op die kruk springen?’
‘In die badkamer zal ik niet baden,’ zei Em opstandig. ‘Ik ga wel in zee.’
In de echtelijke slaapkamer, waar op een oceaan van zeil drie kleine matjes dreven, vitte Marijke weer: ‘Zou Ma kleedjes ook stofnesten vinden?’
En in de kamer van de dochteren Steyn kon zelfs Fie niet nalaten op te merken: ‘Wat ongezellig. Niet eens een beetje fleurig behang. Niet eens een cretonnen gordijntje. En vooral geen overbodig pulletje. En nergens een leuke plaat.’
Zodat Gerda ten slotte wijselijk in het midden bracht: ‘Wanneer het hier een vieze rommel geweest was, zouden jullie meer reden tot klagen gehad hebben.’
Ja, dat moest Fie toegeven. Ze zeeg later in een leun- | |
| |
stoel neer voor de deur, die naar een kaal terrasje voerde.
‘De stoel van Pa Steyn,’ zei Marijke. ‘Kras hem niet, Fieke. Stel je voor, dat je er doorzakt.’
‘Eten we nog vandaag?’ vroeg Gerda.
‘Brood,’ zei Fie laconiek. ‘Marijke moet maar op zoek naar een bakker. Met Bep. Ik zal een lijstje voor je maken, Spriet, voor alles wat je mee moet nemen.’
‘Ajakkes,’ zei Marijke, en ze keek de kale kamer rond, de kamer zonder bloemen, zonder kussens, zonder pullen, zónder leven.
‘En hier,’ riep Em, die de buffetladen had opengetrokken, ‘hier heb ik het reglement ter verzorging van de kippen. Dat mogen we wel tegen de muur spijkeren.’
‘O asjeblieft niet,’ verzocht Fie. ‘Geen spijkers in deze muur. Staat er nog wat bijzonders op?’
Ems ogen vlogen langs het papier.
‘Ja, dat ze twee keer per dag moeten worden losgelaten.’
‘Moeten we er dan bij blijven staan?’ vroeg Marijke, en prikte met de nagel van haar wijsvinger in het tafelkleed.
‘Spriet!’ schreeuwde Fie.
‘De beesten vinden natuurlijk hun eigen weg,’ wist Gerda. ‘En doe toch niet zo overdreven allemaal. Het lijkt mij hier best. 't Is tenminste fris en ruim.’
‘Vooruit dan maar.’ zei Marijke. ‘Kalk alles voor me op Fiek, anders moet ik misschien nog twee keer sjouwen.’
En later, in het voorbijgaan, schopte Marijke met haar voet tegen het kippegaas, zodat al de kippen als dol heen en weer fladderden, en Fie op het terras verscheen met de angstige uitroep: ‘Wat was dat Spriet? Wat deed je?’
‘Ze schrokken zich een puist, toen ze mij zagen,’ zei Marijke onschuldig en stak haar arm door die van Bep, die baste: ‘Ik wen hier nooit.’
‘Hoeft ook niet,’ zei Marijke, en gooide het hekje met een plof dicht.
| |
| |
‘Niet zo wild, asjeblieft,’ waarschuwde Gerda, die boven op het balcon verscheen. ‘Wees asjeblieft kalm, Marijke.’
‘Bin ik ook,’ schreeuwde ze naar boven, en op een holletje draafde ze met Bep de Brederodestraat af.
Ze sliepen die nacht met een open voordeur, want de smid bracht het slot niet terug. Fie vloog enige keren haar bed uit, omdat ze dacht, dat ze wat hoorde. Em sprong drie keer naar het raam, omdat ze dacht, dat de kippen kakelden. En kippen kakelen slechts in de nacht als er onraad is. Gerda verschool zich ettelijke malen achter het gordijn, omdat ze stellig meende, dat de schelpen knarsten. Alleen Marijke sliep rustig en onschuldig. Die was de volgende morgen al op voor dag en dauw en snelde door het duinpaadje achter het huis naar zee in haar badpak, omhuld door de cape van badhanddoeken. De morgen was jong en stralend. De lucht was zilt en geurig. Marijke liep de golven tegemoet met geheven armen. Ze zong van vreugde en levenslust. Eén golf spatte over haar heen. Ze proestte en schaterde en ze had een gevoel, alsof ze de hele zee bezat.
Dit gevoel hield ze de ganse dag. Ook toen wolken zich samenpakten boven de Duinroos. Het was of alles verkeerd móést gaan. Fie draaide de waterkraan in de keuken met zo'n vaart om, dat hij onvermoeid bleef doorlopen. Wanneer je 'm probeerde dicht te draaien, dan spoot een lichtzinnige straal water de hemelsblauw geverfde keuken kletsnat. Em gleed, of ze rutsbaan speelde, over het zeil van de badkamer, en jaapte er een lelijke kras in, die Fie zo zorgelijk bekeek, alsof het een scheur was in het kostbaarste porselein. Bep, zoals ze zelf zei, ‘van alles ondersteboven,’ brak een hoekje uit het botervlootje, dat ze zo voorzichtig afwaste, alsof het Sèvres was. Fie snelde met Em en de gehavende botervloot direct het dorp in, om te trachten daar een nieuw, gelijkvormig exemplaar te
| |
| |
verkrijgen. En die tijd benutte Gerda om de kippen hun reglementaire, rechtelijke vrijheid te geven. Marijke zat er achter het huis naar te kijken op een magere tuinbank. In de keuken weende bitter en hardnekkig Bep; Gerda morrelde aan het deurtje van het kippenhok, dat vrij moeilijk openging.
‘Pas op,’ waarschuwde Marijke, ‘wees voorzichtig zeg. Zo meteen zit die haan op je hoofd.’
Marijke liep de golven tegemoet met opgeheven armen.
‘Hou asjeblieft je mond,’ verzocht Gerda.
‘Ik geef je alleen een goeie raad.’
‘Nu, die kun je voor je houden.’
Gerda had het hok open en de kippen dromden naar buiten.
‘Het is alsof ze zich vannacht met tien vermenigvuldigd
| |
| |
hebben,’ merkte Marijke vrolijk op. ‘Wat 'n hoop kippen zeg Gerda. En wat een eigenwijze dierages.’
Hoog en parmantig stapte achter zijn tien vrouwen, de haan.
‘Hebben ze hun ontbijt al gehad?’ wou Marijke weten.
Gerda verhief zich uit haar bukhouding voor de kippenhokdeur.
‘Ik zorg voor de kippen. Je kunt dat gerust aan mij overlaten.’
‘Heb je met de lijst van Pa Steyn onder je kussen gesluimerd?’
Hierop verwaardigde Gerda zich niet eens te antwoorden.
De kippen verstrooiden zich tussen het schrale helmgras, en gedroegen zich alsof ze absoluut en gladweg maling aan de Duinroos hadden.
‘Zeg,’ ontdekte Marijke, ‘'t is wel gemakkelijk om die ondieren uit het hok te krijgen, maar hoe ben je van plan om ze weer binnenboord te halen.’
‘Die komen natuurlijk van zelf,’ zei Gerda. ‘Dat zijn ze gewend.’
‘Hoelang mogen ze rondhuppelen?’
‘Een half uur.’
Marijke balanceerde een voetenbankje op haar teen.
‘Ik zou wel eens willen weten, waarom die beesten per se naar buiten moeten. Is 't voor hun gezondheid? Of leggen ze dan beter? Zeg, wat doen we met de eieren? Daar heeft Pa geen woord van gezegd. Of leggen ze niet? Wat denk je?’
‘Ja, weet ik dat?’ zei Gerda kribbig, en ging op een tuinstoel zitten.
‘Die ene, die met die trotse hals, lijkt wel wat op Ma Das,’ ontdekte Marijke. ‘Vin je niet, Gerda? Je moet er een oranjehoed bij denken en beige benen.’
| |
| |
‘Hoeveel tel je er nog?’ vroeg Gerda, en er was een zenuwachtige klank in haar stem.
‘Nog-e-nog acht. Nee zeven. Drie zijn er van tussen,’ zei Marijke kalm.
Gerda stond op. ‘Kip-kip-kip-kip-kip. Kiiìp-kip-kip-kip-kip-kip, ki-ìp!’ riep ze.
‘Je moet dat eerste kip nog wat meer rekken,’ ried Marijke. ‘Zo: Ki-i-i-ip-kip-kip-kip-kip-kip.’
‘Daar staan er twee. In het duinpaadje, zie je wel?’
Marijke verhief zich ook. ‘Ja, warempel,’ zei ze: ‘Een kip doet niet als een kat, hè?’ vroeg ze dan trouwhartig.
‘Maak nu asjeblieft geen gekheid,’ snauwde Gerda. ‘Daar ben ik nu helemaal niet voor in de stemming.’
‘Maar ik bedoel, een kip heeft toch niet de eigenschappen van een kat, is 't wel? 'n Kat volgt zijn meester tot het einde der aarde. Dat is toch zo? Of niet? Stel je voor, dat al die tien kippen naar hun meester in Hilversum tippelen.’
‘Marijke, hou asjeblieft je mond,’ verzocht Gerda en keek op haar armbandhorloge.
‘Hoe lang lucht je ze al?’ wou Marijke weten.
‘Tien minuten.’
‘Tien minuten pas? 't Lijkt wel haast een half uur. Zouden ze zelf begrip van tijd hebben, denk je? O zeg Gerda, die zwarte lijkt sprekend op Chiel. Vin je ook niet? Leuk, als je zoveel gelijkenissen ontdekt,’ zei Marijke opgewekt.
‘Hoeveel tel je er nog?’ drong Gerda.
‘Negen en de haan.’
‘Waar is de tiende dan?’ zei Gerda ongerust.
‘Die is misschien gaan baden. Had ze haar badpak niet onder d'r vleugels?’
Gerda voelde aan haar oren, wat ze altijd deed, als ze zenuwachtig werd.
‘Marijke, probeer jij ze binnen te lokken, dan zal ik even
| |
| |
gaan kijken, waar die andere is.’ Gerda snelde al het duinpad af.
Marijke zette wagenwijd en uitnodigend de deur van het kippenhok open en ging opzij van het huis staan, terwijl ze voorzichtig om de hoek heengluurde of de lorren die methode snapten. Maar negen eigenwijze kippenkoppen keken het hok voorbij, en de haan liep met de fiere, zelfbewuste tred van iemand die de tijd heeft, en nog aan geen naar huis gaan denkt.
‘Ik zal ze er bij verrassing in moeten jagen,’ dacht Marijke. En met een vaart stoof ze vanuit haar schuilplaats te voorschijn, terwijl ze op de maat van: ‘Allons enfants de la patrie-ie-ie’ in de handen klapte. Het gevolg was overweldigend, zelfs voor Marijke. Ze voelde zich onmiddellijk omfladderd door honderden kippen. Twee vlogen op de tuinbank, één streek sidderend op de tuintafel neer, vier koersten naar het dak, een vloog de open keukendeur binnen, waar Bep een kreet slaakte, alsof ze door een adelaar belaagd werd, en een zette zich klapwiekend en kakelend boven op het kippenhok zelf.
‘Die is tenminste binnen het bereik van d'r woning,’ dacht Marijke. ‘Maar stel je voor, dat ze boven op het hok een ei legt. Dan is dat natuurlijk onherroepelijk naar zijn Pa.’
De haan hief zijn kop en keek het drukke gedoe van zijn vrouwen met een zekere minachtende berusting aan. Marijke prees in haar hart zijn zelfbewust optreden. En ze dacht: ‘Als ik die ellendelaar nu maar eerst in het hok heb, dan zullen de vrouwen vanzelf volgen.’
Ze stak een vinger uit naar de haan, en kweelde op de toon, die ze tegen Miempie-Piempie aansloeg.
‘Kòm dan zoete beest. Kòm dan. Moet hij dan in zijn hokje?’
Maar de haan keek verachtelijk naar Marijke's uitgestoken vinger, rolde zijn linkeroog achterstevoren en terug,
| |
| |
en wandelde haar voorbij, alsof ze niet bestond, terwijl hij en passant met een nijdige pik een wurm verschalkte.
‘O lámmelaar,’ zei Marijke. ‘Kom hier, mispunt! Zul je hier komme ellendelaar! Ik sla je dóód, als ik je te pakken krijg.’
De haan hief zijn kop, keek Marijke doordringend aan, deed twee brutale passen in haar richting op een zeldzaam uitdagende manier, en Marijke stapte verschrikt en voorzichtig achteruit. Had ze niet eens ergens gelezen, dat hanen als ze kwaad werden, de woede en kracht van een stier konden ontwikkelen? Nu ja, haar op zijn horens nemen en wegslingeren kon hij niet, zoals dat bij stieren gebruikelijk is. Maar hij kon haar ogen uitpikken. Marijke liet haar oogleden zakken. Toen ze eindelijk haar ogen weer opende, was het tafereel weinig veranderd. Alleen wandelde de haan kalm en waardig het duinpaadje af. En in de verte, óp de duinen, zag Marijke Gerda draven, Gerda, die zich bukte, zich weer oprichtte. En af en toe fladderde boven haar hoofd, kakelend en vleugelkleppend de voortvluchtige kip. Marijke hield haar hand voor haar mond. Ze had het wel willen uitschateren, 't was net of Gerda joeg naar de blauwe vogel van het geluk.
Marijke ging er maar weer bij zitten. En in haar hart bewonderde ze de dressuur van Pa Steyn, die toch maar kans zag tien weerbarstige kippen en een walgelijk arrogante haan twee keer per dag te luchten en met succes weer in hun woning terug te drijven. ‘Hoe levert hij hem dat?’ peinsde Marijke. En ze fantaseerde onmiddellijk door, dat, als ze er werkelijk met vereende krachten niet in slaagden, de monsters tot kalmte en gehoorzaamheid te dwingen, er niet anders opzat dan een telegram naar Hilversum te sturen: ‘Overkomst dringend gewenst. Kippen in opstand.’ Of iets dergelijks. Stel je voor, wat een deining dat zou veroorzaken in de familiekring der Steynen. Marijke blikte door het open raam de kamer binnen,
| |
| |
die koel en onverschillig lag in het morgenlicht. Ze hoopte maar, dat Fieke, ondanks de botervloot-strop, bloemen uit het dorp zou meenemen. Dat kon tenminste nog wat fleur geven aan het interieur. Bep kwam binnen met de stofzuiger,
...... 't was net of Gerda joeg naar de blauwe vogel van het geluk.
die glansde als een zilveren vaas. Ze zag er behuild en verwrongen uit.
‘Snik je nog altijd om die botervloot?’ wou Marijke weten.
| |
| |
‘Zo iets overkomt me anders nooit,’ weende Bep. ‘En nou net hier, de eerste morgen.’
‘Ja, één keer moet altijd de eerste keer zijn,’ filosofeerde Marijke practisch.
‘Kom, kop op. Dat ding is toch na te bestellen. Heb jij een idee, hoe we die beesten weer in 't hok krijgen?’
‘Vangen,’ zei Bep laconiek.
‘Wil jìj 't proberen?’
‘Voor geen goud,’ zei Bep, die de stofzuiger inschakelde, en loeiend en brommend zich door de kamer begon voort te bewegen.
Marijke floot. Dan bedacht ze opeens, dat je wilde beesten kon temmen en lokken met muziek. Misschien dat ook kippen...... Ze kon 't in elk geval proberen. Ze keek naar Gerda, die mèt de kip over de dichtstbijzijnde duintop verdwenen was. En boven op die duintop stond de haan en spiedde de horizon af, alsof hij ook wel wilde weten, waar zijn voortvluchtige vrouw zich ophield. Marijke steunde haar handen op de bank, sperde haar mond open. En luid en dringend zong ze:
‘En over de heide, daar blonk de zon
Daar blonk er de zonne zo blij-ijde......’
Ze zong in 't Hollands, omdat ze dacht, dat de kippen hun landstaal wel het best zouden aanvoelen. Voorzichtig keek ze om zich heen. De kip uit de keuken stond nu midden op het schelpenpaadje onverschillig te pikken. De twee tuinbankkippen beklommen eensgezind en kakelend het duin, waarachter Gerda reeds lang verdwenen was. De rest was onzichtbaar.
‘Nee,’ dacht Marijke, ‘dat lied maakt geen indruk. Misschien houden ze van iets opgeweks. En Marijke zette luchtig in:
| |
| |
“Tineke van Heule ons Maartje......”
Marijke zong en genoot. De morgen was stil. Het gebruis van de zee achter de duinen was hoorbaar. En in de hele omtrek was geen kip meer te bespeuren.
“Wel, wat is ons Sprietje in haar schik,” klonk de stem van Em, die met Fie weer om het huis verscheen.
“Ja,” zei Marijke. “Ik lok de kippen. Gelijk de Rattevanger van Hameln.”
“Lok de kippen?” herhaalde Fie.
“Ja, die zijn er van tussen.” Marijke keek nu met bezinning om zich heen. “Allemaal,” zei ze dan koel.
“Maar kind, wat praat je voor onzin,” drong Fie aan, die het lege kippenhok zag en de open deur. Vanuit de verte klonk lang en aanhoudend een uitdagend gekraai.
“Dat is de haan,” wees Marijke. “Die blaast verzamelen.”
Fie zeeg ook op de tuinbank neer, terwijl Em over de tafel leunde.
“Marijke, wat heb je in vredesnaam met de kippen uitgehaald?” steunde Fie.
“Ik heb niets uitgehaald. Gerda heeft ze losgelaten.”
“Maar waarom?” vroeg Fie.
“Instructies van Pa Steyn,” zei Marijke kalm. “De reglementaire ochtendrit.”
“Ja, dat is zo,” ontdekte Em. “En waar zijn ze nu?” Em en Fie blikten zoekend om zich heen.
“Ze zijn er van tussen,” herhaalde Marijke weer laconiek. “Ja, daar schrikken jullie van natuurlijk. Maar ik heb het drama vanaf het eerste ogenblik meegemaakt. Ik ben er al aan gewend.”
“En waar is Gerda?”
“Die is met een kip op de loop,” zei Marijke.
“O Spriet, maak nu asjeblieft geen gekheid. Daar
| |
| |
staat mijn hoofd nu helemaal niet naar. Waar is Gerda?”
Ze is allang achter de duinen verdwenen.’ Marijke wees zeewaarts. ‘Ze is nu al op het strand misschien.’
‘Wat kost een kip?’ vroeg Em somber.
‘Ze zijn bekroond, hè?’ zei Marijke. ‘O nee, alleen de haan is bekroond.’
‘En waar is de haan?’ Fie ging staan om beter te kunnen zien.
‘Die is zijn lievelingsvrouw achternagerend. De kip van Gerda.’
‘O kind, en je vindt het niets erg,’ verweet Fie kribbig. ‘Hoe kón je zingen Marijke.’
‘Dat zei ik toch. Ik hoopte ze te lokken door mijn lied.’
‘Heb je ze al geroepen?’ vroeg Em.
‘Gerda had geen stem meer. Nee’ - Marijke zette de palmen van haar handen op de tuinbank. ‘We hebben alles gedaan wat mogelijk was. Werkelijk. We moeten er ons maar bij neerleggen.’
‘Maar dat gaat toch niet,’ huilde Fie haast. ‘We hebben net een botervlootje bijbesteld van een rijksdaalder. Stel je voor, dat we tien kippen moeten vergoeden.’
‘En de haan,’ zei Marijke. ‘Ja, vlak die niet uit, asjeblieft Fieke. Wat zou die wel kosten?’
‘Spriet, ik heb zin om je door mekaar te rammelen,’ zei Em. ‘Maar hoe Gerda ook zo onwijs heeft kunnen zijn, om al die beesten los te laten. Je hoeft toch warempel niet alles te doen wat Pa Steyn je voorschrijft. Straks gaan ze nog baden ook.’
‘Er zal niet veel meer te baden zijn,’ zei Marijke ontmoedigend.
Toen verscheen Gerda weer boven op de duintop. Haar armen hingen slap langs haar lichaam. Heur haar was sluik en verwilderd.
‘Heb je 'm?’ gilde Marijke haar al van verre toe. Gerda hief haar armen omhoog in een voor haar ongekend ge- | |
| |
baar. Ze kwam naderbij. Haar lichte jurk zat vol strepen. ‘Waar is 't mirakel?’ wou Marijke weten.
't Strand opgevlogen. En met geen mogelijkheid meer te krijgen.’ Gerda hijgde.
‘Net wat ik dacht,’ zei Marijke tevreden.
‘En de anderen? Zijn die binnen?’ vroeg ze moedeloos.
‘Nee, geen kip is binnen,’ zei Marijke. ‘Ze zijn er allemaal als hazen vandoor gegaan.’
Gerda voelde aan haar oor. ‘Allemaal? Waar zijn ze dan?’ En jij zou ze naar binnen lokken.’
‘Die beesten waren niet te lokken,’ verdedigde Marijke zich. ‘'t Is Zigeunerslag, geloof ik. In vrijheid gedresseerd.’
‘Nu, jìj hebt ons wat moois geleverd,’ bromde Em. Fie steunde haar hoofd in haar armen. Ze keek even op.
‘Is er nog kans, dat ze uit zichzelf terugkomen?’
‘Als ze niet levensmoe zijn en zich in zee storten, dan is dat best mogelijk,’ troostte Marijke.
‘Marijke, hou asjeblieft je mond er buiten,’ verzocht Fie. ‘Wat denk je Gerda?’
‘Ik weet niets meer,’ zei Gerda verslagen.
- Toen kwamen stappen rondom het huis. Het was de smid met het gerepareerde slot. Fie, die tegen hem had willen uitvaren, voelde nu plotseling in deze stoere smid een beschermer. En, vlot en aandoenlijk, vertelde ze hem het kippendrama. De smid spiedde ook de duinen langs.
‘Ik zal wel 'es zien wat ik doen kan. Als de dames nu maar naar binnen gaan, anders worden ze schuw,’ sprak de smid.
Ze borgen zich op in de voorkamer. Een half uur daarna kwam de smid vertellen, dat ze alle tien veilig binnen waren.
‘En de haan?’ vroeg Marijke.
‘Ja, de haan het eerst,’ zei de smid.
| |
| |
‘Nou, u bent een tovenaar'’ zei Marijke vol ontzag. ‘We zullen het nooit vergeten.’
En 's avonds kwam er een pakketje uit Hilversum met de sleutel en een brief van Pa Steyn, waarin hij schreef: ‘Hierbij de sleutel, die wij tot onze spijt vergeten hadden U te overhandigen. We hopen dat U er in geslaagd bent in huis te komen.’ - ‘Hoe naief,’ zei Em - ‘Tot onze spijt - “Tweemaal spijt,” zei Marijke - hebben we ontdekt, dat U aluminium pannen gebruikt. In principe zijn wij op alluminiumpannen tegen, doch zullen ons deze vier weken wel weten te behelpen.
Wij hopen, dat U de kippen zult verzorgen geheel volgens de achtergelaten lijst, die U in de rechterbuffetla kunt vinden, hetwelk ik vergeten had u nog te zeggen, en dat U ze niet overvoert. Hoogachtend J.W.L. Steyn.’
‘Die man heeft ellendig veel praats,’ zei Em. ‘Stel je voor, onze mooie pannen.’
‘Ik hoop, dat we het bestelde botervlootje op tijd krijgen,’ zei Fie.
‘Maar die beesten uitlaten, dat doe ik niet meer. Nóóit meer,’ zei Gerda.
‘Pa Steyn kan opvliegen voor mijn part. Met al zijn kippen. En zijn haan. En zijn vrouw. En zijn dochters. En zijn pannen,’ zei Marijke.
En géén van de zusters, zelfs Gerda niet, wees haar terecht.
|
|