| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
Marijke was over naar de derde klas. Met een herexamen voor Frans. Nu ja, zo'n herretje, daar maakte ze zich niet druk over.
‘Ik sleep al mijn Franse wijsheid mee naar Zandvoort, en dan ga 'k in een badstoel zitten leren. Elke dag.’
‘Ik sta erop, dat je elke dag minstens twee uur werkt. 's Morgens een uur en 's avonds een uur,’ zei Gerda.
‘Nu, die illusie kan ik je al direct ontnemen.’ weerstreefde Marijke. ‘Ik ga de héle dag werken. 's Morgens drie uur en 's middags drie uur, en dan 's avonds nog een paar uur. Ja, dènk je, dat ik de schande wil dragen van te zakken voor een herretje?’
‘Je had ervoor moeten zorgen, dat je helemaal geen herexamen gekregen had.’
‘Och, laten we blij zijn, dat ze niet is blijven zitten,’ vond Em, en Fie, die net de kamer inkwam, beaamde dit volmondig.
‘Het heeft ook mijn stoutste verwachtingen overtroffen,’ zei Marijke. ‘Ze mogen me blijkbaar wel,’ liet ze er bescheiden op volgen. ‘En Fieke, zeg, als ik nu voor mijn her slaag in September, krijg ik dan 'n fuif?’
‘Ja, best hoor.’
‘Zo'n fuif, dat de vonken er af vliegen?’
‘Goed. Als jij maar voor leuke gasten zorgt.’
‘Laat dat maar aan Marijke over.’
‘We zijn zover nog niet,’ zei Gerda. ‘Kom eerst maar door je herexamen.’
Marijke zuchtte. ‘Natuurlijk. Maar als je zo op me hakt,
| |
| |
dan zak ik vast. Ik kan niet tegen hakken. Dan loopt mijn hoofd leeg.’
‘Heb je nu al je jurken uitgelegd, Marijke?’ vroeg Fie. Het was de avond voor hun vertrek naar Zandvoort.
‘Nee, dat was ik net van plan te gaan doen. Moeten de kleerhangers mee?’
‘Ja, wat dacht je dan?’
‘Dat we die achterlaten, natuurlijk. Madame Steyn en dochters zullen toch wel jurken hebben en hangers. Die zullen ze toch zeker ook niet meeslepen. Ik bedoel de hangers.’
Fie streek over haar voorhoofd. ‘O, ik word er nog mál van. Ik weet nu helemaal niet meer, wat we wel moeten achterlaten en wat niet.’
‘Dat dien je ook van te voren af te spreken.’ zei Gerda practisch.
‘Maar je kunt toch niet op allerlei kleinigheden bedacht zijn.’ Daarin had Fie ook weer gelijk.
‘Als Pa Steyn er maar aan denkt om zijn broekepersen mee te nemen,’ ontdekte Marijke. ‘Want die bezitten wij niet. Dat mag je hem nog wel even telegraferen, Fieke.’
‘Ja, stel je voor,’ proestte Em. ‘'t Zou misschien een reden voor hun zijn om terug te telegraferen, dat ze er vanaf zien. Een huis zonder broekepersen......’
‘Och waarom?’ hield Marijke vol. ‘Ze kunnen het hoogstens buitengewoon attent van ons vinden.’
‘Laten we nu asjeblieft geen gekheid maken,’ begon Gerda.
‘Gekheid?’ zei Marijke. ‘Ik ben in bittere ernst. Nu, als 't puntje bij 't paaltje komt, kan hij altijd nog de broekepersen lenen van Chiel.’
‘Haal al de jurken, die je mee wilt nemen nu even uit de kast, Spriet, dan kunnen we ze aanstonds pakken.’
‘Ik neem alles mee wat ik bezit. Mijn ganse garderobe.’
| |
| |
‘Kind, hoe kom je erbij?’ riep Em. ‘We mogen dan wel een aparte koffer aanschaffen voor jou.’
‘Je hebt toch zeker geen winterjurken nodig,’ zei Gerda.
‘Ja, natuurlijk wel. Als 't koud is. Ik neem zeker een paar pull-overs mee.’
Fie zuchtte weer. ‘Begin nu maar alvast. Dan zal ik straks well zeggen, wat je niet mee kunt nemen.’
Zingend toog Marijke naar boven.
Gerda las, in de erkerbank gezeten, de laatste brief nog eens over van mijnheer Steyn.
‘Geachte Dames. Met zeer veel genoegen zullen wij 1 Augustus het Zonnehoekje betrekken. Uw voorstel om ons nog in Uw woning te ontvangen, heeft ons aangenaam getroffen. Het spijt ons, dat wij daardoor niet in de gelegenheid zijn U een dergelijke tegenbeleefdheid te bewijzen. We zullen er evenwell voor zorgen, dat alles in volmaakte orde wordt achtergelaten. Natuurlijk is het helemaal geen bezwaar, dat U de poesjes achterlaat. Wij moeten ook uw medewerking vragen voor onze kippen, tien in getal, die we natuurlijk ook onmogelijk kunnen meenemen. Wellicht hebt u verstand van kippen. In elk geval laat ik een nauwkeurige lijst achter over hu verzorging, die u natuurlijk, bij eventuele moeilijkheden, kunt raadplegen.
We zullen dus het genoegen hebben U de sleutel persoonlijk te overhandigen, en verblijven, terwijl we nogmaals de hoop uitspreken, dat deze vacantie voor onze beide gezinnen tot een zeer aangename mag worden. Hoogachtend Uw dn. J.W.L. Steyn.’
Gerda vouwde de brief dicht, en dacht eraan, hoe Marijke elke zin bijna bespottelijk had gemaakt. Om de kippen speciall had ze geweldige pret gehad. ‘Zouden we met ze moeten wandelen?’ had ze gevraagd. ‘Stel je voor, elk twee en een halve kip. Zouden ze in zee mogen? Ik heb altijd gehoord, dat een kip lastiger is dan een kameel.’
| |
| |
‘Ik vind het een zeer sympathiek schrijven,’ zei Gerda.
‘Ja, gaat nogal,’ zei Em, die bezig was een ladder in een zijden kous met een haakpen op te halen.
‘Vin jij het dan niet?’
‘Die volmaakte orde bezwaart me.’
‘Wat een onzin,’ zei Gerda, de nette. ‘Wij zullen toch zeker geen rommel maken.’
‘Nee, jij niet misschien. Maar Spriet en ik......’ Em keek zuchtend naar de vrolijke ladder, die daalde tot halfweg de hiel.
‘Die kippen bezwaren mij,’ vond Fie, die nog voor het laatst de inventaris, die ze achterliet, nakeek.
‘Er zijn massa's mensen, die kippen houden,’ zei Gerda. ‘Dat zal toch zeker geen heksentoer zijn om die te verzorgen.’
‘Ja, maar ándermans kippen,’ zei Fie, ‘is heel wat anders.’
‘Nu, dat zie ik niet in.’ Gerda haalde haar schouders op.
‘O, maar ik wel,’ zei Em. ‘Ik heb wel eens gehoord, dat je met kippen drama's beleven kunt.’
‘Och kom -’ Gerda wilde niet, dat er aan haar verwachtingen, ten opzichte van Zandvoort, getwijfeld werd. ‘Je zult eens zien hoe prettig we het er zullen hebben.’
Deze optimistische woorden van Gerda, die meestal zwaartillend was, hielpen Fie weer wat over haar onberedeneerde zwarigheden heen.
‘Fie-koè!’ gilde Marijke van boven. ‘Kom je even?’
Fie liep de trap op. Zo warm deed de rode loper met blauw. Ze had een gevoel, alsof ze voor jaren wegging. En, nog steeds, moest ze zichzelf bekennen, dat ze veel, o, oneindig veel liever thuisgebleven was.
- Maar toen de volgende morgen de zon al vroeg aan de hemel stond - de vogels op het dak maakten een lawaai, alsof ze al hun levenslust niet konden uiten -
| |
| |
werd ze wakker met de gedachte, dat het toch óók wel heerlijk was eens een hele maand in een andere omgeving te zijn. Ze hoorde het bad lopen, en Marijke, die zong in haar kamertje: Darling I am growing older, Silver threads among the Gold......’ Fie trok haar zijlokken voor haar ogen. Ja, daar waren ook al ‘Silver threads’ in. Marijke zei: ‘Kom, laat ik ze voor je uitrukken Fie. Ik doe het pijnloos.’
Maar Fie weerde af: ‘Nee kind, laat ze maar zitten. Ik word grijs in eer en deugd.’
‘Wat een lamme uitdrukking,’ had Marijke gekreten. ‘Als ik grijs word later, dan laat ik me verven. Zwart. Voor de variaasje.’
‘Ja, doe dat,’ had Fie geraden.
‘Spriet!’ riep Em. ‘Als jij klaar bent in de badkamer, laat het bad dan voor mij lopen, wil je?’
‘Mag ik dan van jouw badzout gebruiken?’
‘O, wat braaf,’ riep Em terug. ‘Dat doe je zeker nooit zonder vragen?’
‘'k Zal er zuinig mee zijn.’ Marijke floot. ‘Em, mag ik ook een beetje cold-cream voor mijn nase?’
‘Je doet maar,’ riep Em.
Bep gooide beneden de ramen open. Een jongen op een fiets stoof door de laan. O, ál die bekende geluiden. Dat zou ze missen. Fie sprong haar bed uit. Ze vond zichzelf ‘een vat vol tegenstrijdigheden’ zoals Marijke het noemde, met een schoon gebaar.
De morgen vloog om met nog de laatste hand te leggen aan het huis. Marijke vulde alle denkbare pullen met bloemen uit eigen tuin. Ze keek tevreden om zich heen.
‘Als ze hier over een maand maar weer uit willen Fieke. 't Ziet er zo schattig uit. Stel je voor, dat we ze er met geen stokken meer kunnen uitkrijgen.’
Toen ze aan de koffietafel zaten, stak Chiel zijn hoofd door het raam.
| |
| |
‘Ik kom afscheid nemen. Hier Spriet, vang, voor in de trein.’
‘O èngel,’ riep Marijke. ‘Toch geen blik toffees. Ja? Ik zal mijn kakement kapot kauwen uit dankbaarheid.’
‘Kom toch binnen,’ zei Fie.
‘Hoe laat treedt de familie aan?’
‘Tegen een uur of drie. Ja, we schieten op.’
Marijke sloeg met haar mes op haar bord: ‘Blondje, het tijdstip nadert. Zie toch het uur breekt aan...... Ik bibber van opwinding, zeg Chiel.’
Chiel zat in de vensterbank, zijn lange benen dwaas gestrekt.
‘Ik kom jullie wel eens opzoeken, als het mag.’
‘Maar natuurlijk Chiel,’ zei Fie.
‘Je doet maar hoor,’ zei Em.
‘Schrijf even tevoren,’ verzocht Gerda.
‘Ik zal je aan mijn pull-over drukken,’ beloofde Marijke.
‘Je kunt ons helpen met de kippen.’
‘O, die kippen zijn mijn nachtmerrie gewoonweg,’ zuchtte Fie.
‘Kom, kom,’ Chiel lachte. ‘Die beesten zullen vast wel goed opgevoed zijn.’
‘Je hebt lorren van kippen,’ zei Marijke, die dit onderwerp altijd ten zeerste uitbuitte. ‘Ik ken een kind, Tineke Louwerse, heet ze, die haar vader houdt ook kippen. En die zei, dat alle kippen zenuwpatienten zijn.’
‘Dat wist ik nog niet eens,’ zei Fie.
‘O, ik weet meer van kippen, dan jij denkt.’
‘Als 't nu maar hokkippen zijn,’ begint Em.
‘Ja, wat dacht je dan? Dat ze er kamerkippen op na houden,’ snauwde Gerda, die dat gepraat over de kippen zo overdreven en onvruchtbaar vond.
‘Als jullie er tegenop zien, dan zal ik er wel voor zorgen hoor!’
| |
| |
‘O asjeblieft,’ zei Marijke. ‘Dan hoop ik voor jou, dat die man er geen fokkerij op nahoudt. Want dan ben je in de aap gelogeerd.’
‘Hij schreef, dat hij tien kippen had,’ zei Gerda.
‘Hij schreef niets van een haan, is 't wel?’ wou Marijke weten. ‘Zouden het tien weduwen zijn?’
‘Ik heb 'es een kip gekend,’ vertelde Chiel, ‘die wilde perse uit je linkerhand gevoerd worden. Dat beest is bijna de hongerdood gestorven, omdat niemand snapte wat hij wou.’
‘Stel je voor, ontdekte Marijke, ‘dat alle tien de Steynekippen om zeep gaan.’
‘Stel je asjeblieft wat vrolijkers voor,’ verzocht Gerda.
‘En stel je voor,’ fantaseerde Marijke door, die het woord kip niet kon horen, of haar spotlust sleepte haar mee, - ‘stel je nu 'es voor, dat het bekroonde kippen zijn, Angorakippen of zo.’
‘'k Heb wel eens van Angora-katten gehoord,’ zei Em.
‘Ze bedoelt zwarte leghorns,’ zei Chiel.
‘En stel je voor,’ zei Marijke, ‘dat die beesten heimwee krijgen. Dat ze door ons niet gevoerd willen worden. Dat kán toch. Dan moeten we ze naar Hilversum sturen in een krat.’
‘Ik wou, dat je 't woord kip niet genoemd had,’ zei Fie tegen Em. ‘Je ziet wat het vrolijke resultaat is.
‘En, begin er nu asjeblieft niet direct over als de familie komt,’ verzocht Fie. ‘Toe Spriet, beloof me dat. Ik ben al zo zenuwachtig van die beesten geworden. En ik zal me zeker nooit goed kunnen houden, als je zo onnozelweg kip zegt.’
‘Ik zal geen woord zeggen,’ zei Marijke. ‘Maar zij zullen er wel over beginnen.’
‘Nu, ik kom vast in Zandvoort,’ beloofde Chiel, terwijl hij afscheid nam. Hij keek nog eens even de kring rond en de gezellige koffietafel. Zo vertrouwd was alles. Marijke
| |
| |
sprong uit het raam om Chiel nog even tot het hekje te brengen.
‘Kom gauw terug,’ riep Fie. ‘De tafel moet nog afgeruimd.’
‘Ik heb zo'n somber voorgevoel in me,’ bekende Marijke zacht tegen Chiel.
‘O ja? Hoezo?’
‘'k Weet niet. 'k Heb zo'n idee, dat ons vreselijke dingen boven het hoofd hangen.’
Chiel greep zijn fiets. ‘Je zult eens zien, dan gebeurt er niets.’
‘O, maar er mag best wat gebeuren,’ zei Marijke en wuifde Chiel na tot hij in de zijlaan verdwenen was.
Om drie uur zaten ze alle vier in de zitkamer. De ramen stonden wagenwijd open.
‘Ik heb een gevoel in mijn knieën of ik examen moet doen,’ zei Fie.
‘O, ik helemaal niet. Want dát gevoel ken ik precies,’ zei Marijke. ‘Nee, ik heb zo'n gevoel, alsof Sinterklaas aanstonds komt binnenrijden. Zo van: Vol verwachting klopt mijn hart......’
Em zei: ‘Er komt een tax de laan in.’
‘Dat binne ze,’ zei Marijke. En Gerda verbeterde haar niet.
Werkelijk - de tax hield stil voor 't Zonnehoekje. Em trok Marijke terug, die uit het raam wou gaan hangen.
‘Doe niet zo opzichtig, Spriet. Laat tonen, dat we je goed hebben opgevoed. Dat je manieren kent.’
‘'n Hele toer,’ zuchtte Marijke. ‘Zou Bep wel openmaken, als ze klingelen?’
‘Ja, waarom zou Bep niet openmaken?’ vroeg Fie.
‘Jij moet ze in de hall tegemoetschrijden, Fie.’ dirigeerde Em. ‘Glimlach liefelijk. Toe dan. En strek je beide handen naar ze uit.’
‘Naar hullie,’ verbeterde Marijke.
| |
| |
Er werd geklingeld. Ze hoorden Bep's stappen in de hall.
‘Kom nou, Fieke,’ drong Em.
Fie stond op. Ze trok aan de kanten manchetten van haar jurk, voelde aan de zijlokjes, waarin de ‘silver threads’ nu in de zon heel zichtbaar waren.
Ze hoorden een afgemeten mannestem en Bep's bromgeluid. Marijke trappelde.
‘Ik kan 't haast niet meer uithouden, Emsie. Hij heeft vást een baard.’
Maar meneer Steyn had geen baard, wèl een snor, die
Maar mijnheer Steyn had geen baard......
sprietig op zijn bovenlip stond. Hij was dun en recht en afgemeten als zijn stem. En hij sprak wat gemaakt, terwijl bovendien critische ogen achter een lorgnet heen en weer spiedden. Marijke dacht: ‘Van die man zou 'k nooit kunnen houden.’
Ma Steyn was gevulder, met een onderkin, die pedant op haar hals zakte. Ook zij keek rond. ‘Nu ja, dat was hun goed recht,’ dacht Marijke. De twee dochters Steyn waren allebei dunnig. Ze hadden allebei dezelfde, nietszeggende jurken aan, schoenen met lage hakken: en stekende ogen.
| |
| |
Fie had zo'n voorgevoel, alsof ze nu onmiddellijk moesten opstappen en weggaan. Stel je voor wèggaan, zo maar uit hun eigen huis.
‘We hebben alvast thee voor u gezet,’ zei Fie. ‘Ik hoop, dat u alles zult kunnen vinden. Ik wil het nog wel even wijzen.’
‘O, doe geen moeite,’ zei Ma Steyn, ‘we moeten toch onze eigen weg vinden in uw huis, nietwaar?’
‘Ja, dat is wel zo,’ zei Fie.
‘Ik hoop, dat u het hier prettig zult vinden,’ zei Gerda, die vond, dat daar beleefdheidshalve ook nog wel even mondeling op gewezen mocht worden.
‘Ongetwijfeld, ongetwijfeld,’ zei Pa Steyn.
Toen zaten ze eigenlijk allemaal onwennig bij elkaar. Vreemde mensen, die mekaar nooit eerder hadden gezien en geen aanknopingspunten hadden.
‘Ons meisje komt morgen,’ zei Pa Steyn dan na een benauwende stilte. ‘Nu u niet op haar reflecteerde, hebben we besloten haar maar hier te laten komen. We hadden eerst gedacht van de kok te eten, maar nu koken we natuurlijk zelf.’
Marijke beet op haar onderlip. Pa Steyn werkte op haar lachspieren. Ze had een gevoel, dat ze 't direct zou uitbrullen. Stel je voor Pa, die zelf kookte. Er hing nog een schort van Bep in de keuken. Die kon hij om zijn nek doen.
Ma keurde de kamers. Ze keek van de erkerbank naar de divan en van de divan naar de stoelen.
‘Al die kussens zijn nog al bewerkelijk, dunkt me. Zijn het geen stofnesten? Nee? En waar doet U de matten mee?’
‘Gewoon met een stofdoek,’ zei Fie benepen. ‘Ze worden gewoon opgewreven.’
De dochters Steyn fluisterden samen. Marijke haatte ze op slag. Toen humde Pa, en hij zei: ‘O ja, apropos. Ik heb
| |
| |
u over onze kippen geschreven. Ik vertrouw natuurlijk, dat u goed daarvoor zult zorgen.’
‘Ja natuurlijk,’ zei Fie haastig.
Marijke had haar hoofd al buiten het raam. Pa leek zelf op een haan. Nú wist ze het. Ze voelde, dat hij goed zou kunnen kraaien.
‘'t Is nogal een verzorging,’ zei Ma. ‘Hebt u wel eens kippen gehouden?’
‘Nee, nooit’ zei Gerda voor Fie, die naar haar lichte schoenen keek en huiverend wenste, dat ze nóóit op deze kippen zoveel glossen hadden getapt.
‘We hebben katten,’ zei Em, die vond, dat ze óók wat moest zeggen. ‘Dat hebben we u trouwens geschreven.’
‘Maar die hebben zoveel verzorging niet nodig,’ zei Pa. ‘Met kippen moet je weten om te gaan.’
‘'t Is net alsof we een kippen-pension gaan beginnen,’ dacht Fie. Toen stak Marijke haar hoofd weer naar binnen.
‘Hoe heten ze?’ vroeg ze.
Ma keek een beetje verrast naar Marijke, niet begrijpend of ze voor de mal werd gehouden of niet, en Marijke, voelend, dat ze misschien te ver gegaan was, liet er meteen op volgen:
‘Ik bedoel, wat voor soort is het?’
‘O, gewone kippen.’ zei Ma. ‘Gewone Hollandse kippen. Mijn dochters hebben ook bijnaampjes voor ze bedacht. Maar daar hebt u zo weinig aan. Naar een vreemde luisteren ze toch niet.’
‘Dat is lastig,’ zei Marijke. ‘Is er geen haan bij?’
‘O jawel. 'n Hele mooie haan zelfs. Die is verleden jaar bekroond geworden.’ Pa keek trots. ‘U moet een beetje voorzichtig met hem zijn, want hij wil wel eens van zich af pikken.’
‘Had u hem niet beter kunnen meenemen?’ vroeg Marijke. Em trapte naar haar. Als Marijke begon......
‘Wie?’ vroeg Pa.
| |
| |
‘Nu, de háán,’ zei Marijke.
‘Neen, wat moesten we hier met hem beginnen? Zonder de kippen?’
‘En denkt u wel, dat wij in staat zullen zijn om die beesten goed te verzorgen?’ vroeg Em aarzelend.
Gerda vond dit zeer onpractisch opgemerkt.
‘Ik heb een nauwkeurige omschrijving achtergelaten van de verzorging,’ zei Pa. ‘Ik geloof, dat u niet falen kunt.’
‘Laten we 't hopen,’ zei Fie. Ze stond op. Ze blikte even, haast hulpeloos om zich heen. Ze keek naar Em, Gerda en Marijke. ‘Nu, dan gaan we maar,’ zei Fie.
Ze drukten handen. De Steynkinderen giechelden. En Marijke keek nijdig achterom. In de hall stond Bep al klaar. Ze deden hun hoeden op, grepen de mantels van de kapstok. Pa Steyn deed hun uitgeleide met een gebaar, alsof het huis van hem was, dacht Fie. Ze liepen het grindpaadje over. Het hekje klapte dicht. Ze keken nog even om. In de erker stonden de dochters Steyn en hingen over het vuurrode kopje van een geranium, die Fie van de dood had opgekweekt. Ze hadden een gevoel, alsof ze het liefste wat ze bezaten achterlieten. Ze liepen zwijgend de laan uit. Toen zei Marijke: ‘Wat een lamme kinderen. En Pa was net een haan. En we hebben helemaal niet voldoende over Miempje en haar kinderen gesproken.’ ‘We hadden ook een verhandeling over kattenverzorging moeten achterlaten,’ zei Em.
‘Nu ja, die poezen redden zichzelf wel,’ zei Gerda.
Maar Fie zweeg. Hoe ze ooit zo onwijs waren geweest om van woning te ruilen, begreep ze nog niet. 't Idee was van Chiel uitgegaan, dat was zo. Nu zouden ze Chiel ook in geen vier weken zien. Misschien kwam hij eens een dagje over. Ze vertraagde haar stappen.
‘Wil je terug, Fiekepieke?’ vroeg Marijke. ‘Zullen
| |
| |
we die Steynbeweging er uitgooien?’ Fie stak haar arm door die van Marijke.
‘Als ze 't nu maar goed bewonen,’ zuchtte ze.
‘Ma Steyn wrijft de matten tot ze blauw ziet. Dát zeg ik je,’ troostte Marijke hoopvol.
* * *
Ze liepen met spiedende blikken in Zandvoort de Brederodestraat af.
‘Dat is het. Dat rooie huis in de verte,’ riep Marijke. ‘Dat ziet er wel Duinrozig uit.’
Ze liepen achter mekaar weer een hekje binnen, een schelpenpaadje over. Ze liepen achter het huis om, waar ze het kippenhok zagen.
Toen zei Fie opeens: ‘O kinderen, nu heeft Pa vergeten me de sleutel te geven.’
En Marijke zei: ‘Zeg jongens, ik heb nog nooit zo'n misdadig stel kippen bij mekaar gezien.’
|
|