| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Marijke kwam op een stralende dag in het laatst van Mei om vier uur extra vroeg uit school. Ze was bezwaard met enige honderden jaartallen van Kees, met Franse grammaire en een opstel over vacantie of over ‘Uw liefste Sport.’ Marijke had voor zichzelf al vacantie gekozen, omdat ze vond, dat dit met ‘uw liefste sport,’ die je met gemak in de vacantie beoefenen kon, heel goed samen kon gaan. Op deze manier sloeg je twee vliegen in een klap. Ze fietste de laan in, die nu een lichtgroene tunnel leek. Dennenheuvel had overal trotse geel-zwarte markiezen uithangen, het gazon leek zacht-groen fluweel. Onder een kolossale rood-zwarte parasol zag Marijke van al dat heerlijks saam verenigd. Drie honden lagen met de koppen op hun poten te slapen. Marijke belde hard voor Bep, die ook onmiddellijk boven aan een raam verscheen en wuifde.
‘Lam,’ dacht Marijke, ‘dat Fie er niet is.’ Fie was naar Amsterdam om boodschappen te doen en zou met Gerda samen terugkomen. Hoe iemand het in zijn hoofd haalde met dat zalige weer naar Amsterdam te tijgen...... Nee, dat snapte Marijke niet. Ze reed haar fiets het hekje binnen. Ma Das zat voor het huis op een witte tuinstoel en las. Corâdas stond in de laan, haar racket onder haar arm gekneld, en riep naar Ma: ‘Dus als Willy komt, dan zegt u wel, dat ik al naar het veld ben.’
‘Ja zeker kind,’ riep Ma.
‘Pfu, Willy!’ dacht Marijke. ‘Willy was de jongeling met het geplakte witte haar en zomersproeten als erwten.’ Het hekje zwaaide dicht. De fiets liet Marijke op zij van het huis staan. Misschien ging ze straks er nog even met
| |
| |
Emsertje op uit. Wel leuk om Fie van de trein te halen. Marijke zong haar lijfdeun:
‘Michieltje, Michieltje, wat kost je groene thee?
Ik heb er van zes, van acht, van tien,
Zo geurig heb je ze nooit gezien.
Michieltje, Michieltje, wat kost je groene thee?’
Bep hing over de trapleuning.
‘Is Juffrouw Em al thuis, Bep?’
‘Nee, nog niet. Maar ik heb al thee gezet.’
‘Braaf,’ Marijke liep op de hall-tafel toe. Een brief? Warempel van Frits, die was vroeg deze keer. O, daar zou ze aanstonds Ems mee verrassen.’
‘'t Is warm,’ riep Bep. ‘Loop je ook zo te puffen?’
‘Ik smelt compleet,’ blies Marijke. ‘Kom je een kopje thee halen? Is er wat lekkers bij de thee?’
‘Biscuits met flikken.’
‘Hm, gaat nogal.’ Marijke slungelde de zitkamer binnen, waarvan de grote erkerramen voor en de tuindeuren achter wijd open stonden. In de vensterbank bloeiden rood en rose de geraniums. Op een laag tafeltje voor het zijraam stond een grote vaas met witte rozen, die wijd waren opengebloeid. Marijke snoof. Heerlijk was deze kamer. En toch zo eenvoudig. Bij Lous was het veel deftiger en lang zo knusjes niet. Daar ontbrak de zorgzame hand, die hier met kussens en bloemen zoveel bereikte. Hier waren matten op de grond, witte glanzendgewreven matten en diepe, bruinstoelen met kussens van zwart en groen en oranje.
‘'n Weelde van kleuren,’ zei Ems soms. Marijke maakte een danspas. In heel Hilversum bestond zo'n heerlijke kamer niet. Daar wou ze het ganse Dennenheuvel niet cadeau hebben, behalve dan misschien de Hispano Suiza plus de chauffeur met de beenkappen. Bep kwam binnen,
| |
| |
al in het zwart gestoken met een flinterig geborduurd schortje voor.
‘Zal ik u eens bedienen, dame?’ vroeg ze en ze had kleurtjes van opwinding. Ze hoopte maar dat Juffrouw Em nog wat wegbleef. 't Was net lekker knus zo met Marijke alleen.
‘Ja graag.’
‘Suiker en melk, dame?’
‘Asjeblieft.’
Op een blaadje bracht Bep de thee.
‘Ga zitten,’ verzocht Marijke. ‘Toe Bep, blijf daar niet zo vervelend staan. Is er nog nieuws?’
Bep, in een stoel voor het open raam, kruimelde met haar biscuit. ‘Nieuws? Nee alleen heb Maaik vandaag Roetje afgetroffeld. 't Is een beest, die Maaik.’
‘Wat je zegt,’ zei Marijke. ‘We zullen Mike in een kooi moeten opsluiten.’
Bep baste laag en lang. ‘Net een kanarie,’ vond ze.
Marijke plakte een flik bovenop haar biscuitje. Genoot!
‘Die Cora is er maar weer fijn van tussen,’ zei Bep. ‘Die zit ook de hele dag op de fiets.’
‘Gelijk heeft ze. Wat kan ze beter doen?’
‘Ze is vanmiddag met onze meneer weggefietst. Om twee uur.’
Marijke veerde omhoog. ‘Cora?’
‘Ja, met onze meneer. Samen op de fiets. En ze lachte. En Ma Das keek ze na boven op het balcon.’
‘O, het spóók!’ zuchtte Marijke. ‘Wat moet ze van onze Chiel?’
‘Zou 't nog wat kunnen worden?’ Bep proefde romans uit elke gewisselde handdruk, uit elke opgevangen lach. Dat had ze van Marijke overgenomen.
‘Met Cora? Welnee!’ Marijke dacht even na. Ja, Chiel was lief en vrolijk en gezellig, maar toch niets liever dan hij een maand geleden was.
| |
| |
‘Och, misschien ook wel,’ zei ze dan terneergeslagen. ‘Ik vind die Coràdas net een slang.’
‘Ja percies!’ Bep was het roerend met Marijke eens. ‘Met jou wordt het niks, hè?’ zei ze dan trouwhartig.
Marijke keek uit in de laan. ‘Weet ik het. Dat kan nog best.’ Ze zweeg even. ‘Och, weet je Bep, 't kan me zoveel niet schelen om getrouwd te zijn, later. Daar heb ik gladweg maling aan, dat snap je wel zeker. Maar om van die ellendige school af te komen!! Daarvoor zou ik morgen aan de dag op Dennenheuvel een baan willen aannemen. Als keukenmeid desnoods.’
‘Nou, jij liever dan ik!’ zei Bep vol afschuw.
‘Daar komt Em,’ zei Marijke. ‘Wat staat die rose jurk haar leuk.’ Bep nam haar kopje op.
‘Ik moet nog voor 't eten zorgen,’ zei ze eigenwijs.
‘Geweldig. Wat schaft de pot?’
‘Ossehaas. Maar die is klaar. Komkommersla. Die is ook klaar. En vanillevla met bitterkoekjes toe.’ Bep keek guitig. ‘En die is óók klaar,’ zei ze dan. ‘Dat heb Juffrouw Fie vanmorgen allemaal gedaan, voor ze wegging.’
‘O kwibus,’ lachte Marijke. ‘Je lijkt net de kleermaker met die ene broek.’
‘Zit je hier Spriet?’ klonk Ems stem voor het open raam. ‘Waarom kom je niet buiten zitten?’
‘Och ja, natuurlijk,’ zei Marijke. ‘Daar heb ik helemaal niet aan gedacht.’
Bep bracht de thee al naar buiten. Op zij van het huis stonden de witte stoeltjes en de witte tuintafel met het roodgroen geblokte kleedje eroverheen. Marijke volgde met de biscuits en de flikken. Voor in haar jurk had ze de brief van Frits verstopt.
‘Me even wat verfrissen.’ zei Em. ‘Doe de thee onder de muts, Spriet.’ De trekpot stond fier en ongedekt daar. Marijke trok met een vaartje de muts erover heen. Aan zoiets dacht ze nooit. Dan zei Gerda vinnige dingen, als
| |
| |
de melk ongedekt in de keuken stond of een dartele vlieg op de rand van een dekselloze suikerpot balanceerde. Ze hoorde Em boven zingen. Em die altijd vrolijk was en goedlachs. En hartelijk als Fieke.
Marijke voelde even aan de brief, die dwaas haar jurk deed opbollen. Wat zou Em opkijken. Toen ze haar stappen op de trap hoorde, schonk ze gauw de thee in. Natuurlijk te veel suiker. Natuurlijk te veel melk! Maar dat kon Emsie niets schelen. Stel je voor, dat het Gerda geweest was. Marijke zag Ma Das' beige zijden benen en haar beige schoenen met hoge hakken. ‘Ja, kijk maar lieveling,’ dacht ze. ‘Vanavond komt Chiel. Dan zetten we het lampje buiten. Dan zullen we lachen en praten. Dan ga je je blauw ergeren. Ja, dat is gemeen,’ filosofeerde Marijke.
‘Zo, heb je mijn thee al ingeschonken?’ Em stak haar onderlip vooruit. ‘Wat is het voor brouwsel?’
‘Beps brouwsel. En door ondergetekende gemengd.’
‘Jij zou geen cocktails kunnen shaken, Spriet.’
‘Och waarom niet? Misschien juist goed.’
‘Is er nog nieuws?’
‘Ja,’ zei Marijke. ‘Mike heeft Roetje half doodgebeten.’
‘Zo,’ zei Em vrij onverschillig. ‘Verder niets?’
‘Ja, Coràdas is met onze Chiel om twee uur weggefietst.’
‘Malle Spriet,’ zei Em. ‘Wat kan 't je schelen?’
‘'n Hele boel. Coràdas is een slang.’
‘Och,’ Em schudde haar hoofd. ‘Dat zijn we allemaal als 't er op aankomt.’
Marijke keek ontdaan naar Em. ‘Zeg, dat meen je toch niet?’
‘Ja natuurlijk. Dat zul je zelf ook wel gaan inzien, als je ouder wordt.’
Marijke tuurde de tuin in. ‘Nou, dat valt me tegen,’
| |
| |
bekende ze hartgrondig. ‘Maar er zullen ook wel graden van slangen zijn. Dan zijn wij natuurlijk slangen in lichte graad.’
Em lachte. ‘Bijvoorbeeld.’ Ze dronk Marijke's mengsel. Ze vertrok haar gezicht niet, zoals Gerda zou hebben gedaan. ‘Trouwens, die zou het helemaal niet hebben gedronken,’ dacht Marijke.
Een vogel, die in de kastanjeboom van de Dennenheuveltuin zat - zo'n trotse kastanje, die fiere, witte kaarsen ten hemel stak - zong lang en aanhoudend dezelfde deun. Die oefent zich voor het concert van volgende week, dacht Marijke.
Toen ritselde de brief voor in haar jurk. ‘Zeg Empie, raad eens wat ik in mijn boezem draag?’
‘Een slang,’ zei Em.
‘Je zit vòl met slangen,’ vond Marijke. ‘Nee, 't is iets liefelijkers.’
‘Een verboden boek.’
‘Mis. Nog één keer!’
‘Een sinaasappel.’
‘Nee, die zou meer uitpuilen. 't Begint met een b.’
‘'n Boek. O nee, dat heb ik al gezegd. 'k Weet niet, Marijke. Ik geef het op.’
‘En dan een r.’
‘Br. Brr. Broek, brood, brandspuit. 'k Weet niet Spriet. 'k Heb nooit kunnen raden.’
‘'n Briéf!’ zei Marijke.
‘Zo, met wie correspondeer jij de laatste tijd?’
‘Ik? Met geen kip. 'k Zou je lekker danken. 't Is een brief van iemand, die jij heel goed kent.’
‘Van Chiel?’
‘Maar Emmertje!’ lachte Marijke. ‘Bestaat er nog niet iemand op de wereld, die je beter kent dan Chiel?’
‘Frits toch niet?’
‘Ja, Frits toch wel.’ Marijke dook in haar jurk, haalde
| |
| |
de brief, wat gekreukeld, te voorschijn. ‘Asjeblieft. Die lag er toen ik uit school kwam. Ik wou je verrassen.’
‘Maar kind, je had me meer verrast, als je me die brief direct gegeven had.’ Em bekeek het couvert, waarop Frits met forse letters haar naam geschreven had, lang en aandachtig.
‘O ja?’ vroeg Marijke verbaasd. Ze slingerde met haar armen. ‘Ja, dat kan ik me niet indenken natuurlijk. Ik dacht, dat je van je stoel zou rollen van puur plezier.’
Em draaide de brief om. ‘Ik wil 't best nòg doen, als ik je daar een genoegen mee verschaffen kan.’
‘Och nee, dat moet spontaan gaan,’ zei Marijke. ‘Wat kijk je toch naar die enveloppe. Is er wat aan te zien?’
Em kleurde licht. ‘Och Spriet, dat snap jij toch niet.’
‘Nu, ik snap meer dan jij denkt. Maar ik zou verlangender zijn naar wat er in die enveloppe steekt, dan naar het omhulsel zelf. Hij schrijft een flinke poot,’ zei Marijke ter aanmoediging. ‘Wat zet hij meestal boven zijn brieven?’
‘Beste Em.’ zei Emmy vlot.
‘Ja, zèèg! Ik ben geen kind meer. Zet hij lieveling erboven? Of liefste lieveling. Hè toe Emser, vertel het aan Marijke. Dan weet ik dat alvast voor later.’
‘Er zijn belangrijker dingen, die jij voor later weten moet, Spriet.’
‘Boe, nu lijk je Gerda wel.’ Marijke stak haar tong uit. ‘Jouw schuld als ik later geen behoorlijke brief aan mijn vrijer kan schrijven.’
‘Tegen die tijd mag je bij mij in de leer komen, hoor.’ Em stond op.
‘Lees je 'm hier niet?’ vroeg Marijke teleurgesteld.
‘Maar kind, wat heb je daar aan?’
‘Ik had zo graag de wisseling op je gezicht meegemaakt.’
| |
| |
‘De wisseling op mijn gezicht?’ vroeg Emmy verbaasd, terwijl ze de brief tegen zich aandrukte.
‘Ja. Heel gewoon. Lous zei, als Gonny een brief krijgt van Wim, dat is haar verloofde, dan wisselt haar gezicht steeds onder het lezen. Dan wordt ze rood, en dan bleek,
‘Lees je 'm hier niet?’ vroeg Marijke teleurgesteld.
en dan lacht ze, en dan kijkt ze verlegen. Ik had me bij jou zoveel ervan voorgesteld.’
Em legde even de hand op Marijke's korte haar.
‘Och Spriet, dan was ik toch een teleurstelling voor je geworden. Mijn gezicht blijft onaangedaan als van een
| |
| |
Roodhuid. Strak in de plooi. Wat zou Frits me nu te schrijven hebben, dat mijn gezicht aan het wisselen slaat. 't Lijken wel melktanden warempel,’ zei Em. Ze liep op het huis toe. Marijke draaide zich om.
‘Zeg, als je 'm schrijft, vraag hem dan, of hij me nog eens wat postzegels stuurt. Dat vergeet hij aldoor. En hij had me ook een lap beloofd voor een zijden jurk. Weet je niet? En een sarong boven de divan in mijn kamertje.’
‘Ik zal het doen hoor,’ zei Em. Neuriënd liep ze de trap op naar boven.
Marijke groef haar hakken in het grint. Wat zou ze gaan doen. Pas vijf uur. Nog drie kwartier voor ze naar de trein hoefde. Ze zou maar met dat ellendige opstel beginnen, dat kon ze nog net afkladden. Ze viste haar tas van de fiets, die nu met een riem van Fie netjes op de bagagedrager gebonden zat. Ze kon dat zittende doen gelukkig, alleen wipte ze bijna met haar stoel over de kop.
Ze haalde haar opstellenschrift te voorschijn. Ze schreef meteen in het net. Wat zij te beweren had was niet de moeite waard om twee maal te worden geschreven. Met grote letters zette Marijke: ‘Vacantie’ er boven. Ziezo dat besloeg al twee regels. Ze kauwde op haar vulpen. Hoe iemand de brutale moed had je in Mei, als je nog bijna twee maanden voor de boeg had, al met vacantie lekker te maken......
Marijke schreef: ‘Vacantie is de heerlijkste tijd van je leven.’ Ze keek rond naar Ma Das. Die haakte nu aan een rood met zwart kleedje. Je liep kans dat Borgert - de leraar Nederlands - zich beledigd moest voelen, omdat zij vacantie de prettigste tijd van haar leven vond. Verstandiger zou het zijn als je schreef: ‘De Nederlandse tallessen behoren tot de prettigste uren van mijn leven. Dan komt een hele tijd niets. En dan pas komt de vacantie.’ Ja, stel je voor, dat ze dat neerkalkte. Borgert zou haar toch direct doorhebben. Nee, zo was 't goed.
| |
| |
Marijke las de zin nog eens tevreden over en bedacht, dat ze met deze acht kernachtige woorden feitelijk meer dan voldoende gezegd had. Hieraan was niets meer toe te voegen. Marijke schroefde haar vulpen los, knoeide met inkt. Uit de keuken barstte een lied van Bep los:
‘Wij gaan naar buiten, waar de vogeltjes fluiten
Waar het zonnetje zo lieflijk schijnt......’
Dat inspireerde Marijke tot de volgende ontboezeming: ‘Wanneer de schooldeur voor de laatste maal achter je dichtklapt en je naar huis fietst met het zalige gevoel, dat het acht weken duurt, voor je die deur weer open ziet, dan krijg je zo'n heerlijk gevoel in je hart.’ Marijke glunderde. Diplomatiek was dat niet, maar wáár! Mooi was het ook niet, want ze had pal op mekaar twee keer ‘gevoel’ gezet, maar ten slotte voelde ze het zo. En Borgert zei altijd, dat je moest trachten neer te schrijven wat er in je omging.
Wáár de koetjes lustig loeien
‘De prinsesseboontjes bloei-en
Waar àlle ellende verdwijnt......’ bromde Bep.
‘Thuisgekomen begin je meteen de koffers te pakken. Het is zo'n heerlijk gevoel als je de koffers wijd open ziet staan om je jurken en kousen en schoenen en pull-overs op te slokken.’
Marijke las aandachtig het geschrevene over. Al wéér ‘gevoel’. Ze veranderde het in ‘idee’. Ze kreeg er beslist plezier in. Ze zou het aanstonds Em voorlezen.
‘Als de koffers dicht zijn, dan heb je natuurlijk nog van alles vergeten, en het slot is, dat je er op moet gaan zitten, omdat je hem’ - Marijke streepte dit door, veranderde het in ‘haar’ - ‘niet dicht kunt krijgen. Als dan de koffers in de hall klaar staan, heb je zo'n gevoel - nee, dat kon ze laten staan, 't was al enige regels geleden, dat ze voor het laatst met “gevoel” had gewerkt - dat nu pas de vacantie begonnen is.’
| |
| |
Hè, hè. Marijke strekte haar benen. 'n Karwei hoor! Maar het vlotte. 't Begin was er tenminste. Ze kon nu nog doordazen over de reis naar een badplaats bijvoorbeeld, en dan meteen de liefste sport: zwemmen, tennissen, zeilen, bij de kop pakken. Ze zou even aan Em vragen, of die het begin óók niet goed vond. Misschien kon Em nog enige goeie wenken geven.
Met het fladderende papier in haar handen, snelde Marijke naar boven, trommelde op Em's deur. 'n Vreemde stem antwoordde:
‘Ja, wat is er?’
‘Ems, ben jij het?’ vroeg Marijke, en draaide aan de kruk, die op slot bleek.
‘Ja, wat wou je?’
‘Ik wou je mijn opstel voorlezen. 't Begin.’
‘Kan dat straks niet?’ Weer die vreemde stem. Alsof Em gehuild had. Alsof ze nòg huilde.
Marijke leunde tegen de deur.
‘Ik dacht, dat je me misschien nog even helpen kon, Emsie.’
‘Ik heb......’ de stem brak af. ‘Ik heb hoofdpijn, Marijke.’
Marijke zweeg. Ze kreeg een beklemd gevoel in haar hart. Er was wat met Em. Zou ze naar beneden gaan?
‘Emmy,’ riep ze dan zacht. ‘Zeg Em, Frits is toch niet ziek?’
‘Nee......’
‘Och toe, laat me bij je komen,’ smeekte Marijke.
Het bleef even stil. Dan werd de sleutel omgedraaid in het slot. Marijke viel haast de kamer in. Daar stond Em, met de rug naar het raam. De tranen liepen over haar wangen. Ze zag de brief op de grond liggen.
‘Maar Emmertje, wat is er? Is Frits......’
‘'t Is af.’ Em trok aan haar zakdoek, die een nat vodje leek.
| |
| |
‘Af?!’ Marijke's ogen werden rond en verschrikt. ‘Af tussen Frits en jou? Schrijft hij dat? En waarom?’
‘Omdat hij...... omdat hij zich vergist heeft.’ Ems stem was laag. Ze hakkelde.
‘Schrijft hij dat?’ herhaalde Marijke. ‘Dat hij zich vergist heeft? O, het mispunt!’ zei Marijke woest.
‘Nee Spriet, néé,’ weerde Em af.
‘Jawèl, jawèl! Hoe durft hij dat te schrijven. Hoe dùrft hij dat? O, ik zou hem op zijn gezicht willen trommelen, als hij hier was. Hoe kan hij zich nu opeens vergist hebben? Jullie waren toch al twee jaar verloofd!’
‘Ja. Maar dat kan daarom toch wel!’ Em dacht aan àl de brieven van Frits, al die lieve, lieve brieven. En al die lieve, tedere woorden. Vals waren ze geweest. Ze beet op haar onderlip. Ze zou kunnen huilen en krijsen van ellende, van wanhoop en teleurstelling.
‘Nou,’ zei Marijke, en ze schopte de brief, die op de grond lag, een eindje onverschillig op zij, ‘als dat mij zou overkomen, dan zou ik er geen tráán om laten!’
‘Och Spriet, dat begrijp jij nog niet,’ zei Em, en ze raapte de brief op, vouwde hem glad, stak hem weer in de envelop.
‘Misschien niet,’ weifelde Marijke. Ze dacht eraan hoe ze Em nog geplaagd had: ‘Wat schrijft hij erboven, Emsie?’ Ze liep op haar toe, sloeg haar lange armen om Ems hals.
‘Huil maar wel,’ zei ze. ‘Huil maar raak. Ik ben een ongevoelig spook. En wees maar blij, dat Frits nog bijtijds ontdekt heeft, dat hij zich vergist heeft. Stel je voor, dat je al getrouwd was.’ Ze klopte Em bemoedigend met het schone begin van ‘Vacantie’ op de schouder. ‘En je krijgt best weer een andere vrijer hoor!’ troostte ze optimist.
‘O, Spriet, hoe kun je 't zeggen,’ snikte Em, en haar tranen drupten overvloedig in Marijke's hals.
|
|