| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Er hing in de klas een zeurige stilte. Mijnheer Croeze voor het bord was uitvoerig aan het betogen, waarom hoek a en hoek b in deze speciale driehoeken even groot waren. De kinderen keken naar het bord met strakke ogen, alsof hun aandacht volkomen in beslag genomen werd door dit wondere feit. Marijke, die zich niet eens een houding wou geven, alsof hoeken a en b haar interesseerden, schreef op een bladzij van haar meetkundeschrift, waar een vurige rode 4 haar schamele meetkundekennis hatelijk demonstreerde, gedachtenloos met mooie krullen: Michiel Ravesteyn - Michiel Ravesteyn - Chiel Ravesteyn - M.J. Ravesteyn. Hij heette Michiel Johannes, dat wist Marijke de eerste dag van het fietsplakken al.
‘Wat doe je toch?’ zei Lous van der Palm, die naast haar zat. ‘Zeg, Croeze kijkt naar je.’
Marijke blikte onschuldig omhoog in de lorgnetglazen van mijnheer Croeze, die opgehouden was met betogen, het krijt in zijn hand dwaas geheven.
‘Je hebt er toch je aandacht wel bij, Marijke?’
‘Jawel meneer,’ zei Marijke braaf.
‘Denk eraan, dat ik jullie vanavond dergelijke vraagstukken thuis te behandelen geef. Als je dus nu niet oplet, zul je daar vanavond spijt van hebben.’
Mijnheer Croeze wachtte, en Marijke, die dacht, dat dit een tirade voor het bestwil van de hele klas was, kauwde op haar potlood en zweeg.
‘Wát zei je Marijke?’
‘Niets meneer,’ zei Marijke zoet.
‘Maar ik zei iets tegen jou. Dan kun je me behoorlijk
| |
| |
antwoord geven.’ Croeze's stem, die van laag plotseling naar falsetto kon uitschieten, schoot de hoogte in.
‘Ja meneer,’ prevelde Marijke verveeld.
‘Wat zei ik dan zopas?’ Croeze liet het krijt uit zijn vinger glijden, scheen dit niet eens te merken.
‘Uw krijt valt,’ wees Marijke. ‘U zei, dat het voor ons bestwil is als we opletten.’
‘Raap eens op,’ wees Croeze naar Dolf Huizinga, die vooraan zat. Dan, zijn lorgnetglazen weer wendend naar Marijke: ‘Juist, dat zei ik. En ik verwacht dus van jou dat je attent bent. En dat je niet zit te bladeren in je schrift. Zó schitterend is je meetkunde niet, dat jij je dat kunt veroorloven.’
‘Nee meneer,’ zei Marijke.
‘Goed. We gaan verder.’
Marijke zuchtte zo hartgrondig, dat Lous grinnikte.
‘Hoe gaat het met Michieltje?’ vroeg ze zonder haar lippen te bewegen. Ze had Marijke's krullen in het meetkundeschrift ontcijferd.
‘O, hij zit om de andere avond bij ons,’ antwoordde Marijke op dezelfde manier.
‘Zeg, zou het nog wat worden?’
Marijke spitste haar lippen. ‘Hm, weet niet. Hij is me te broederlijk.’
‘Misschien wacht hij wel op jou.’
‘Ja, daar heb je best kans op,’ zei Marijke bescheiden.
‘Ik ken een familie in Baarn,’ zei Lous, ‘van zeven zusters en één broer. De oudste zuster is veertig geloof ik. Nu, die broer nam 'es een vriend mee, die uit Indië over was.’ Ze keek naar het bord waarop mijnheer Croeze een nieuwe wanstaltige tekening had neergegooid. ‘Snap jij wat van alles wat Croeze vertelt?’
‘Och nee, hij doet het toch voor zijn eigen plezier. Vooruit nu,’ drong Marijke.
| |
| |
‘Nu, die vrind, hij was geloof ik ook zo'n jaar of veertig, werd verwend. Verschrikkelijk! En alle zusters dachten natuurlijk, dat hij om haar kwam.’
‘Ja natuurlijk. En?’
‘En hij verloofde zich met de jongste, die zeventien was en net van de H.B.S.,’ zei Lous met klem. ‘Ze is nu al lang getrouwd en naar Indië.’ Marijke tuurde peinzend naar het bord.
‘Stel je voor, dat dat háár overkwam. Ze was nog wel pas vijftien, en ze had dus nog een paar jaar de tijd, maar stèl je voor, dat Michieltje op haar zou willen wachten...... ze zouden heerlijk in 't Zonnehoekje intrekken, gezellig bij Fieke. En dan, zálig, met zeventien jaar geen school meer, en niet meer blokken voor rapporten, en geen ellendig kantoor, zoals Gerda had, en......’
‘Wát heb ik gezegd Marijke?’
Met een plof kwam Marijke op de aarde terug. Ze schopte Lous. Die prevelde: ‘Iets van de basis, geloof ik.’
‘U zei, dat de basis van die driehoek......’ en Marijke hield haar hoofd schuin naar Jan Smit, die achter haar zat - ‘u zei, dat de basis van die driehoek......’ Ze trapte achteruit naar Jan Smit, die, met een kleur van teleurstelling, zweeg als het graf. Hij had Marijke wel graag het hele meetkundeboek voorgezegd, als hij het maar geweten had. - ‘Dat de basis van die driehoek......’ herhaalde Marijke ten derde male wanhopig.
‘Nu ja, je weet er natuurlijk weer niets van af. Je zat te slapen. Je kunt vanavond vijf extra opgaven van me krijgen.’
Croeze zei dat altijd, vond Marijke, alsof hij vlotweg vijf gebakjes of iets anders pleizierigs aanbood. En ze keek verwijtend achterom naar Jan Smit, die haar dit had aangedaan.
‘Ik wist het zelf niet. Waarachtig niet, zeg. Dat weet
| |
| |
je toch wel. Ik wil best die vijf opgaven voor je maken, vanavond,’ blies Jan Smit in haar nek.
Marijke glimlachte naar hem. ‘Dank je wel hoor. Dat doet mijn zuster wel.’
En terwijl ze nu een nieuwe, zwierige Marijke Ravesteyn-Bovenkamp neerkladde in het meetkundeschrift, bedacht ze, hoe Ems natuurlijk vanavond wel alles zou willen uitleggen, en Em deed het tien keer beter dan Croeze.
Maar 's avonds, toen Marijke in de eetkamer met veel vertoon van ijver haar schriften en boeken had uitgestald en niet van plan was om naar Em te snellen en te smeken om hulp, klapte het hekje open en dicht. Marijke stond al voor het raam. Daar had je warempel Michieltje. En gisteravond was hij pas geweest. Zou hij al niet meer één dag buiten haar kunnen? Dat leek hoopvol. Vóórdat Bep, die in de keuken gelijk een jazzband met pannen rinkelde, bij de voordeur kon komen, had Marijke die al opengerukt.
‘Hallo!’
‘Zo Marijke. Je hebt een inktvlek op je neus.’
Marijke wreef langs haar neus. Dit klonk niet erg aanbiddend.
‘Ik ben aan 't werk,’ zei ze somber. ‘Ik bedoel, ik wàs aan 't werk. Wat heb je een mooi overhemd aan, Chiel.’
‘Och, mal kind,’ zei die.
‘Nee heus, ik meen het. Ik vind dat beige streepje beeldig. Béélderig! En die das kleurt er prachtig bij.’
‘Ja, ik heb me ter ere van jou zo schoon uitgedost,’ zei Chiel, terwijl hij met een tevreden gezicht in de hall rondkeek, waar nu - het was begin Mei - gele en rode tulpen stonden in een groene pul, en waar de kussens en de oranje mat eens zo fleurig leken.
Marijke voelde een blos naar haar hals klimmen. Gek, dacht ze. Ze was nooit een blozerig type geweest. Maar nu, vanmorgen, dat malle verhaal van Lous. Ze bukte zich om de vlammen te verbergen.
| |
| |
‘En wat een prachtsokken, Chiel. Ook met een beige streepje.’
‘Je houdt me toch niet voor de mal, hoop ik.’
‘Nee, waarom zou ik?’ zei Marijke verschrikt. ‘Ik méén het. Dan mag ik het toch wel zeggen zeker.’
‘'k Ben alleen bang, dat je mij ijdel zult maken.’ Zijn grijze ogen lachten. ‘Ja, daar heb ik aanleg voor.’
‘Och kom,’ Marijke gooide de deur van de zitkamer open. ‘Heb je lekker gegeten bij Ma Das?’
‘Heerlijk. Doppers uit de bus.’
‘Aboe. Mocht wat. Hier kun je ze vers krijgen. Met kalfsoesters. Waarom kom je niet eens bij ons eten?’
‘Als je zuster me uitnodigt......’
‘O, dat hoeft niet. Dat doe ik wel. Zeg Fieke, Chiel komt Zondag bij ons eten,’ zei Marijke en sprong de zitkamer binnen. ‘Dat 's wel goed, hè? En dan eten we montagne russe toe. Ja, hè Fieke? Hou je daarvan, Chiel?’
‘Als jij er maar van houdt.’
Langs Marijke keken Chiel en Fie mekaar aan. Ze lachten allebei.
‘Zeg, die uitnodiging van haar is niet van kracht, hoor!’
‘Maar het is wel leuk, als je Zondag bij ons komt eten,’ zei Fie. En ze dacht eraan, hoe ze dan Zondag een echt gezellig dinertje voor elkaar zou boksen. Dat was een uitdrukking van Marijke. Onwillekeurig nam ze de taal van Marijke, die Gerda zo sterk afkeurde, over.
Chiel zakte neer in de grote stoel, zoals Marijke enige maanden geleden voorspeld had, en die Marijke zelf al hulpvaardig aanschoof.
‘Ik kom eigenlijk vragen, of jullie wat boeken voor me hebben. Ik zag hier laatst in de boekenkast staan: “A short history of the world” van Wells. Mag ik dat hebben?’
Marijke was al bij de lage boekenkast neergeknield.
‘Wat 'n hulpvaardigheid,’ dacht Fie. ‘Zo is ze anders ook niet, onze Spriet.’
| |
| |
‘Hier heb je 't Chiel. Wou je ook nog een boek van Hergesheimer? Dat heb ik hier. ”The three black Pennies”. Wel goed, hè Fieke. Dat zei je tenminste tegen Em.’
‘Mag ik eens kijken?’ Ze stond naast zijn stoel. Ze zag hoe glad zijn haar achterover geborsteld was, alle haartjes keurig naast mekaar gelegd. Stel je voor dat ze er eens
Stel je voor dat ze er eens overheen aaide.
overheen aaide. Zou hij dan schrikken en opvliegen van zijn stoel? Of zou hij naar haar opkijken en lachen met de vlammetjes in zijn ogen? Nou, ze waagde 't er maar niet op.
‘Thee, Chiel?’ Fie's rustige stem verbrak Marijke's fantasie. Marijke plofte neer op de divan, veerde weer omhoog. Leuk zag Fie eruit in die shantung jurk met koren- | |
| |
blauw. Marijke keek misprijzend naar haar eigen katoenen bloemetjes-gewaad, dat ze nu veel te kinderachtig vond. Ze leek twaalf in die jurk. Ze zou het toch eens tegen Fieke zeggen. Nee, ze wou gekledere jurken hebben, en niet van die hemden-creaties, die Fie in een uur in mekaar sloeg.
‘Och Marijke, roep jij Gerda en Em even?’ vroeg Fie. ‘Em is boven en Gerda is geloof ik achter in de tuin.’
‘Wat doet ze daar?’ vroeg Marijke zo verbaasd, alsof Fie gezegd had, dat Gerda op de schutting van de buren zat.
‘Och kindje, dat weet ik niet. Heen en weer wandelen, denk ik. Wil je zeggen, dat de thee klaar is!’
Marijke verhief zich moeizaam. ‘Vooruit dan maar.’
Ze hoorde haar in de hall gillen: ‘Emsie! Thee-eé!’ De buitendeur werd opengegooid.
‘Wat een type,’ zei Chiel.
‘Ze is een schat,’ zei Fie. ‘En je kunt nooit boos op haar zijn. Slechte rapporten, briefjes van school, klachten van de buren - ik moet haar alles vergeven.’
‘Je verwent haar natuurlijk.’
‘Ja, och,’ zuchtte Fie. En even bepeinsde ze, dat het toch wel goed voor Marijke zou zijn, wanneer er een man in huis zou wezen, die haar af en toe eens aanpakken kon. Ze keek even naar Chiel, zoals hij behaaglijk, achterovergeleund lag in zijn stoel. Hij bladerde in Well's Short History of the World. Hij leek zo helemaal thuis te zijn. En wat was hun leven de laatste weken veranderd, nu de geur van Chiel's sigaretten in de kamers hing, en de boeken, die hij terugbracht, nog dagen slingerden op het tafeltje, waar hij ze had neergegooid. Ze morste, terwijl ze de suiker in de kopjes deed. Haar gezicht voelde ze warm worden. En, terwijl ze hem zijn thee overreikte, keek ze hem niet aan......
Marijke was de tuin ingelopen. Achter bij de schutting
| |
| |
stond Gerda. Ze betastte de klimroos, die boordevol knoppen zat.
‘Kom je theedrinken?’ vroeg Marijke, terwijl ze het grind opschopte.
‘Nu al?’
‘Ja, waarom niet. Chiel is er.’
‘Alweer?’ Gerda zei het zo vinnig, dat Marijke direct vlam vatte.
‘Vind je 't dan niet leuk, dat hij er is?’
‘Leuk!’ zei Gerda verachtelijk. ‘Natuurlijk vind ik het niet leuk. Al onze intimiteit gaat weg op deze manier.’
‘Poeh!’ zei Marijke minachtend. ‘Intimiteit. Stel je voor! 't Is nog nooit zo genoegelijk geweest, als nu Chiel bij ons komt.’
‘Kind overdrijf niet zo.’
‘Ik overdrijf niet. 't Is waar, wat ik zeg. Nooit zagen we een man hier in huis. O, ik vond het best leuk. Maar nu Chiel bij ons komt, zie ik toch heel goed, dat het vroeger ook wel eens saai is geweest.’ Marijke rekte zich uit. ‘En misschien denk jij er in je hart ook wel zo over,’ zei ze bijdehand.
Gerda haalde haar schouders op. Ja, ze zou daar met Marijke gaan debatteren over Chiel. Ze moest zich nog altijd geweld aandoen om niet meneer te zeggen.
‘Heb je al gewerkt na den eten?’ vroeg ze en liep met grote stappen op het huis toe.
‘En of!’ Marijke klakte met de tong. Die vijf extra opgaven van Croeze, die lagen wel rustig te wachten. Straks toch eens zien, of Em haar niet even kon helpen. En dan Frans - en een Duitse vertaling, en nog de drie gewone meetkunde opgaven.
‘O, die lámme school!’ dacht Marijke. ‘Ze zou dolblij zijn, als ze van alles af was.’
Ze zag Bep, die het zilver in het mandje naar de eetkamer bracht. Ze schoot op haar af.
| |
| |
‘Beppie, ga je nog uit vanavond?’
‘Nou, maar dat wel,’ baste Bep.
‘Met wie?’ Bep bewoog haar linkerschouder terwijl ze in het buffet vork naast vork en lepel naast lepel vlijde.
‘Nou, met wie nou?’ weervroeg ze.
‘Met de chauffeur van Dennenheuvel!’ plaagde Marijke.
‘Ja, op zijn kop,’ zei Bep.
‘Ga je met Riekje?’
‘Ja, met wie anders?’
‘Wat doen jullie dan?’
‘We gaan 'n beetje naar 't dorp. Er is muziek op de Kerkbrink. Fijn,’ bromde Bep.
Marijke dacht, terwijl ze keek naar Beps voorzichtig bewegen, hoe benijdbaar Bep was. Ze had het heerlijk op 't Zonnehoekje. Fieke, die haar nooit een kwaad woord gaf, en die voor haar zorgde, alsof ze een tedere loot aan de stam der Bovenkampen was. Bep, die nooit over basissen van driehoeken hoefde te denken, en er, o zegen, ook nooit over gedacht had. Of over de mallotige vervoeging van een of ander onregelmatig Engels werkwoord in de periode vóór Shakespeare. Bep, die twee avonden in de week met een onbezwaard gemoed het dorp intoog en op de Kerkbrink naar de muziektent te gapen stond met goeiege Riekje, die ze gladweg de baas was, aan haar arm.
‘Nou, de poesjes worden zó lekker,’ zei Bep, als uitkomst van haar gedachten.
‘Och ja, de poésebeesten.’ Marijke verweet zich, dat ze die engelen door al de glans van Chiels komst, vergeten had.
‘Ze tollen al over de grond,’ bromde Bep.
Met Bep mee terug naar de keuken, naar Mimi, die het bestaan had op 16 April drie kinderen in de grote mand te deponeren. Marijke had ze, gesteund door Em: Molly, Roetje en Mike - afkorting van Michael, en uit genegen- | |
| |
heid voor Chiel - gedoopt. Samen hingen ze over de mand, waarboven Mimi's koele, trotse kop uitkeek.
‘En Miempie, hoe zijn de kindertjes?’ vroeg Marijke. Dat was ook elke morgen haar eerste vraag.
Mimi knipte haar ogen dicht. Haar snor sprong vooruit.
‘Ze is wel veel liever geworden,’ zei Marijke, terwijl ze een grijs kind van Mimi uit de mand viste. ‘Och, wat 'n lief kinnekie,’ vleide Marijke.
‘Ze kanne zo gek doen,’ zei Bep. ‘Juffrouw Fie en ik, we lachen ons soms 'n aap.’
‘Ik wou, dat ik een kat was,’ zuchtte Marijke. ‘Zou je ook een kat willen zijn Bep?’
‘Nee, dank je feestelijk.’ Bep verzamelde haar korte sprieten in de sluitspeld. ‘Voor niet nog zoveel,’ zei ze.
‘Nu, ik dan wel hoor! Zo lekker om in een mand te liggen en in de zon te zitten en je snor op te strijken. En te spinnen. Mimi, geef dan een kopje. Kom dan Miempie. geef de vrouw eens een ko-hopje.’
Mimi's groene ogen keken onverschillig langs Marijke heen. Voor haar bestond zo iets familjaars als kopjesgeven niet.
‘Zeg, hij is d'r al weer, hè?’ zei Bep, terwijl ze op een stoel naast de poesemand neerzeeg.
‘Ja.’ Marijke knikte. Ze ging op haar hurken zitten.
‘Om wie zou hij komme?’ vroeg Bep practisch.
‘Maar kind......’ zei Marijke.
‘Misschien komt hij wel om Juffrouw Fie,’ filosofeerde Bep. ‘Nee,’ zei ze dan, ‘Juffrouw Fie is te oud voor hem.’ Voor Bep van zestien was Fie van dertig oud. ‘Of voor Juffrouw Gerda!’ Nu proestte Bep. ‘Nou, die zou 'm op zijn kop zitte,’ gnoof ze. ‘Voor Juffrouw Em kan niet. Jammer,’ vond Bep, die Em van vier en twintig wel een geschikte partij vond.
Marijke kriebelde Mimi's neus, wat Mimi een lamme hebbelijkheid vond.
| |
| |
‘Misschien komt hij wel om mij,’ zei ze, zonder opkijken.
‘Zèèg,’ begon Bep. ‘Om joù!’ Bep's onderaardse lach rommelde. ‘Om jou!!’ herhaalde ze. ‘Nou, dan kan-ie ook om mij komme,’ meende ze ontmoedigend.
‘Zal ik je eens wat vertellen?’ - Over de poesemand heen deed Marijke het schone verhaal van de zeven zusters uit Baarn en de man uit Indië. En haar stem schoot uit, toen ze vertelde, dat de jongste van zeventien, pas van de H.B.S., de uitverkorene was geweest.
‘Nou ja. Maar jij bent vijftien en nòg op de H.B.S. Da's toch zeker een verschil!’
‘Ik word toch zeker elke dag ouder?’
‘Ja, dat was zo. Daartegen was niets in te brengen. Bep bekeek eens onderzoekend Marijke's gezicht met de open ogen, de leuke, kleine mond en het rechte neusje met de paar zomersproeten. Och, zo gek was het toch ook weer niet. Je hoorde van gekkere dingen tegenwoordig.
‘Nou, van mij mag je 'm hebbe,’ bood Bep gul aan. ‘Gossie, al wat ik nou gedacht had, maar dàt nooit......’
‘O, maar 't is nog niet zo ver.’ Marijke bedacht opeens, hoe Bep vanavond in vertrouwen aan Riekje vertellen zou, het diepe geheim, dat Marijke met de meneer van Ma Das - O, Marijke rilde ervan. ‘En je praat er met geen sterveling over, hoor Bep! Met geen levende ziel! Ik kan me best vergissen natuurlijk. Maar 't kan ook evengoed wèl gebeuren. Je weet het toch niet.’
‘Gossie,’ zei Bep nog eens. Ze schudde haar hoofd. ‘Heb je nog gelezen in de krant van die meneer van 78 die gister getrouwd is met een dame van 80. Dan zou dat ook nog zo gek niet wezen.’
Marijke voelde zich even pijnlijk getroffen door deze vergelijking. Ze stond op uit haar hurkende houding.
‘Nou, ik hoor d'r wel van,’ zei Bep.
‘Jij bent de eerste. Als er wat te vertellen is natuurlijk.’
| |
| |
‘Ja natuurlijk,’ zei Bep. Ze klom naar boven, naar haar kamertje. Ze floot een wijsje, ontspitste haar lippen verschrikt, neuriede dan verder. Fijn zou het wezen op de Kerkbrink.
En Marijke liep de zitkamer binnen, waar ze allen zaten voor het wijd-open raam. Em vertelde van haar kleuters, die zo aanhankelijk waren. De rook van Chiel's sigaret steeg in een spiraaltje omhoog. Gerda las. Alsof Ems verhaal haar niet interesseerde. Marijke kroop op het lage bankje naast Fie's stoel. Ze leunde haar hoofd tegen Fie's knie aan. Zo gelukkig was ze. Zo gelukkig. Ze dronk haar thee met kleine slokjes......
‘Zeg, moet je nog niet werken, Spriet?’ vroeg Fie zacht.
‘Ja,’ zei Marijke, braaf en gehoorzaam, ‘ik ga direct heftig aan de slag.’
|
|