| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Spa, gezegende 10 Mei.
Beminden,
Een dag ben ik slechts weg, en het lijkt mij een week. En het lijkt mij ook, alsof ik al een beetje veranderd ben. Want, denk eens aan, ik zit hier op mijn kamer, met aangrenzende badkamer, in een groot hotel in Spa, en ik heb al Fransch gesproken! Ofschoon ik daarover beter had kunnen zwijgen misschien... Maar, laat ik bij het begin beginnen.
Uitgeleide gedaan door ex-patient, Jan Smit en Ruut (entre ces trois mon coeur balance, zie je wel, daar heb je het al, het Fransch rolt me maar zoo uit mijn vulpen, en ik voel me reeds lichtelijk overgoten met de Fransche lichtvaardigheid), tot Utrecht toe (het was werkelijk aandoenlijk, ik voelde me gewoon een filmster, verwend met bonbons en bloemen van een aanbiddend publiek) pikte de chauffeur, die Frans heet, uit een huis als een paleis, Mevrouw van Altenburg op. Ik had nog eenige moeilijkheden met Ruut, die natuurlijk meewilde, om aan Mevr. v. A. te worden voorgesteld, alsof Mevrouw van Altenburg daarop gesteld geweest zou zijn!!!! En aangezien we die moeilijkheden op een fluistertoon achter Frans zijn rug moesten beslechten, was dit vrij zot. Ik heb gelukkig Ruut kunnen overtuigen, maar hij heeft gezworen, dat hij in Juli ook in Menton komt, ook in Bataille des Fleurs gaat logeeren, en het dan Mevr. v. A. ‘wel eens vertellen zal.’ Dit alles fluisterend!
Mijn genoeglijke ex-patient heeft mijn vingers bijna afgeknepen, en ook gefluisterd, dat hij me schrijven zou, dat hij me heel vaak zou schrijven. En Jan Smit heeft mij aangezien met die aandoenlijke blik, die ook Aziza in haar oogen hebben kan. Jullie weet wel, dan moet je gewoon haar ooren knuffelen.
Maar, al bij al, was het toch vrij zot tegenover Frans, die, geloof ik, minstens vijftig is, want hij was vijftien jaar bij de
| |
| |
van Altenburgs in Aerdenhout chauffeur, en na de dood van Mijnheer, overgegaan bij de van Altenburgs in Den Haag. Waar hij nu ook al meer dan tien jaar is. Ik zei dan ook in het begin Mijnheer tegen hem, maar hij zei me zoo gedecideerd, dat hij Fràns heette, dat ik nu genaderd ben tot ‘hmm’ en ‘U’. Ik heb toen zoo'n beetje tegen ‘hmm’ gepreveld, dat mijn uitgeleide schoolvrienden waren, en ik hoop maar, dat hij de ex-patient niet op zijn ware leeftijd heeft geschat.
Vind jullie het niet aandoenlijk, dat Frans, die vroeger Mijnh. en Mevrouw van Altenburg elk jaar naar Menton heeft gebracht, ons nu weer brengt? En langs dezelfde weg, die hij ook het laatste jaar met hen gereden heeft? En, al is hij haar dan nu maar voor de maanden, dat wij in Menton zijn ‘geleend’ door de Haagsche v. A. plus zijn grootste auto (dit klinkt bepaald snobbish, al is het waar), voor Mevrouw van Altenburg herleeft daardoor het verleden zoo machtig, dat ik me maar zoo stil als een muisje houd, omdat er aldoor de veraffe blik in haar oogen is, die mij zegt, dat haar gedachten steeds zijn bij de Man, die alles voor haar is geweest.
Nu dan, kinderen, wij reden over Cuilenburg, Zaltbommel, Den Bosch naar Eindhoven, waar wij ‘gelunst’ hebben à la Bep. Het weer was zoo heerlijk voorjaarsachtig, en Brabant is zoo mooi, geliefden. Ik schijn toch wel verborgen luxe-neigingen te hebben. Want ik moet jullie bekennen, dat het zachte zoeven over de weg in die luxueuse auto, die zoo ‘rijk’ ruikt, met de stramme rug van Frans voor je Nase, en de geur van de diverse huldes en van de rozen in zilveren vaasjes in je Nase, me compleet een beetje naar mijn hoofd steeg. 't Is nu weer over. Ik kan me nu best indenken, dat de tocht achter op een knullig motorfietsje ook zijn bekoring kan hebben. Als tenminste maar ‘the right man’ vòòr op het motorfietsje zit.
Ik stelde er mij natuurlijk zeer veel van voor om de grens over te trekken. En, hoemeer wij de grens naderden, des te onrustiger klopte mijn hart. Want, ik had voordien Mevr. v. A. achter in de auto geïnstalleerd, omringd door kussens en bedekt door een plaid, ik was naast ‘hmm’ gekropen, en een steelsche blik achterom toonde mij, dat Mevrouw, gelukkig, sliep. Maar ik had in mijn kortstondig leven te veel van douane's gehoord dan
| |
| |
dat deze situatie niet te opvallend voor de Belgische speurders zou zijn. Ik ijsde voor het Fransch, dat ik zou moeten tentoonspreiden, en ik zag ons al als ongewenschte vreemdelingen, vlotweg weer over een grens gezet, die wij nog amper waren overgegaan. En, aangezien wij moesten zwijgen terwille van Mevrouw, durfde ik mijn bezwaard gemoed ook niet bij ‘hm’ uitstorten.
Enfin, de Hollandsche grens togen wij zonder bezwaar over. Toen waren wij dus op Belgisch grondgebied!!!! Wat ik precies gedacht had, weet ik niet, maar het viel me tegen. Het zou b.v. zoo leuk zijn, als er iets speciaals de beide landen scheidde, maar ‘niks hoor’ zooals Bep zegt. De weg liep even vlak daarhenen, alleen schoten uit het douanekantoor de eerste Belgen, die ik zag. En ik dacht direct aan de flesch eau-de-cologne van de eendenfokker, die, volgens Ruut belastbaar was, waarnaar ik opvallend geurde, omdat hij, aangebroken, belastingvrij was. Volgens Ruut. Maar onder een opvallende snuffelneus van een Belg geloofde ik dit nog maar niet zoo grif. Frans was met verschillende geheimzinnig aandoende papieren in het kantoor verdwenen. Mevr. v. A. was tot mijn geluk ontwaakt, maar keek, alsof de heele beweging haar niet aanging, en ik vermande mij.
‘......’ dat was een zin, die ik niet verstond. En ik zei ‘Non.’ ‘......’ Weer een zin, die ik niet verstond. En ik zei ‘Oui.’ En ik grijnsde maar zoo'n beetje aanminnig.
Toen zei de douane-meneer, terwijl hij het rijke interieur van onze auto monsterde: ‘Madame est malade?’ Geloof mij kinderen, ik jubelde gewoonweg: ‘Oui.’ Natuurlijk niet omdat Madame malade was, maar omdat deze conversatie me lag.
‘......’ weer een zin, die ik niet verstond. Ik zei nog eens opgewekt ‘Oui.’ Maar toen klonk de zeer koele stem van Madame achter mij: ‘Mais non Monsieur.’ En later verklaarde ze mij, dat ik op de discrete vraag, of wij iets hadden aantegeven: ‘Ja,’ had gejubeld.
Gerda, werkelijk, alles, wat wij vroeger samen op Fransch gebied hebben meegemaakt, dat komt nu op mijn domme hoofd neer.
Enfin, de douane keek nog eens in onze auto, bekeek de handkoffers, die aan mijn teedere teenen rustten, bekeek de japonnen- | |
| |
koffer achterop, en vroeg dan de koffer, natuurlijk de mijne, geopend te zien. Zijn manuaal was mij voldoende. Ik zegende in stilte mijn wereldsche uitzet, die ook eenigszins naar eau-de-cologne geurde, (ik wilde wel dat het muguet was geweest) en ik stopte gauw een driest pyamabeen weg. De man had toen een manuaal van ‘'t is in orde’, en hij glimlachte. Ik glimlachte ook, en Mevrouw v. A. vroeg mij, of ik haar kussens beter wilde rangschikken. Frans kwam inmiddels met wapperende papieren het kantoor weer uit, de motor bromde weer, en, naar mijn gevoel, triomfeerend, reden wij België binnen.
Ik kan jullie natuurlijk geen aaneengeschakeld verslag doen van al mijn gevoelens, want vooreerst zouden er uitroepteekens te weinig zijn, en dan, de brief zou een boek worden. Alleen, het allerglorierijkst vond ik, toen in de buurt van Spa een groot bord op een heuvel de menschheid verkondde: Côte d'azur! Mijn hart sprong gewoonweg naar mijn lippen. En, als ik met jullie was geweest, zou ik gejubeld hebben. Nu beheerschte ik mij, en zat als een waardig stukje reisgezelschap naast Mevr. v. A.
Kinderen, ik ontdek opeens, dat ik doodlam ben. Bovendien moet ik nog uitpakken, nu ja, wat ik voor de nacht noodig heb. Gegroet geliefden, jullie dood-gelukkige Marijke.
Lyon, 's middags, 13 Mei.
Snoezen,
't Is drie uur. Ik zit in de hall van een kolossaal hotel, waar wij ook geluncht hebben, aan jullie te pennen. Mevr. v. A. sluimert op kamer 365, (ik hoop in vredesnaam, dat ik haar straks kan terugvinden) en waar Frans rondzwerft, dat weet ik niet.
Om me heen staan prachtige zetels, ik verdrink zoo absoluut in de mijne, dat ik mijn bloc-note op mijn knie heb gelegd, en ik moet me maar steeds beheerschen, om niet naar twee gloednieuwe Françaises te kijken, die een eindje-van me afzitten. Met gloednieuw bedoel ik feitelijk pas-geschilderd. Ik heb de gansche bewerking tot in de finesses gevolgd, en ik stel me voor, hoe meneer Nieber later verrukt zal kijken, als ik over een paar maanden met blauwe oogleden en een oranje kin ons Rusthuisje weer binnenzweef.
| |
| |
Ik ontdekte vanmorgen tot mijn schrik, dat het vandaag Vrijdag de 13de is. Dat is een datum voor spoorwegongelukken, voor overstroomingen en voor auto's, die in ravijnen storten. Dan,
Ik zit in de Hall van een kolossaal hotel aan jullie te pennen.
adie Marijke! Ik sta vrij onverschillig tegenover ravijnen, en, daar Mevr. v. A. ondanks al haar reizen naar Menton afgrondenvrees heeft, moet ik altijd aan de kant van de dieptes zitten, en ik kijk maar heel plezierig honderden Meters naar beneden, en
| |
| |
in Besançon, toen we werkelijk hoe langer hoe hooger klommen, voelde ik me gewoon trotsch bij het idee, dat ik boven de wereld stond of liever reed.
Het laatst hebben jullie van mij uit Spa gehoord. Behalve, dat ik een kamermeisje, dat ik een extra-kussen voor Mevr. v. A. moest vragen, om een ‘cochon’ heb gesmeekt (het meisje zag mij verdwaasd aan, ze moet wel gedacht hebben, dat ik me nog een beetje zoo 's avonds met een varkentje wou occupeeren, zoo lam ook, dat ik mijn zak-dictionnaire vergeten heb) en dat, toen Mevr. v. A. de volgende dag hooghartig tegen me zei de rekening te vragen, ik prevelde tegen een oer-chique kellner: ‘La compte s.v.p.’, heb ik voornamelijk gezwegen. En dat beteekent wat voor Marijke. Ik weet nu natuurlijk, dat de rekening ‘l'addition’ is, Gerda. Wanneer je dat maar weet, kom je al een heel eind in Frankrijk, geloof ik.
Van Spa zijn we naar Nancy gereden, door de Ardennen. Geweldig gewoonweg. In Nancy had ik nog een ontmoeting. Natuurlijk, zal Chiel wel zeggen. Jullie weet, dat onze auto de Hollandsche vlag in top had. Nu, toen wij in Nancy uitstapten, schoot er opeens een jongeling met een vaartje op me af. Ik kreeg opeens het lugubere idee, dat Mevr. v. A. wel moest denken, dat ik met deze jongeling in Nancy een afspraakje had gemaakt. Ik bloosde gewoon van pure ontzetting. De jongeling bleek een Hollander te zijn, die in Nancy studeerde, en door onze vlag in zyn Hollandsche hart getroffen, mij, die hij het eerst te pakken kreeg, bijna omhelsde. Gelukkig was Mevr. v. A. op dat moment menschelijk, en ze nam tactvol de jongeling, die tusschen twee haakjes een albino was, want hij had spierwit haar en bijna roode oogen, van mij over.
In Nancy had ik weer een privé-badkamer, die ik 's avonds heb uitgebuit, en op de Place Stanislaus, waar wij logeerden heb ik in de namiddagzon de vergulde hekken, die de gansche ‘Place’ omringen, goud zien worden. Het was werkelijk tooverachtig. Zooals trouwens deze heele reis is.
De volgende dag zijn wij gereden van Nancy naar Poligny, een klein stadje in de bergen van de Fransche Jura. Mijn aardrijkskundige kennis snelt met rasse schreden voorwaarts, en ik bekijk de kaart, die Frans af en toe bestudeert, met een wonder- | |
| |
lijk animo. Alleen heb ik hem een keer op de kop bezien.
En nu, vandaag de 13e, van Poligny naar Lyon. Mevr. v. A. was erg moe, en eenigszins prikkelbaar, wat natuurlijk heel goed te begrijpen is. Ik geloof, dat wij tegen een uur of vijf zullen doorrijden naar Valence, dat in mijn ooren de klank heeft van een gedicht. O, kinderen, wat geniet ik. En zelfs mijn Rusthuisje, met al mijn dierbaren, geraakt een beetje op de achtergrond.
Maar jullie rijdt met me mee door de goddelijke pracht van deze schitterende natuur. Wat zou het verrukkelijk zijn, als wij later allen, in een autobus bijvoorbeeld, deze tocht nog eens zouden maken. Hoewel ik een idee heb, dat Fieke het grootste gedeelte van de reis met dichte oogen zou zitten. Vide de ravijnen!!!
Allen veel, veel liefs van jullie Marijke.
Maandag, 16 Mei Menton.
Geliefden,
Gisteravond zijn we in Menton aangekomen. Vandaag heb ik de groote kastkoffer van Mevr. van Altenburg ontpakt, en alle verdere suit-cases, die wij meesleepten. En ik, die altijd zoo'n geweldige pakster ben geweest! En, terwijl ik van de koffer met gewaden naar de drie-deelige spiegelkast waadde (want ik moet tot mijn spijt bekennen, dat ik wel een voortreffelijke rommel om me heen had verspreid) moest ik aldoor, aldoor maar weer blijven kijken naar de nooit-genoeg-volprezen Middellandsche Zee, die blauw als de blauwe hemel boven zich, nauw merkbaar rimpelde beneden mij.
De tocht van Lyon naar Menton, over Valence en Aix-en-Provence (waar wij gelogeerd hebben) is in mijn oogen een zegetocht geweest. De warmte kwam je letterlijk tegemoet. Maar jullie weet allemaal, dat ik het in een oventje pas bar-genoeglijk vind, en dus dat deerde me niet. Ik kan natuurlijk niet in reisbeschrijvingen vervallen, trouwens daar zou ik ook geen tijd voor hebben. Alleen moet ik jullie even vertellen, dat, toen ik in St.-Raphael eindelijk de Middellandsche Zee zag, waarnaar ik had verlangd als een driejarige kleuter naar een pop, ik onnoozel en verrukt tegen Mevr. v. A. zei: ‘O, maar ze is
| |
| |
werkelijk blauw.’ Die lachte en zei: ‘Maar, wat had U dan gedacht, Zuster Marijke?’ En ik moest bekennen, dat ik in mijn hart altijd gedacht had, dat het blauw van de Middellandsche Zee uit het brein van de schrijvers van Aardrijkskundeboeken en uit de fantasie van directeuren van Reisbureau's was ontsproten.
Het is nu negen uur 's avonds. Mijn kamer is naast die van Mevr. v. A., en een bel verbindt onze appartementen. Het is gewoon een engel van een kamer, heelemaal lichtgrijs en rose, er staat een lichtgrijs bed met een rose sprei en ook nog een divan, waarop ik mijn vermoeide ledematen kan uitstrekken, als ik daar puf in heb. En dan heb ik, verbonden met een deur, waarvoor een rose portière, o luxe, een privé cabinet-de-toilette. Ik weet niet, of er nog een ‘s’ achter moet. Achter toilette meen ik. En daar Mevr. v. A. nog een privé badkamer heeft ook, waarvan ik op gepaste tijden gebruik mag maken, en voorts nog de gansche Middellandsche Zee tot mijn beschikking heb, kunnen jullie wel aannemen, dat ik rein als de sneeuw naar lichaam en ziel in jullie midden terug zal keeren. Want ik vraag mij af, hoe iemand in deze ontzaglijk mooie natuur ooit slecht kan zijn.
Mijn kamer heeft een balconnetje, dat als een vlieg tegen de muur is geplakt. Op dat balconnetje staat een kleine rieten stoel, waarin ik precies pas. In die stoel zit ik aan jullie te schrijven, maar toch dwaalt mijn blik voortdurend naar beneden, naar de zee, en naar de afglooiende tuin, waarin zoo'n overdaad van bloemen bloeit, dat ik nu de naam ‘Bataille des Fleurs’ kan begrijpen.
Naast mijn balconnetje is het vorstelijke balcon van Mevr. v. A., dat twee stoelen en een tafeltje torst. Op dat tafeltje staan bloemen, waarvan ik de naam niet ken. Maar ze ruiken niet, ze geuren. Op mijn lichtgrijs schrijfbureautje, dat bij het raam staat, heeft het kamermeisje vanmiddag ook bloemen neergezet. En op het kleine tafeltje bij mijn divan. Als onze Natte His-leeraar hier was, dan zou hij direct aan het determineeren slaan, denk ik. Of nee, misschien ook niet. Misschien zouden wij samen, hand in hand (en hij heeft mij nooit kunnen uitstaan) in badpak, het privé-paadje (jullie ziet, dat hier alles privé is) afloopen, en samen in zee storten.
| |
| |
Ik hoop, dat jullie begrijpt, dat ik een klein beetje dronken ben. Dronken, van zon en lucht en licht en geuren! Het zal wel overgaan, Gerda.
Nog even moet ik iets zeggen van onze tocht van St.-Raphael naar hier. Langs de zee. Langs die oneindig blauwe zee, waar we soms vlak naast reden, en die we dan weer heel diep beneden ons zagen liggen. We reden langs Cannes (een hoovaardige Koningin leek me dat) langs Nice (iets minder hoovaardig misschien, maar toch een Koningin) langs Monte Carlo (waar ik nog eens hoop de Bank te laten springen) naar Menton. En Fieke, ik ben van ons auto-busje teruggekomen. Kind, als ik nog denk aan onze tocht naar Gramsbergen, waar jij je uit de Chevrolet hebt gegild, dan zou er op deze Rivièratocht voor jou geen adem om te gillen over blijven. Want Fieke, luister Fieke, we reden over de ‘Corniches’. Er zijn drie soorten: lage, middelsoort en hooge. We namen de lage dit keer, maar ik hoop, dat ik alleen met Frans nog eens de hooge mag nemen. Ik zat aan de zeekant, en ik vond het wel een gemoedelijk idee, dat, als wij eens naar beneden mochten tuimelen, dat ik dan het eerst in die blauwe oneindigheid liggen zou. Chiel, frons niet, want dit is weer dronkenschap.
En Fieke, die Corniches bestaan alleen uit bochten. Mevr. v. A. vertelde me, dat ze die bochten ‘hairpincuts’ noemen. Vrij vertaald haarspeldbochten. Wie heeft bij jullie een haarspeld? O ja, Gerda natuurlijk. Nu kijk er maar eens een van Gerda's haarspelden op aan, dan zullen jullie een flauw idee krijgen, hoe we naar Menton gecirkeld zijn. En je kunt daar niet uitstappen en loopen Fieke. Maar toch Fiekepieke, als wij later nog eens rijk genoeg worden, om in dat befaamde autobusje uit mijn fantasie naar de Rivièra te gaan, dan ga jij maar in het midden zitten, en dan kijk je maar niet zeewaarts hoor! Dan kijk je maar naar de hooge rotsen aan je andere hand, waarvan alle mogelijke bloemen naar beneden druipen, en waar de meest ideale witte villa's in die klaterende zon te droomen liggen...
Volgende avond.
De reis heeft Mevr. v. A. te veel aangepakt. Ze moet eenige dagen in bed blijven. Vanmorgen is er een Fransche dokter
| |
| |
gekomen, die mij kippenkoorts heeft gegeven. Want hij voelde zich verplicht, om mij niet alleen alle symptomen van haar vermoeidheid in het Fransch uit te leggen, maar ook de remedies daartegen. Later heeft Mevr. v. A. gelachen, omdat ik hem zoo dood-ongelukkig moet hebben aangekeken. Ze had natuurlijk de eerste dag al door, dat mijn Fransch beneden pari was. Ze zegt, dat ik maar flink moet oefenen, en dat het me dan erg zal meevallen. Nu oefen ik op mijn kamermeisje, dat een Italiaansche is en Juliëtte heet. Maar ze spreekt Fransch in de perfectie, tenminste in mijn ooren, en ze lacht zich dood om mijn conversatie. Zoo zie je Gerda, ik kan alweer de afstand niet bewaren. Maar dit is buiten mijn schuld. Ik kan toch moeilijk oefenen op Monsieur le Directeur, die een vouw in zijn broek heeft zoo scherp als een mes, en gemanicuurde handen en voeten, vermoed ik.
Mevr. v. A. heeft gister zoo iets liefs tegen mij gezegd. Ik had haar net de krant voorgelezen, hoofdzakelijk politiek! Ik weet nu Han, hoe de Minister van Defensie heet en zelfs de leider van de Arbeiderspartij in Engeland. Ik had net getracht zoo geruischloos mogelijk de krant dicht te vouwen, want ik weet hoe hinderlijk het is voor patiënten, als je met kranten ritselt, alsof er een heirleger muizen achter het behang marcheert, en toen zei Mevrouw opeens: ‘Jij bent zoo'n ideaal reisgezelschap voor me geweest,’ (natuurlijk omdat ik haast aldoor gezwegen heb), ‘dat we het plechtige Zuster nu maar zullen weglaten vin-je ook niet Marijke?’
Ik was stupéfait. Dat komt meerdere malen in Juliette's conversatie voor, en ik heb het natuurlijk al overgenomen. Ik bloosde en grijnsde maar zoo'n beetje, en zei: ‘Dat zal ik heel prettig vinden Mevrouw.’ En toen nam ze mijn bruin klauwig pootje tusschen haar prachtige, welverzorgde blanke handen, en Marijke voelde zich, zooals vroeger de edelknapen gevoeld moeten hebben voor een aangebeden Ridder: Trouw tot in de dood!
Als ik uitkijk over de zee, zie ik heel in de verte een lichtje. Dat lichtje verplaatst zich langzaam, langzaam. En alles, alles, de geur van de bloemen, de forsche contouren van de bergen, zwart tegen de lucht, en dat eenzame lichtje op zee, alles maakt
| |
| |
mij gelukkig! En ik wensch heel diep in mijn hart, dat jullie toch bij mij mochten zijn, om mee te genieten in dit Paradijs.
Ik schrijf gauw weer. Ik moet nog even door de tuin loopen, en de zware rose geraniums, die overal groeien, gecultiveerd en in het wild, in mijn handen en tegen mijn oogen houden. Dag allemaal. Willen jullie deze brieven doorsturen naar Ems? Allemaal innig omhelsd door.
Marijke.
|
|