| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Marijke zat in de diepe vensterbank. De cretonnen kussens had ze om zich heen gestapeld, en de lage staande schemerlamp had ze bij het kleine tafeltje getrokken. Ze hield een nagelvijltje in de hand. Critisch bekeek ze haar nagels, vijlde dan voorzichtig. De nagels van Ma Denneheuvel waren van een perfectie, akelig gewoonweg. En dat kind van gisteren, Jenny de Meyere, droeg tien bloedrood gelakte vingers door de dagen. Als de natuur ze je zoo geschonken had, dacht Marijke, dan zou het een geweeklaag zijn van je welste! Ze legde een bebloemde kimonoknie over de andere, vijlde dan haar duim wat spitser.
In de badkamer hoorde ze Clara bezig. Die liet nu het bad loopen. Marijke spitste haar lippen. Het was als in een dot van een Engelsch boek: ‘Your bath is ready, Mylady.’ Of een dergelijke poespas.
Wat was het stil in huis. Zoo'n deftige stilte! Ze prikte met het vijltje in haar knie, trok de draden van een bloem wat losser. Dan keek ze om zich heen in de warme, behagelijke kamer. Ze dacht opeens aan haar slaapkamertje in het Rusthuis. Het bed, de waschtafel, een stoel en een tafeltje. En de kilte om je heen, die je proefde. En hier? De twee groote cretonnen stoelen, die naar het gashaardje stonden toegeschoven. Stoelen, waarin je verzonk! En het haardje, dat flauwtjes brandde, en de centrale verwarming, die aan was. ‘Ja,’ dacht Marijke, ‘zoo kweekt men kasplantjes.’ Al was het dan oer-genoeglijk.
Op het schrijfbureautje, dat in een hoek stond, tikte gedecideerd een grappig klein klokje. En in de blauwe kom, die op een lage tafel stond, bloeiden roode rozen. Dat waren rozen van Ruut...
‘Uw bad is klaar Juffrouw.’ Dat was Clara. Marijke hield ternauwernood een grinnik binnen. Zie je wel: Your bath is
| |
| |
ready, Mylady! Spring er maar in. Maar: ‘Dank je wel Clara,’ zei Marijke rustig. En ze keek ternauwernood op.
Clara dacht, terwijl ze naar beneden liep, dat ze geen hoogte kon krijgen van de juffrouw. Johan vermoedde, dat ze wel schatrijk zou zijn. Want het moois zag je er gauw af. Alleen, die naam Bovenkamp - want zoo was ze gisteravond aan Juffrouw de Meyere voorgesteld - was toch maar zoo'n heel gewone naam, zoo heelemaal geen ‘rijke’ naam. Nee, je kwam er zoo gauw niet achter, dat is zeker. En terwijl Clara vlug en licht naar beneden tripte, fantaseerde ze door over Marijke. Johan zei altijd: ‘Jij hebt te veel films gezien. Dat is de chose.’ Alsof ‘zij’ - dat was Marijke - op een van de vele filmheldinnen leek! ‘Ze’ mocht het willen, dacht Clara vinnig opeens...
En Marijke? Ja, die neuriede, terwijl ze met één teen voorzichtig het bad probeerde. Ja, natuurlijk was het prachtig op temperatuur. Hoe zou het ook anders kunnen? Ze strekte zich behagelijk. O, het was gewoon om in te slapen. Stel je voor, dat ze inmafte... Marijke sperde wijd haar oogen. Dat zou al te dramatisch zijn. Maar, ze zou toch ook eens zoo'n kleurige badkamer in het Rusthuisje voorstellen. Zoo lichtrose met groen. Goed voor de oogen. Je hadt kans, dat Mijnheer Nieber niet meer uit de badkamer te krijgen was. Vooral, als zij hem prees, dat hij altijd zoo'n gevoel voor kleuren gehad had... Je hadt zelfs kans, dat hij er niet eens inwou! ‘Ach schattige Grompie,’ dacht Marijke teeder, terwijl ze zich langzaam inzeepte.
Toen ze later voor de lange toiletspiegel stond, en zichzelf bekeek in het groenzijden avondjurkje, kwam opeens een weerzin in haar op tegen de avond. Ze zag zoo grauw, ze zag zoo moe. En als nu alles maar een beetje gezellig was... Och, ze had natuurlijk niet gedacht, dat Ma Denneheuvel haar bij aankomst vlotweg aan haar boezem zou hebben geprangd. Maar deze kille vriendelijkheid en dat even aarzelen, voor haar naam genoemd werd: ‘Ach... Marijke.’ Ja, en gisteravond al direct dat kind met de bloedroode nagels, dat, zooals ze zelf zei, maar even kwam binnenstuiven. Hoewel, 't zou misschien nog killer geweest zijn, wanneer ze de eerste avond al meteen al haar conversatietalenten had moeten verspelen.
| |
| |
Ruut floot haar kamer voorbij. ‘Ready Marijke?’
‘Ja, ik kom direct.’
Maar ze ging nog even in de groote cretonnen stoel bij het haardje zitten. ‘Vanmiddag, die autotocht naar Scheveningen, en die flinke wandeling langs het strand was prettig geweest. Al beweerde Ruut dan, dat hij in geen jaren langs het strand had gewandeld, Maar nu...’ Marijke strekte haar armen in een gaap, ‘nu vanavond de vrinden van Ruut, ook dat bloedroode kind, eerst dansen in de hal bij een perfecte radio, en dan nog ergens heen... nu, ze wist niet, wat ze liever wilde. Ja...’ dacht Marijke berustend, terwijl ze haar hoofd legde tegen de zachte, mollige zijkant van haar stoel, ‘ik heb nu eenmaal geen mondaine aanleg. En ik wensch er ook geen...’
Ze zaten later in de hal met het Boeddha beeld. Ruut zat op de leuning van Marijke's stoel, speelde wat met haar zijlokjes, en was zoo uitgelaten, alsof hij daarmee Marijke's zwijgen wilde verdoezelen. En hij snoerde steeds met succes de mond van een lange, magere jongen, die geen kin bezat, en die al eenige keeren getracht had over Marijke's verleden te kouten. Op de stoelleuning van de kinlooze hing meer dan ze zat Jenny de Meyere. En naast haar zat Ada van Polland. Slank en blond was ze en heel mooi en ze rookte zwijgzaam.
‘Die Savoyband is uitstekend, vindt U niet?’ vroeg de kinlooze aan Marijke.
‘O, uitstèkend,’ beaamde Marijke.
‘Verleden week was ik nog in Londen, heb in het Savoyhotel gedineerd. Het eten is daar beslist goed. Beslist.’ Hij keek naar Marijke, die aanminnig knikte. ‘Kent U Engeland?’
Marijke voelde Ruut sidderen bij deze pertinente vraag.
‘Als mijn eigen land,’ zei Marijke.
Ruut sprong van haar stoel. ‘Dansen we of doen wij aan Aardrijkskunde? Kom Réné, zanik niet. Dans! En jij, Leonard, jij komt hier niet om te slapen, maar om je aan de dames te wijden.’
Leonard, een jonge man, met veel goud in zijn mond, haalde moeizaam zijn lange beenen binnen boord. ‘Ik word feitelijk pas wakker na twee uur. 's Nachts, bedoel ik,’ zei hij ter verduidelijking tegen Marijke.
| |
| |
‘Gezellig,’ zei Marijke.
‘Nee, nu dans jij eens met mij,’ riep Jenny, terwijl ze haar nog niet uitgegane sigaret op de haltafel neerlegde. ‘Wat denk je wel Ruut! Je verwaarloost mij schromelijk.’
Voor Ada boog Leonard zijn aristocratische lengte. En Marijke, terwijl ze voorzichtig Jenny's brandende sigaret in een aschbak deponeerde, - ze zag aan het snuit van de kinlooze, dat hij dit zeer burgerlijk vond - dacht: ‘O, wat zal Ruut nu in zijn piepzak zitten. Hij ijst natuurlijk van de conversatie, die de kinlooze met mij zal voeren. Ja jongetje, dan had je mij maar onder mijn eigen kleuren hier moeten binnenhalen.’
‘Ja, graag,’ zei Marijke, terwijl de jonge man, die Réné heette, voor haar boog.
Een sleepende wals was de radio wel zoo goedgunstig om te spelen. Een magere arm omvatte Marijke, en een hand, waaraan een smalle gouden armband prijkte, hield voorzichtig vijf van Marijke's vingers vast.
‘Verrukkelijke wals, vindt U niet?’
‘Verrukkelijk,’ zei Marijke.
‘Walst U veel?’
Marijke zag zich al door het Rusthuisje hotsen met Mijnheer Nieber.
‘Gaat nogal,’ zei Marijke.
Ruut knipoogde angstig naar haar over Jenny's schouder. Ze knipoogde zusterlijk terug.
‘U komt uit... e... Baarn nietwaar?’
‘Hilversum.’
‘Het Palace Hotel geeft nogal geanimeerde soirées nietwaar?’
‘O, buitengewoon geanimeerd.’
‘Ik ken in Hilversum een Mijnheer Govaerts. Kent U die naam?’
‘Natuurlijk,’ zei Marijke achteloos. ‘Hij heeft mij verleden jaar nog een hond geschenkt.’
‘Ach zoo. Ach zoo. Kent U misschien ook Freule de Bock?’
Nu pas drong het tot Marijke door, dat de kinlooze haar was voorgesteld als de Bock, en afgescheiden van het feit, dat hij een indruk had gemaakt van zijn naam eer aan te doen, had zijn welluidende ‘van’ Marijke verder niets gezegd. Ze zag
| |
| |
opeens voor zich die arme warme zomermiddag, en de freule, die op haar guimpje haar hoofd als een presenteerblaadje droeg.
‘O ja,’ zei Marijke, ‘die ken ik ook.’
‘Typisch,’ vond de kinlooze. ‘Dat is mijn oudtante.’
‘Wat is de wereld toch klein,’ ontdekte Marijke.
Ze walsten. Het was, alsof de knokige arm om Marijke's middel van hout was.
‘Is Hilversum op den duur niet vreeselijk táái!?’
‘O nee,’ zei Marijke. ‘Heelemaal niet.’
‘Ach, maar U chauffeert natuurlijk. Prachtige autowegen heb je in 't Gooi.’
‘Beeldig. Jammer, dat ik niet chauffeer.’
‘Maar U rijdt peerd natuurlijk.’
‘Ja, hòbbelpeerd,’ braveerde Marijke.
Hij lachte een kinlooze lach. ‘Jammer, jammer, anders hadden wij morgenochtend met ons zessen de duinen kunnen ingaan. Te peerd. Ada van Polland rijdt uitstekend. In een woord subliem!’
‘Tjà,’ zei Marijke, omdat hij haar bekeek, alsof hij daarop een antwoord verwachtte.
En toen opeens, alsof er, behalve paardrijden en chauffeeren, geen verdere mogelijkheden waren: ‘U studeert natuurlijk.’
‘Natuurlijk.’
‘Afmattend werk, vindt U niet?’
‘Reken maar!’ Ze dacht, hoe zou deze Bep-uitdrukking het ‘doen’ bij de bok. Ze grinnikte verstolen tegen zijn schouder. Ze voelde zijn houten arm verstijven, indien dat nog mogelijk was.
‘U zei?’
‘Ik zei: Reken maar!’
‘U bent een klein schalkje, nietwaar?’
‘Och, U vleit mij,’ zei Marijke plots met zoo'n overdreven kinderlijk stemmetje en gebaar, dat de knokige arm weer met meer animo om haar groenzijden taille gelegd werd.
‘Studeert U rechten?’
‘Zoo taai hè?’ zei Marijke, terwijl ze haar hoofd van zijn geparfumeerde schouders hief, en hem onschuldig aanstaarde.
| |
| |
U bent een klein schalkje, niet waar?
‘U gaat mij toch niet vertellen, dat U medicijnen studeert?’ Er kwam een licht afgrijzen in zijn blik.
‘Het spijt mij... neen...’
| |
| |
‘Maar dat moet U niet spijten. Ik vind de medische studie absoluut ongeschikt voor een lief, jong meisje.’
Het lieve, jonge meisje keek, zooals er van haar verwacht werd.
‘Ach, maar natuurlijk studeert U oude talen. Dat ik daarop niet eerder gekomen ben.’
‘Zal ik U eens wat bekennen,’ zei Marijke. ‘Ik had altijd voor mijn Fransch een drie op school. Van de tien. En Engelsch en Duitsch, nu dat was zoo'n beetje navenant.’ Weer een verstolen grinnik. Weer een blik van de bok, alsof het hem duizelde. Die Bep-uitdrukkingen, die deden het hem toch maar.
Het was met minder animo, dat Réné opmerkte: ‘Ik bedoelde feitelijk ouwe talen, ziet U.’
‘Tja, U kunt mij zeggen, hoe laat of het is.’ Dat was ook een geliefkoosde uitdrukking van Bep, als Henk een plannetje had, wat Bep's goedkeuring niet kon wegdragen.
‘Pardon. U zei...’
‘Ik zei, dat U mij kunt zeggen, hoe laat of het is!’
‘O pardon,’ zei de kinlooze.
Ze walsten. Ruut, van de andere kant van de hal, riep: ‘Zeg. komt er nooit een eind aan dit gedraai.’
Jenny gaf hem een licht tikje tegen zijn wang. ‘Je moet wel weten, wat je zegt, jongetje!’
En Marijke, die nu in de stille omarming van de bok ronddraaide, zong zachtjes de melodie mee:
‘Just a song at twilight,
When the lights are low...’
‘And the flick'ring shadows
‘U spreekt Uw Engelsch buitengewoon goed uit. Buitengewoon. Was... e... U op het gymnasium?’
‘Nee. U?’
‘Ik was op een particulier instituut.’
‘Nu, ik ook,’ zei Marijke aanminnig. Met eenige fantasie kon je ten slotte de H.B.S. daartoe wel rekenen.
‘Ach zoo. Ach zoo.’ De kinlooze bekeek Marijke eens aandachtig, terwijl ze walsten. Hij kon geen hoogte van haar krijgen.
| |
| |
Ze sprak verdraaid goed Engelsch. Hij begreep niet, waar ze dan daartegenover die intens burgerlijke uitdrukkingen vandaan haalde. Zoo op het oog leek ze wel een lady. Hoewel, geen spoor van permanent kon hij zien. Noch een spoor van poeder of rouge, hoewel ze dat hard noodig had. En het jurkje wat ze droeg was aardig. Maar zoo simpeltjes, zoo'n beetje huisnaaistersachtig. Neen, de bok kon geen hoogte van haar krijgen. Hij zou nog maar eens probeeren.
‘Die Mijnheer Govaerts is een aardige baas niet?’
‘Wie? O Reinier. Om te gappen,’ zei Marijke.
De Bock blaatte. ‘Noemt U hem Reinier? Bent U zoo vertrouwd met hem?’
‘Ik kan met hem lezen en schrijven.’
‘Dat meent U niet.’
‘Dan niet.’
Ruut riep: ‘Waar hebben jullie het toch zoo druk over?’
‘Over Reinier,’ riep Marijke terug, terwijl ze achter de rug van de bok tegen hem wuifde.
‘Hij bewoont een kostelijk huis op de 's Gravenlandsche weg nietwaar?’
‘Ja kostelijk. Met kunstschatten.’ Marijke knikte, alsof ze dit een pracht-opmerking vond, die ze niet kon laten voorbijgaan.
‘O juist. Ja. Van zijn kunstschatten heb ik veel gehoord. Van mijn oud-tante. En van zijn honden. Hoe vindt U zijn honden? Zei U niet, dat U een hond van hem gekregen hebt?’
‘Ja, dat zat zoo. Ik had mijn diploma van het particuliere instituut. En toen zee hij tegen mij...’
De Bock neigde luisterend zijn oor naar Marijke over. ‘Parrdon?’
Maar voor Marijke zich ten tweeden male kon blameeren, eindigde de radio met een weemoedig gezongen: ‘Comes love's old, sweet song...
En Ruut zei: ‘Je moet mij niet kwalijk nemen Jenny, maar ik heb nooit geweten, dat het ouwe gezang van de liefde zoo taai was.’
‘Maar dat neem ik je wel kwalijk, onhebbelijk jongetje,’ plaagde Jenny en ze liep gearmd met Ruut naar de stoel, waarin Marijke was neergezegen, terwijl Réné zijn lange slankheid
| |
| |
dubbelboog over zijn over de borst gevouwen armen, en zoo op haar neerblikte. Had hij het goed verstaan: ‘Zee?’ Och, maar natuurlijk niet.
‘Kom kerel, ga zitten. Sta daar niet als een waanzinnige pierrot.’ En Ruut schoof een stoel aan, een eindje van Marijke vandaan. Stom van hem, om de Bock te vragen. Maar Jenny had dat gisteravond doorgedreven. Een klein tangetje was die Jenny.
‘Zoo Rozemarijn, prettig gedanst?’
‘Nog prettiger gekout. Nietwaar Mijnheer de Bock?’
‘O ja, ja zeker juffrouw Bovenkamp. Juffrouw Bovenkamp vertelde mij, dat ze studeert. Ze wilde alleen niet zeggen waarin. Zèèr ondeugend.’
Ruut keek verschrikt naar Marijke. Wat had ze nu weer uitgehaald? Wat beteekende dat om te zeggen, dat ze studeerde! Hij keek verstoord naar Jenny, die even lachte. En naar Ada, die haar pinknagel bekeek en Leonard wegwenkte, die haar een sigaret aanbood.
‘Ze kan toch best studeeren,’ zei hij opeens norsch.
‘O maar natuurlijk. Daartegen heb ik ook geen bezwaar. Mijn belangstelling deed me alleen vragen waarin.’
‘Je belangstelling,’ dacht Ruut kwaad. ‘Jouw akelige ouwe-Juffrouw-nieuwsgierigheid.’ Dan zei hij kortaf: ‘Ze studeert rechten.’
‘En U zei juist...’ hij keek Marijke verbluft aan, ‘dat U rechten zoo taai vondt.’
‘Maar dat vìnd ik ook,’ zei Marijke zoet.
‘Daarom kan ze er toch wel in studeeren,’ snauwde Ruut, en hij nam zich voor Marijke later eens flink onder handen te nemen. Zooals ze hem nu blameerde Hoewel blameeren... feitelijk niet. Als ze nu verteld had, dat ze in dat Rusthuis warme kruiken in de bedden moest leggen, dat was een blamage geweest.
‘En hebt U Uw candidaats al gedaan?’ Natuurlijk moest die lammert er nog op doorzagen, dacht Ruut.
‘Neen Mijnheer de Bock.’ Afwijzend.
‘En waar studeert U? In Amsterdam?’
‘Ja, waar dacht je dan? In Constantinopel?’ Dat was Ruut.
| |
| |
‘Ze zou toch in Utrecht kunnen studeeren.’
‘Ja, dat is waar ook,’ zei Marijke, alsof ze plotseling een geheel nieuwe ontdekking deed. Ruut streek over zijn haar. En Jenny likte vlug haar roode tongetje over haar vuurroode lippen. ‘Daar was iets niet in orde met die Marijke... Maar ze zou er best achter komen...’
‘U bent natuurlijk van het gym,’ zei ze, terwijl ze haar vuurroode schoentjes kruiste - ze droeg ook een korte vuurroode pelerine op een witte jurk - en terwijl ze Marijke onderzoekend bekeek.
‘Nee, ik was op een particulier instituut,’ zei Marijke zoet. ‘Net als Mijnheer de Bock.’
Leonard lachte opeens. En Ruut snauwde: ‘Wat is daar in vredesnaam om te lachen. Wat doe je krankzinnig Leonard. Zeg liever eens wat.’
‘Ik dacht er aan, hoe wij vroeger dat particuliere instituut van Réné noemden.’ Hij wuifde afwerend met zijn hand. ‘Nee, nee Jenny, dat vertel ik je niet. Je hoeft niet bang te zijn, hoor Réné.’
En Ada van Polland zei: ‘Hoe vin je die tango?’ Ze sloot even haar oogen, alsof de tango haar verblindde. Dan keek ze Ruut aan. En Marijke, die de blik onderschepte, dacht: ‘Ze houdt van Ruut. Een lief gezicht heeft ze. Zij zal mij wel verfoeien. Ze heeft ook nog geen woord tegen mij gezegd. Toch kranig om hier te komen, terwijl ze wist, dat ik er zijn zou. Keep smiling. Kranig van haar.’ Marijke wipte van haar stoel op het bankje naast Ada. Ze zei: ‘U lijkt op Ada van Holland, dat had Ruut me al verteld.’
‘Heeft Ruut U dat gezegd?’ Glanzende blauwe oogen, die keken van haar naar Ruut.
‘Je moet niet alles gelooven, wat Marijke zegt,’ weerde Ruut af. Ada's oogen wendden zich af.
‘U lijkt op Ada van Holland met de valk op de hand,’ hield Marijke als een terrier vol. ‘Dat vindt Ruut ook,’ En de kinlooze ontdekte plotseling: ‘Hé, verdraaid aardig zeg, Ada van Polland - Ada van Holland. Daar kun je een gedicht op maken zeg.’
| |
| |
‘Als jij er je maar niet waagt,’ vond Leonard. ‘Spaar ons, kerel.’
En Ruut vond opeens: ‘Zeg, wat zullen wij nu doèn?’
‘We dansen toch,’ zei Marijke.
‘Ja, dat merk ik. Nee, we gaan wat anders doen, zeg lui. Waar zullen we heengaan?’
‘De van Swinderens zijn vanavond in “the Owl” met de Stricks en de Lansweertjes. Zullen wij daar heengaan?’ vroeg Jenny, terwijl ze even ronddraaide op de hak van haar schoen. Haar witte jurk spreidde uit als een waaier. ‘Ze belden me vanmiddag op. Die Nonnie Lansweert, een schat vin jullie niet?’
‘O ja, ja,’ zei de bok. Ruut zweeg. Leonard glimlachte. Ada zei: ‘Ik vind haar een vreeselijke aanstelster.’
‘Juist daarom,’ zei Jenny. Ze kneep haar oogen half dicht, terwijl ze keek naar Ada. ‘Och, jij bent ook zoo saai,’ zei ze dan. Maar ze lachte liefjes. Marijke vond haar een spook, en Nonnie Lansweert, ongezien, ook een draak van een kind. Marijke dacht - en ze glimlachte even - hoe ongemerkt H.B.S. uitdrukkingen weer in haar hoofd rondtolden, die eenige jaren op non-actief waren geweest.
‘Hoe vin jij 't Marijke, om naar “the Owl” te gaan?’ Ruut vroeg het wat achteloos. Hij keek haar niet aan.
‘Voor mijn part gaan we naar de Kat. Maar ik begrijp niet goed, waarom we hier weg moeten. 't Is hier toch best.’
‘Och natuurlijk. Maar ik heb zin om wat anders te doen. 't Is bar-gezellig in “the Owl”.’
‘Ja, dat zal wel,’ zei Marijke onverschillig. En Marijke dacht, hoe Ruut altijd ‘wat anders wilde’. Wanneer ze gezellig thuis Zondags in het Zonnehoekje zaten, dan wilde hij opeens naar Laren dansen. Wanneer ze dan dansten in Laren, dan kreeg hij plotseling zin om in Amersfoort of desnoods Apeldoorn of Amsterdam te gaan eten... Het was lastig!
Ze keek naar Ada. ‘Vindt U het prettig,’ zei ze zacht.
‘O jawel.’ Koele blauwe oogen, die haar aankeken.
‘Ik dacht, omdat U er niet overmatig enthousiast uitziet, dat U het ook een corvee vindt.’
‘Vindt U het dan een corvee?’
‘Natuurlijk. Weet U.’ - ze keek even op haar polshorloge,
| |
| |
het was half elf - ‘weet U, ik ging veel liever naar bed. Met de gedichten van de Genestet. Kent U die?’
Neen, die kende Ada niet.
‘Die kunnen een troost zijn,’ zei Marijke.
‘Maar ik heb geen troost noodig,’ zei Ada. Ze zei het vinnig.
‘Neen, natuurlijk niet. Dat bedoelde ik ook niet,’ zei Marijke vaag.
En Ada - o, wat had ze tegen deze avond opgezien, wat een moed was er voor noodig geweest om dat meisje, die Marijke te ontmoeten - moest, al was het tegen haar zin, erkennen, dat ze anders was dan Jenny en Flora van Swinderen en Nonnie Lansweert.
‘Die gedichten,’ zei Marijke dan, ‘die heb ik eigenlijk pas ontdekt. Ik kende ze wel, maar ik kende ze toch niet. Begrijpt U me? Ik vond ze saai en onderwetsch en hier en daar belachelijk. Maar nu, een paar maanden geleden, heb ik ze van een oude dame in een Rusthuis gekregen.’ Marijke zag opeens Mevrouw Falkenhagen voor zich. Haar witte, gerimpelde handen. En het haar, dat altijd een beetje scheef over het valsche toetje was heengetrokken. ‘Ze leest ze me soms voor. Met zoo'n beverig pathos, weet U. En nu kan ik ze waardeeren. Gek hè?’
Maar, voor Ada kon antwoorden, was Ruut op hen toegekomen.
‘Wat is er? Wat is er? Waar hebben jullie het zoo druk over?’
‘Over gedichten,’ zei Marijke. ‘Een heel onschùldig onderwerp, vin je niet?’
‘Over gedichten!’ smaalde Ruut. ‘Wie praat nu over gedichten! Kom, we gaan nog even de ouwe lui goeiendag zeggen. En maak jullie je klaar hè? Amuseer jij je, Rozemarijn?’
‘Reusachtig.’ En, terwijl hij zijn arm door de hare stak om haar mee te trekken, zei ze zacht: ‘We zullen het niet te laat maken, wel Ruut?’
‘O, wat doe je weer provinciaals. Ja, wij gaan om twaalf uur naar huis, is 't nu goed?’
‘Meen je dat?’
‘Och welnee. Dan begint het pas genoeglijk te worden.’
| |
| |
‘Ik zie me al als een schimmetje in ons Rusthuisje wederkeeren,’ zuchtte Marijke.
‘Je hebt toch niet met René over dat Rusthuis gesproken?’
‘Nee. Hij heeft, wonderlijk genoeg, de indruk gekregen, dat ik studeer. Dat moet je op prijs stellen Ruut.’ Klonk haar stem wat verachtelijk?
‘Och...’ zei Ruut. Hij streek over zijn hoofd. ‘Zie je Réné is zoo'n vervelende klets soms. Hoe kwamen jullie er toe om over Mijnheer Govaers te spreken?’
‘Hij vroeg er naar. En ik vond het nog al een veilig onderwerp. Maar, weet je, in 't vervolg zal ik alleen onderwerpen aanboren, die jij hebt goedgekeurd. En, als ze over wat anders willen praten, dan zal ik zwijgen. Hoe lijkt je dat?’
‘Ik vind je wrang worden,’ zei Ruut. Hij liet haar arm los.
Bij het groote blokkenvuur zaten Mijnheer en Mevrouw van Herwijnen.
‘We gaan er vandoor,’ riep Ruut.
Marijke zag, hoe Mevrouw van Herwijnen Ada's hand koesterde tusschen haar beide handen. En Mijnheer van Herwijnen hield een slip van Jenny's roode capeje vast. ‘Wat zie jij er brutaal uit, Jenneke.’
En Jenny's zedige mondje. ‘Ik ben toch anders heelemaal niet brutaal, Mijnheer van Herwijnen.’
Maar tegen haar, vriendelijk-onverschillig: ‘Dag - e - Marijke.’
In de hal trok ze haar jas aan. Ruut hielp haar. Hij zei zacht:
‘Waarom heb jij eigenlijk geen avondcape?’
‘Ja, waarom niet?’ vroeg Marijke.
‘We hadden er vandaag aan moeten denken er een te koopen. Geen gezicht, zoo'n dikke jas.’
Marijke antwoordde niet. Ze liep voor hem uit naar buiten, waar de wagens van Ruut en Réné door de donkere avond hun felle lichtbundels uitschoten.
‘Ruut, lieveling, ik kom bij jou vooraan zitten,’ riep Jenny.
‘Komt U dan naast mij Juffrouw Bovenkamp?’ vroeg de bok. En, terwijl hij behendiger, dan Marijke van de kinlooze had ver- | |
| |
wacht, zijn wagen het hek uitzwenkte, zei de bok: ‘En, Juffrouw Bovenkamp, wanneer denkt U Uw candidaats te doen?’
En Marijke zei: ‘Ik denk, dat ik ga omzwaaien. Dat ik nog heel wat anders ga doen. Misschien ga ik nog wel verpleegster worden. In een Rusthuis bijvoorbeeld. Hoe zou U dat vinden?’
Als eenig antwoord blaatte de bok lang en nadrukkelijk.
|
|