| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
De volgende dag - het had 's nachts flink gevroren, en Kees beweerde, dat je wel met éen been op de vijver kon staan - kwam juffrouw van de Berg na het ontbijt, toen ze in de hall samentroepten, beraadslagend wat ze zouden gaan doen, de hall binnentrippelen. Ze wreef zenuwachtig haar handen over elkaar.
‘Ik kom uw clementie inroepen,’ zei ze. ‘Cordelia is vanmorgen in bed gebleven met een zware kou, en Marie loopt met een dikke keel. Die zal ik aanstonds, als de kamers aan kant zijn, ook naar bed moeten sturen.’
‘Hebt u dan alleen Gijsje maar over?’ vroeg Mary.
‘Ja, en daar heb ik zoo heel weinig hulp aan.’ Juffrouw van de Berg zuchtte. ‘Maar als u nu het eenvoudige voor lief wilt nemen en het goed vindt, dat Gijsje u bedient.... o, 't spijt me heel erg, dat u zich zoo zult moeten schikken.’
‘Kunt u geen andere hulp krijgen?’ vroeg de oudste juffrouw Mandersloot.
‘Heel moeilijk juffrouw Mandersloot. Ik zal Gijsje straks even naar 't dorp sturen. Misschien kan haar moeder in de keuken helpen. O, 't is een toestand,’ zei juffrouw van de Berg.
‘U hadt Cordelia niet moeten toestaan om in bed te blijven liggen.’ - Dat was natuurlijk de beminnelijke K.V.S. - ‘Die meisjes zijn veel te blij, dat ze hun plicht niet behoeven te doen.’
‘O, maar Cordelia is bepaald zièk,’ verdedigde juffrouw van de Berg. ‘En Cordelia is heelemaal geen meisje om haar plicht te verzuimen.’
| |
| |
‘Dat kun je wel aan haar zien,’ beaamde Trix gretig.
‘Mijn pèrsoneel is noòit ziek,’ zei de K.V.S.
‘Nu ja, wat doet dat er nu toe,’ vond Trix gedachteloos. Toen ze Huib's wangen zag uithollen, het duwtje van Mary tegen haar elleboog voelde, en, bovenal, de vernietigende blik van de K.V.S. van hoofd tot teenen langs haar zwiepen zag, drong de meening van deze gedachtelooze woorden tot haar door.
‘Ik bedoel....’ begon ze nog, tot overmaat van ramp.
‘Puck, het doet er niets toe, wat jij bedoelt,’ viel Mary in, ‘het ergste is, dat juffrouw van de Berg niet voldoende hulp heeft op 't oogenblik.’
‘En nu net zoo pàl voor Kerstmis,’ kloeg Juffrouw van de Berg verder.
‘We zullen ons natuurlijk schikken,’ zei Mary. ‘Maar wat nog beter is. We kunnen allemaal een handje meehelpen. Ieder kan toch al beginnen met haar eigen kamer zelf aan kant te maken.’
‘Moeten wij ook helpen?’ vroeg Huib.
‘Nee, jullie sturen we 't bosch in,’ zei Trix. Ze danste even met Mary in 't rond. ‘Ik vind 't reusachtig leuk om mee te helpen. Net of we een groote binnenhuis-pic-nic houden. En ik zal wel koken vanmiddag.’
Juffrouw van de Berg schudde haastig haar hoofd. ‘Neen, neen, ik kook wel zelf. Maar dat u helpen wilt vind ik zòo buitengewoon sympathiek.’
De K.V.S. verhief zich.
‘Ik ben hier voor mijn rust,’ zei ze. ‘En ik ben bovendien niet gewend mijn eigen kamer te doen.’
‘'t Is geen wet, die wij u voorschrijven,’ zei Mary kalm. ‘Alleen een vriendelijk verzoek.’
‘Ksst, ksst,’ blies Trix in Mary's nek.
‘Weet u wat? Dan gaat u met ons probeeren of de vijver al sterk genoeg is.’ stelde Huib voor.
| |
| |
De K.V.S. wist niet of dit scherts of sarcasme was. Ze keek even Huib aan, verzocht dan Pa Landerman, die al drie half-opgerookte cigaretten in de aschbak gedeponeerd had: ‘Och Martinus, haal mijn bontjas even, dan gaan wìj wandelen.’
‘Dan kan Carolientje jullie mooi helpen,’ ontdekte Huib. ‘Zoo'n fiksche, jonge blom!’
‘O, maar ik zou sleeën met meneer Reyland,’ protesteerde Jacquelientje. ‘En ik heb heelemaal geen zin om kamers te doen. Ik houd niets van die vervelende huishouding.’
‘Dan moet je nooit trouwen kind,’ ried Huib vaderlijk.
‘Och, daar neem ik later mijn personeel voor,’ meende Jacquelientje.
‘Dat gaat ook niet altijd even gemakkelijk.’ Huib keek alsof hij er alle verstand van had. ‘Nee, dat valt soms bàr tegen.’
Mary gaf Huib een duwtje.
‘Gaan jullie nu maar uit, dan hebben wij het huis vrij. En zorg, ervoor, dat de jongens niet verdrinken.’
‘Zullen wij dan gaan sleeën meneer Reyland?’ vleide Jacquelientje.
Trix spitste haar ooren.
‘Ja, maar we nemen de jongens mee,’ zei Frank. ‘Huib ben je ook van de partij?’
‘Als ik maar niets aan die slee hoef te doen, is 't mij best.’
‘Nee, luie kerel, dat hoef je niet.’
‘Zeg, zul je mijn bed goed instoppen?’ vroeg Huib ten overvloede aan Trix.
‘Ja lieveling.’
Suus kwam erbij staan. ‘Ik help natuurlijk,’ zei ze. ‘Ga jij vanmorgen brieven schrijven, Reinier?’
‘Kan ik ergens rustig zitten?’
‘O natuurlijk, natuurlijk meneer van Amperen,’ haastte juffrouw van de Berg zich te antwoorden. ‘U kunt in de salon zitten of in de eetkamer. Die zijn vòor het ontbijt al gedaan.’
| |
| |
‘Mag ik misschien de dames ook assisteeren?’ vroeg Pieter Bron. ‘Ik heb huishoudelijke talenten, al zeg ik 't zelf.’
‘'t Wordt precies een operette,’ juichte Trix. ‘U krijgt een gummie schortje van mij voor, groen met wit.’
‘Past niet bij mijn teint,’ zei Pieter Bron, langs zijn kin strijkend.
‘Wij doen wel onze eigen kamer,’ zei juffrouw Mandersloot. ‘Fiene en ik. En misschien kunnen wij eerst de ontbijtboel wegwasschen?’
‘Neen, neen, dat doet Gijsje.’ Juffrouw van de Berg leek overstelpt door zooveel hulpvaardigheid.
‘Zoudt u Marie nu ook maar niet naar bed laten gaan?’ stelde Mary voor.
‘Och, waar u allen zoo bereidwillig bent.... Zoo buitengewoon sympathiek.’ Juffrouw van de Berg snelde weg op zoek naar Marie.
Door de vestibuleramen keek Trix de uittrekkende stoet na. De K.V.S., die wegbeende met Pa, Huib, Frank, Jacquelientje, en de jongens, die de bobslee trokken. Jacquelientjes rug toonde, dat ze lichtelijk het land had. Trix voelde, dat ze kinderen niet kon uitstaan. Ze deed lievig en aanhalig als er anderen bij waren, maar Dolly had al eens geklaagd: ‘Die juffrouw Landerman snauwt zoo vervelend, als u er niet bij is.’
‘Spook,’ dacht Trix, voor de zooveelste maal.
Mary was al naar boven met de anderen. Toen riep Pieter Bron:
‘Komt er nog wat van, mevrouw Reyland?’
‘Zeg toch Trix,’ verzocht ze. ‘We zijn nù collega's.’
Pieter Bron salueerde met een stoffer, die hij ergens had opgediept. ‘Zeer gevleid. - Pieter,’ zei hij, met een buiging, stoffer in de hoogte.
Juffrouw van de Berg kwam uit de keuken.
‘Ziezoo, Marie gaat ook naar bed. Vindt u 't nu heusch niet erg, mevrouw Reyland?’
| |
| |
‘Ik vind het dòl,’ bekende Trix. En dan met een van haar onzàlige ingevingen; ‘Hè, mag ik de kamer van mevrouw Landerman doen?’
Even weifelde juffrouw van de Berg.
‘Mevrouw is heel, heel precies. Ze heeft Cordelia al vaak een aanmerking gemaakt, als er iets verzet was, of verlegd.’
‘Ik zal nergens aankomen,’ zwoer Trix. ‘Mag het dan?’
‘Och, 't is heel sympathiek,’ zei juffrouw van de Berg, die natuurlijk, niets vermoedend van de wederzijdsche gevoelens Trix-K.V.S., dacht, dat het voorstel van Trix voortsproot uit overmaat van affectie.
‘O heelemaal niet,’ weerde Trix af. ‘Pieter,’ ze had hem op de trap ingehaald, ‘help je mij met de koninklijke kamer?’
‘Als ik maar geen zeilen hoef te boenen, want daar heb ik de dood aan gezien.’
‘Och kwibus, 't wordt geen schoonmaakbeurt. Wat ben jij wel van plan?’
‘Niets. Bed opmaken. En pijp uitkloppen.’
‘Dat heeft alle tijd. We begeven ons eerst naar het Landermanappartement. Ongelooflijk, dat ik nu maar zoo daarin mag doordringen.’
Op haar teenspitsen betrad Trix deze gewijde kamer. Pieter Bron volgde haar met de stoffer. Theatraal sloeg Trix haar handen samen:
‘Och, en daar sluimert ze 's nachts, het geliefde wezen. O Lola, schoone bloem, nauwelijks ontloken....’
‘Ze heeft jouw hart ook gestolen, is 't niet?’ vroeg Pieter Bron, een cigaret opstekend. Hij leunde tegen de deurpost.
‘Ja. Ik ben er bijna aan bezweken. Kom Pieter, help, dan gaan we het bed uitleggen.’
‘Hoe doe je dat?’
‘Afhalen. Aan welke kant zou zij sluimeren? O hier. Hier ligt de kanten nachtmuts en daar Pa's pyjama. Degelijk flanel. Kom
| |
| |
vooruit, leg jij Pa uit, Pieter. Dan bepaal ik me tot de Koningin.’
Al rookend gooide Pieter de dekens en lakens tegen een stoel op. Soms mikte hij verkeerd. En tot slot viel Pa's nachtelijke bedekking op de grond.
‘Zeg, ik dacht dat jij handiger was,’ zei Trix over haar schouder.
‘Heb ik dat dan beweerd?’
‘Ja zooiets.’
‘Afdwaling des geestes.’ Pieter sjorde alles met beide handen weer op de stoel.
‘Ziezoo, de Koningin van Sheba is tenminste afgehaald.’ Trix blies. ‘Een mooie, groote kamer zeg.’
‘Ja, moet je mijn hok zien,’ zei Pieter.
‘Maar jij bent ook lang niet zoo'n voornaam personagie.’ Trix zat met éen sprong op de tafel. ‘Zeg, gooi dat nachtmutsje eens op.’ Ze ving het. Plantte het op haar hoofd. Boog zich, om in de spiegel te kunnen zien. ‘Staat me wel, vin je niet?’
‘'t Staat je knots’, zei Pieter Bron, die op Pa's afgehaalde bed was neergezegen, en een tweede cigaret aan de eerste opstak. De eerste mikte hij in de waschkom.
Trix was al weer van de tafel. ‘Even rondneuzen. Hmm, wereldsch odeur gebruikt de K.V.S.: La fleur lointaine.’
‘Geef me een beetje,’ zei Pieter.
‘Nee, nee, ben je heelemaal. Stel je voor, dat je naar de K.V.S. ruikt. Och, en hier ligt Pa's gilette. En zijn scheerkwast. Zielig vind ik dat.’
Pieter Bron gnoof. Trix stond nu bij een gordijn, dat een hoek van de kamer afscheidde.
‘Wat zou hier achter verborgen zijn?’
‘'t Bed van Jacquelientje,’ opperde Pieter.
‘Nee, het kind slaapt op kamer zeven. - Oei! De gewaden van de Koningin van Sheba.’ Ze schoof het gordijn met een ruk opzij. ‘Zie je Pieter?’
‘Mijn blikken duiz'len ....’
| |
| |
‘En briesjes suiz'len,’ rijmde Trix. ‘O wat een beeld van een rood gewaad is dit. Met koralen. Heb ik haar nog niet in gezien. 't Zal hèt galagewaad zijn zeker.’
‘Ik vind het iets voor een stierenvechter,’ vond Pieter Bron.
‘Zèg, weten jullie ook....’ kwam een stem uit de deur.
‘Allemenschen wat doe je me schrikken Suus.’ Trix greep zich aan het galagewaad vast.
Suus op de drempel proestte. ‘Zeg, wat heb jij op?’
Trix, die alweer lang vergeten was, dàt ze wat op had, voelde aan haar hoofd.
‘Ik? O ja, de nachtmuts van de K.V.S. Toe, kom erin Suus. En doe de deur dicht.’
‘Wat voeren jullie hier uit?’
‘Wij? We doen de kamer van de Landerlieden.’
‘Ja, dat merk ik,’ zei Suus.
‘Ik heb dat bed afgehaald,’ wees Pieter Bron.
‘Kolossaal,’ Suus schudde haar hoofd.
‘Zeg Suus, kom eens hier. Hier is wat moois te zien. Hoe vin je deze creatie?’ Trix wees op de roode jurk met de kralen. ‘En deze? Een blauwe met streepen. Zeg jongens,’ zei Trix, ‘ik zal ze eens voor jullie demonstreeren.’
‘En dat onder mijn mannelijke oogen?’ zei Pieter Bron.
‘'t Kan best over alles heen,’ zei Trix.
‘O, bèst,’ beaamde Suus.
De eerste jurk was een zwarte zijden met een ingeweven rand en een corsage. Hij sleepte Trix na. Van voren hield ze hem met twee vingers bevallig van de grond op.... En overal, waar geen plooien behoorden te zijn, vielen deze kwistig. ‘Staat me wel hè?’ vroeg Trix. Ze draaide voor de spiegel heen en weer. ‘Kleedt me goed af, vin je niet?’
‘O schei uit,’ verzocht Suus. ‘Ik heb in geen jaren zoo gelachen. Doe die muts af Trix.’
‘Nee, die houd ik op. Dat is mijn diadeem.’ Trix hief haar
| |
| |
kin, wandelde door de kamer. ‘Ik voel al, dat ik in de persoonlijkheid van de Koningin van Sheba ben gekropen. Ben ik vorstelijk, kinders?’
‘'t Is of ik de K.V.S. in levende lijve voor me zie.’ Pieter Bron mikte weer een cigaret in de waschkom.
‘Ben ik vorstelijk, kinders?’
‘Nu die rooie. Ik ben dol op die rooie. Zou die hier overheen kunnen, denk je?’
‘Welja,’ zei Suus.
‘Als je nu alles over mekaar aantrekt, heb je kans, dat de laatste je net past,’ zei Pieter Bron.
| |
| |
‘Zeer goed opgemerkt.’ Trix zwaaide de roode schepping over haar hoofd. Ze keek in de spiegel. ‘Oh lalà, die flatteert. Die vraag ik vàst eens te leen. Nee, maar dat rood kleurt me wel hè?’
‘Heb jullie een idee waar ze heen is?’ vroeg Suus.
‘Voor een verre wandeling,’ wist Pieter Bron.
Trix hield nu twee jurken omhoog. Een zwarte en een rooie sleep dansten achter haar aan.
‘Probeer die blauwe 'es,’ verzocht Piater Bron.
‘Ik kan hier niet van scheiden,’ weeklaagde Trix.
‘Ik lach me naar,’ steunde Suus. ‘Ik heb in jaren niet zoo gelachen.’
‘Zeg, wat voeren jùllie hier uit?’ Dat was Mary's stem.
Trix maakte een ongelooflijk diepe révérence. Vanaf het bed zei Pieter Bron: ‘We doen deze kamers.’
‘Zeg Puck, dol kind, trek die japonnen uit. Gàuw,’ drong Mary. ‘Stel, dat ze terugkomen. Je leed is niet te overzien Puck.’
‘Mary, vind je niet, dat deze roode creatie me flatteert?’
‘Ja, alles flatteert je. Die nachtmuts ook. Trek het nu uit Puck.’
‘Ze zou nog even die blauwe met de streepen aandoen. Die heeft mìjn hart veroverd,’ zei Pieter Bron.
‘Gauw dan, gauw dan,’ zei Mary. ‘Hè jullie kìnderen. Er is niets met jullie te beginnen. Ik zal op de gang gaan staan om uit te kijken.’
‘En als er onraad is, dan fluit je wel,’ zei Trix gesmoord, terwijl ze in de blauwe plooien verdween.
‘Die blauwe is een droom,’ meende Pieter Bron.
‘Nee, die kleurt me toch zoo goed niet. Och, en daar hangt een beest van de K.V.S. Een blauwvos. Lekker warm. Staat wel hè?’
‘Als je nu in vredesnaam die muts eens afzette,’ smeekte Suus. ‘O, ik kan niet meer. Ik heb in geen jaren zoo gelachen.’
| |
| |
‘Zou nu die wereldsche kimono me over alles heen passen? Nee, nòg veel te wijd. Staat me wel he, die kimono?’
Mary kwam weer binnen.
‘Puck, doe me nu éen plezier, en trek die rommel uit.’
‘Maar Mary - Rommel!’ kreet Trix ontzet.
‘He toe nou Puck. Je krijgt de grootste onaangenaamheden als ze thuiskomt.’
‘Ik zal wel zeggen, dat we haar kamer aan het doen zijn,’ beloofde Pieter Bron. ‘Ik heb dat bed afgehaald. O nee, uitgelegd.’
Trix paste een geruite pet van Pa Landerman over het nachtmutsje. Suus viel in een nieuwe stuip.
‘'n Bokserspet,’ constateerde Trix. Ze groef haar handen in een paar leren handschoenen. ‘Merkwaardig, de K.V.S. is met alles driedubbel mijn maat.’
‘Puck, daar gaat de buitendeur beneden,’ waarschuwde Mary. ‘Als ze 't zijn, nee werkelijk, ik word er zenuwachtig van.’
‘Zoet maar. Ik zal overal wel weer uitkruipen.’ Trix hing de jurken op. ‘Ziezoo, nu gaan we weer werken.’ Dwaas prijkte op haar hoofd nog het nachtmutsje, waaroverheen de geruite pet.
‘He gelukkig,’ zei Mary. ‘Kan ik de kamer nu aan jullie toevertrouwen? Zet die pet ook af, Puck.’
‘Nee, die inspireert me. Kom vooruit Pieter Bron. Kannen en karaffen vullen. Emmers leeggooien.’
‘Ik zal tegen juffrouw van de Berg zeggen, dat ze vaste waschtafels moet aanleggen. Is dat een gezanik.’
‘'n Vroolijke hulp ben je niet,’ dreigde Trix. ‘Schiet toch op. En leg die eeuwige cigaret nu eens weg.’
Trix gooide de ramen hooger open. Ze stak er haar bedekte hoofd onderdoor.
‘O, wat een pracht-uitzicht heb je hier. Suus kom 'es kijken.’
Suus hing mee onder het raam uit. Suus had iets ongekend joligs.
| |
| |
‘Wat kun je ver zien hiervandaan. Als je even wacht krijgen we de bobsleeheuvel ook in 't vizier. Nee, die schijnt toch aan de andere kant te zijn.’
Pieter Bron, met in elke arm een karaf - ‘'t Lijkt wel of je een tweeling koestert,’ zei natuurlijk Trix - hing onder het andere raam door.
‘Wat een prachtige wereld,’ zei hij.
‘We zullen gauw kunnen schaatsrijden op de vijver,’ ontdekte Trix. ‘Rij jij, Suus?’
‘Matig,’ zuchtte Suus.
‘En jij Pieter?’
‘Ik rij bij voorkeur alleen,’ zei die.
‘Ik zal me heusch niet opdringen. Jij schildert zeker je naam in sierlijke achten op het ijs.’
‘Precies.’
‘Wat zul jij lastig zijn. Je zweeft natuurlijk iedereen in 't vaarwater.’
‘Zal best meevallen.’
‘Lekker scherp is de lucht hè?’ Trix snoof. Een windvlaag streek langs haar wangen.
‘Mary, doe die deur toch dicht,’ riep ze zonder om te zien. ‘Toe nou Mary, we waaien hier weg.’
‘Ik zou graag willen weten, wat u in mijn kamer uitvoert?’ Dat was de stem van de K.V.S.
‘O groote genade,’ schrok Trix. ‘Ik sloeg haast naar beneden.’
Ze trokken alle drie hun hoofden binnen boord. Pieter Bron knelde de karaffen steviger.
Met eenige flinke stappen stond de K.V.S. voor hen.
‘Wat doèt u hier?!!’ zei ze. ‘Ik zal bij juffrouw van de Berg mijn beklag indienen.’
‘Wij doen uw kamers,’ zei Trix onnoozel.
‘En u hing onder het raam door.’
| |
| |
‘Nu ja, een dienstmeisje hangt ook wel eens onder het raam door,’ verdedigde Trix zich.
‘Wij schepten een luchtje,’ verklaarde Pieter Bron nader. ‘Voor het stof.’
‘En wat hebt u op uw hoofd?’
‘Ik zou graag willen weten, wat u in mijn kamer uitvoert?’ ....
‘O niets. Een pet,’ zei Trix, het hoofddeksel afrukkend. ‘En een mutsje.’
‘Ook voor het stof,’ zei Pieter Bron.
De K.V.S. zièdde.
Haar neusvleugels trilden.
| |
| |
‘'t Is natuurlijk weer éen van uw flauwe aardigheden mevrouw Reyland. Maar denkt u daar goed aan, ik ben er nièt meer van gediend.’
‘Och mevrouw Landerman, dat moet u zoo niet zeggen,’ hielp Pieter Bron. ‘We deden het waarachtig om te helpen. Ik heb dat bed uitgelegd,’ wees hij, weer met trots. De dekens slierden tot op de grond.
‘Ah bah! En cigaretten in de waschkom. Vandalen!’ toornde de K.V.S. ‘Ik heb graag, dat u onmiddellijk mijn kamer verlaat.’
‘Ik zou juist die karaffen vullen,’ zei Pieter Bron. ‘Zal ik nog even doen. En die cigaretten zal ik ook weer uit de waschkom visschen.’
‘Wilt u mijn kamer verlaten?’
‘Zooals u wilt, mevrouw Landerman.’ En Pieter Bron verdween met de karaffen.
Trix had de pet opgehangen. 't Nachtmutsje op de tafel gedeponeerd. De kimono hing weer. De blauwvos rustte op zijn oude plaats.
‘'t Ziet er toch al opgeruimd uit,’ zei ze dan tevreden.
De K.V.S. stond in afwachtende houding.
Suus was al weggeglipt.
Maar bij de deur draaide Trix zich om.
‘Zal ik u eens wat zeggen?’ zei ze. ‘U moet nooit meer enpension gaan. U moet heel alleen een groot huis afhuren, waar niemand u hinderen kan. U duldt geen menschen om u heen.’
De K.V.S. bedwong een stampvoet.
‘Omdat ik dit vandalisme niet kan goedkeuren?’
‘Juist. Omdat u absoluut geen scherts verstaat. En dat is een jammerlijke tekortkoming,’ zei Trix.
‘Ziezoo, die zijn gevuld.’ Pieter kwam met de slordige karaffen weer binnen, vischte haastig nog de cigarettenpeukjes uit de waschkom. ‘Kom maar Trix, dan zullen we ergens anders onze diensten aanbieden.’
| |
| |
‘Ik wensch u hier nooit meer te zien,’ raasde plotseling de K.V.S.
‘Dat genoegen zal niet alleen aan uw kant zijn,’ zei Trix kalm.
De deur werd achter hen dichtgegooid. Maar op de gang balde Trix haar handen tot vuisten.
‘Heb je ooit zoo'n waanzin meegemaakt?’
‘Och, trek het je niet aan.’
‘Ik heb me beheerscht, maar ik had haar kunnen bestòr men,’ woedde Trix.
‘Wind je niet zoo op, zeg.’
‘Ach jullie mannen!’
‘Allemaal eender hè?’
Ze hoorde de K.V.S. bellen. Gijsje kwam de trappen opvliegen. Ze hoorden, dat de K.V.S. commandeerde:
‘Gijsje, ik heb graag, dat je direct mijn kamer in orde maakt.’
‘O ja mevrouw,’ zei Gijsje.
‘Zie je wel, zoo buit ze het eenige stuk personeel nog uit. Ik zou de schoenenbak wel in haar bed willen stoppen vanavond.’
‘Ik zou maar niet meer met haar beginnen,’ kalmeerde Pieter Bron. ‘Ik ga mijn eigen hok opruimen. Help je me?’
‘Och, vlieg op,’ zei Trix. ‘Ik ga naar mijn kamer.’
***
Maar 's avonds zei Frank, toen ze gevieren op de van Sonkamer nog even naboomden: ‘En toch is het de aardigheid wel wat te ver gevoerd. Vooral tegen iemand als mevrouw Landerman.’
‘Och kerel, snap je nou niet,’ zei Huib, ‘dat die kwajongen bij voorkeur die aardigheden met menschen als de K.V.S. uithaalt.’
‘Als je haar gezien had,’ Mary proestte nog. ‘'t Was tè zot. Maar mijn hart klopte in mijn keel van akeligheid, dat ze in al die kleeren zou worden verrast.’
| |
| |
‘'t Had me niks kunnen schelen,’ knorde Trix. ‘Hoe zou jij hebben gekeken Huib, als je mij in jouw jacquet overvallen had?’
‘Ik had je afgerost,’ zei Huib.
Frank beende norsch door de kamer.
‘Zeg, denk om Dolly,’ waarschuwde Huib.
‘En toch blijf ik volhouden, dat Trix haar anti-Landermangezindheid te sterk overdrijft. Je zult zien, we krijgen er hoopen gezanik mee.’
‘We zitten al midden in 't gezanik,’ zei Huib bemoedigend.
‘Brr, koud is 't hier.’ Trix hulde zich in de sprei van Huib's bed.
Mary wikkelde zich in de andere sprei. ‘Hoor eens, Trix mag dan haar antipathie wel wat te ver voeren, maar ik heb me vanmorgen toch ook niet weinig geërgerd aan de houding van de dames Landerman. Eerst mevrouw met haar ziekelijke arrogantie, en dan dat kind, dat er maar genoegelijk op uittrekt, in plaats van ons te helpen. Maar’ - Mary haalde haar schouders op - ‘je kunt niet anders verwachten van zoo'n leeg vat.’ Trix applaudisseerde.
‘Kom, kom, dat is overdreven.’ Frank stak een cigaret op. ‘Ik heb het natuurlijk ook niet goedgevonden, dat ze jullie vanmorgen niet geholpen heeft. En dat heb ik haar ronduit gezegd. Maar after all, ze is nog maar een kind....’
‘Nou,’ Huib viel hem in de rede. ‘Daar ben ik wel wat van teruggekomen.’
‘Ik heb toevallig vanmiddag ernstig met Jacquelientje gepraat,’ zei Frank.
‘Wat aanbiddelijk,’ smaalde Trix.
‘Wees nu toch stil Puck,’ zei Mary.
‘Ik heb eens getracht om te zien of er werkelijk wat bij zit.’
‘Daar heb je bij mij nooit moeite voor gedaan,’ zuchtte Trix.
‘Zou hem niet veel hebben gegeven,’ zei Huib, alsvast zijn schoenveter losstrikkend.
| |
| |
‘Je gaat je toch hoop ik niet uitkleeden?’ informeerde Trix.
‘Ik mag toch zeker wel mijn schoenveters losmaken.’
‘Als 't daar dan maar bij blijft.’
‘En wat zei Jacquelientje?’ vroeg Mary.
‘Dat kind is ook al onbevredigd. Ze wil zich nuttig maken en werken.’
‘Laat ze dan hier alvast beginnen,’ merkte Huib op.
‘Ze is hier toch voor haar plezier,’ wist Frank onverstandig te zeggen.
‘O, en wij niet zeker.’ Trix rukte de sprei van haar kin los.
‘Jij bent hier om te louteren.’ Huib schopte zijn schoenen uit, bukte zich voor zijn pantoffels. ‘En ik moet zeggen, je bent al prachtig op weg, Bea.’ Hij kwam met een rood proestgezicht weer overeind.
‘Plaag nu niet altijd,’ verzocht Mary. ‘En werk niet zoo opzichtig met je sokken.’
‘Kom, Mary raakt ook al aangestoken. 'n Fraaie boel wordt dat hier. We zullen gauw niets meer kunnen doen Frank, kerel.’
Maar Frank, vlug trekkend aan zijn cigaret, was op de punt van de tafel gaan zitten. ‘Zie je, ik kan me best voorstellen, dat een meisje als Jacquelientje zich in zoo'n kleine plaats als Schoonhoven niet meer thuis voelt.’
‘Dat kan ik me ook best voorstellen,’ beaamde Trix. ‘Het arbeidsveld is daar veel te klein.’
‘Ze zei tegen me, dat ze wat beteekenen wil in de maatschapij.’
‘Aandoenlijk,’ vond Trix.
‘Laat die man toch kalm uitpraten,’ bromde Huib. ‘Da's heel loffelijk van Carolientje.’
‘Ze vroeg mij om raad.’ Frank tipte de asch van de cigaret op de grond.
‘Zeg, niet zoo bohémien,’ verzocht Mary. ‘‘We moeten zel onze kamers doen, denk eraan.’
‘Och, en wat heb je toen gezegd?’ vroeg Trix lief.
| |
| |
‘Ja, ik vroeg natuurlijk welke richting ze prefereerde,’ zei Frank. Hij slingerde zijn been heen en weer.
‘Nu wordt het melodramatisch,’ zei Trix. ‘Ga door.’
Frank hoofdschudde naar Huib. Die had een mimiek van: Maar niet op haar letten.
‘Ze zei, dat ze veel voor maatschappelijk werk voelde.’
‘Voor maatschappelijk werk,’ herhaalde Trix. Ze legde haar hoofd op Mary's schouder. ‘Aanstonds wil ze verpleegster worden, het Lor!’
‘Ja, daar had ze 't ook over.’ Frank bleef kalm. ‘Maar ze voelde toch meer voor kinderverzorging en dat soort werk.’
‘Heel flink van Carolientje,’ meende Huib.
Trix stak een lange tong naar Huib uit.
‘En toen heb ik haar aangeraden op de school voor maatschappelijk werk te gaan,’ zei Frank.
‘Ze lijkt mij voor dat werk totaal ongeschikt,’ zei Mary. ‘Ze neigt meer naar de frivole dan naar de maatschappelijke kant van het leven.’
‘Dat kan wel meevallen,’ zei Frank. ‘Ze maakte alleen bezwaar, dat ze in Amsterdam zoo heelemaal geen vrienden heeft.’
‘Die zal ze gauw genoeg hebben,’ hoonde Trix.
‘Ze zou best bij jullie in huis kunnen,’ animeerde Huib. ‘Geeft nog wat afleiding.’
Trix sprong van het bed, Ze raakte in de sprei verward, greep zich aan Huib's arm vast om staande te blijven.
‘Dat heb ik niet voorgesteld hoor,’ zei Frank kalmeerend.
‘'t Zou de vriendelijkheid wel een beetje te ver gedreven zijn,’ meende Mary.
‘O, maar hij heeft wel gezegd, dat ze kan komen aanwaaien zoovaak ze wil. Heb je niet?’ Ze stond voor Frank. ‘Heb je dat niet gezegd?’
‘Nou ja, zoo ongeveer,’ zei die, achteloos zijn cigaret op de grond gooiend. ‘Ik mag toch zeker wel een béetje tegemoetkomend zijn.’
| |
| |
‘Zeker. Je mag àlles. Maar ik zal je dit zeggen - zij komt bij ons niet in huis. Ik ontvang haar doodgewoon niet. Ik doe het niet. Ik, ik....’
‘Nu, dan ontvang ik haar,’ zei Frank bedaard.
Trix keek om hulp smeekend naar Huib en Mary.
‘Toe, zeg jullie 'es wat.’
‘Ik denk, dat je 't alleen wel afkan,’ zei Huib.
‘Nu hooren jullie eens, hoe ze zich over iets heel gewoons kan opwinden.’
Trix stampvoette.
‘Dat noemt hij gewòòn. O, woorden schieten te kort.’
Mary legde kalmeerend haar hand op Trix' arm. Maar Huib zei rustig: ‘Blijf kalm meisje. Zal ik je eens wat zeggen, die K.V.S. stuurt haar dochter niet naar de school voor maatschappelijk werk. Die heeft wel andere plannen met Evelientje. Verdraaid - nog-aan-toe!’ brieschte Huib plotseling verder - ‘Blaas toch niet elke mug tot een olifant op, Bea!’
‘Huib heeft gelijk,’ zei Frank. ‘Ze is nog niet in Amsterdam, en àls ze komt....’
‘Dan ontvangen wìj haar wel,’ zei Mary vlug. ‘Zullen wij wel als rem werken.’
‘Goed zoo,’ zei Huib. Hij deed of hij zijn jas wilde uittrekken. ‘Gaan jullie nog naar bed? Of blijf je hier slapen, Beatrijs. Zeg, kijk eens wat vriendelijker asjeblieft. Is dat nou de moeite waard om zoo'n gezicht te zetten.’
‘Je snapt geen laars van mijn zièl,’ zei Trix naar de deur gaand.
‘Tòch wel, tòch wel,’ knikte Huib. Hij klopte Frank op de schouder. ‘Nacht jongelui, zoen het maar gauw af.’
‘Ik zoen nooit meer,’ zei Trix wraak gierig. ‘Nooit meer, hoor je!’
‘Daar bof ik dan bij,’ zei Huib. Hij deed de deur achter hen dicht. Dan hoofdschudde hij tegen Mary.
‘Ze maakt zich veel te druk, die Puck,’ zei hij zacht.
|
|