| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
‘Mam, hebt u mijn schaatsen ingepakt?’ vroeg Kees.
‘Ja natuurlijk.’
‘Weet je 't zeker?’
‘Ik heb wel twaalf paar schaatsen ingepakt. Zeur niet zoo Kees.’
‘Twaalf paar! Hoe kan dat nou? Voor wie dan allemaal?’
Trix plofte op de divan neer. Ze prikte haar beide wijsvingers tegen haar slapen. ‘Ga toch niet overal zoo op in, jongen. Ik hèb ze ingepakt. Uit.’
‘In welke koffer?’
‘In de hutkoffer. Maar je hadt ze veel beter aan een touw om je hals kunnen meeslepen.’
‘Dat mocht ik toch immers niet van Paps.’
‘O nee, dat is waar ook. Zoet nu maar.’
‘Zou er ijs komen Mam?’
Trix blikte omhoog naar de grijze, laaghangende lucht.
‘Vast.’
‘En sneeuw?’
‘Ja ook.’
‘Gaat u me helpen met een sneeuwpop? En mag ik alleen gaan schaatsenrijden?’
‘Je mag alles alleen doen, als je nu maar éven stil bent,’ smeekte ze. ‘Mam heeft zoo'n hoofdpijn.’
‘Mag ik? Mag ik echt? Nee, dat zeg je er maar om,’ zei Kees, en hij toonde in een breede grijns een ongelooflijk aantal witte tanden.
| |
| |
Trix heesch ook haar beenen op de divan.
‘Hoe laat is 't, Kees?’
‘Kwart voor negen. De klok staat stil.’
‘Dat is waar ook. Zou je 't boven even aan Pap willen vragen?’
Kees schokte zijn schouders bedenkelijk.
‘Ik mag toch niet naar boven.’
‘O nee.’ Trix zuchtte.
Kees van negen, die 's morgens Jan van zes op de badkamer had afgerost, was voor straf naar beneden verbannen.
‘Mààm.’
‘Ja?’
‘Zouen er nog meer kinderen zijn?’
‘Misschien wel,’ zei ze vaag. ‘O nee, misschien niet.’
‘Nou, wat nou?’ vroeg Kees.
‘Kind, ik weet het toch immers ook niet.’
‘Heb je nog zoo'n hoofdpijn Mam?’
Trix knipte met haar oogleden.
‘Ja, heel erg.’
Kees, die zeer teeder en meevoelend kon zijn, als zijn stemming meewerkte, legde drie vingers met inkt op haar voorhoofd.
‘Dat lekker?’
‘Zalig. Laat me zoo maar even stil liggen, kerel.’
‘Trixy!!!’
‘Papa roept,’ zei Kees nog ten overvloede.
‘Joe-òoe!!’ kreet ze terug.
‘Mag ik mee naar boven?’
‘Nee, asjeblieft niet. Ga wat lezen Kees. Hang niet zoo rond. Krijg toch een boek, Kees,’ zei ze nog eens, al bij de deur.
‘Mag ik “Dante's Hel” lezen?’ Dante was Kees en Jan - door de weidsche naam van hun moeder - vertrouwd als een liefhebbend oom. Alleen zei Jan oneerbiedig Tante.
‘Voor mijn part.’
‘Trixy!!!!’
| |
| |
‘Ja, zon van mijn hart!’
Op de slaapkamer zat voor haar toilettafel, omringd door haar rose toiletstel, Jan zoetjes te teekenen. Hij dreunde monotoon aan éen stuk door:
‘O, maar engel, jouw boordendoos, die heb ik ingepakt.’
‘Gij bloeit in marmer wintertijd’
| |
| |
‘Wat zing je toch kind?’
‘Een Kerstliedje, Mam.’
‘O verschrikkelijk. Wat is dat een marmer wintertijd?’
Nou, dat is kouder dan koud.
Gij bloeit in marmer wintertijd
‘Als aard over sneeuw ligt heengespreid....’
‘Nu, die is gelukkig in een Kerststemming,’ zei Trix hoopvol. ‘Maar wat kijk jij merkwaardig, Frank?’
Frank, in zijn overhemd, stond voor de linnenkast.
‘Ik zou wel eens willen weten, waar jij mijn boorden gestopt hebt, Trix?’
‘Ik jouw boorden gestopt?’
‘Ja, ik zie nergens mijn boordendoos. Dat je die ook nooit weer op de goeie plaats terugzet.’
‘O maar engel, jouw boordendoos -’ zei Trix, ‘die heb ik ingepakt.’
‘Ingepakt?’
‘Ja, engel. Gelijk met de schaatsen en de pyjama's en de, enfin een massa andere dingen.’
‘Heb je al mijn boorden ingepakt?’
‘Ja.’ Trix knikte vreugdevol.
‘Nee maar, dat is fraai.’
‘Ja, had je niet gedacht hè? Jongen, ik heb onze halve linnenkast in de hutkoffer overgestort. En ik knap van de hoofdpijn, zeg Frank.’
Frank sloeg de mouwen van zijn overhemd naar beneden.
‘Als je maar begrijpt, dat ik nu geen enkele boord meer hier heb.’
‘Maar jòngen!’
‘Ja, maar jongen! Dat jij ook altijd zoo gedachteloos te werk kunt gaan.’
Trix zeeg neer op het bed.
‘Ik voel me een flauwte nabij,’ zei ze. ‘Doe de boord van gister aan, Frank.’
| |
| |
‘Kan niet. Die heb ik gisteravond stukgescheurd. Er zat een kerfje in.’
‘Zou ik hem nog kunnen naaien, of met een paar veiligheids-spelden....’
‘Probeer nu asjeblieft niet grappig te wezen.’
‘Ik heb me nooit minder grappig gevoeld. Ik geloof, dat ik de mazelen krijg. Ik voel me zoo gek Frank. Wat moeten we nu doen?’
‘Je kunt de boord van mijn Teddybeer wel terug krijgen,’ zei Jan. De Teddy prijkte ook met het rampzalig overschot van een van Franks nekbekleedsels.
‘Teeken jij nu maar,’ zei Frank. ‘En hou asjeblieft je mond, Jan.’
Trix voelde haar hoofdpijn geheimzinnig wegtrekken. En tegelijkertijd een bijna niet te bedwingen proestbui opkomen. 't Was zoo'n dwaas gezicht, Frank, die in zijn crème overhemd, als de engel met het vlammende zwaard tegen de tafel geleund stond, en die genoodzaakt zou zijn bloot van hals het landhuis met de sparren tegemoet te reizen.
‘En waar zijn mijn slappe boorden?’
‘Ook ingep-pakt,’ zei Trix.
‘Maar hoe kwam je zoo onwijs?’
‘Overmaat van plichtsbetrachting natuurlijk.’
‘Nu, 't is fraai,’ zei Frank.
‘Ja,’ beaamde Trix, en ze zette de hiel van haar eene schoen op de teenspits van haar andere.
‘Nonsensplan ook, om er in de winter drie weken op uit te trekken.’
‘Och,’ zei Trix.
‘En waarom moest Lotte gister al afreizen, terwijl ze ons vandaag nog had kunnen helpen?’
‘Tjà-à,’ zei Trix peinzend, ‘ze wou graag. Maar zou jij je nu niet verder gaan aankleeden?’
| |
| |
‘Als jij maar zegt, hoe ik aan een boord moet komen.’
‘Je kunt er toch een gaan koopen?’
‘Ja, waar?’
‘Nu, ergens, in een winkel.’
‘Zòo zeker.’
Toen barstte Trix los. 't Was onvermijdelijk. Ze kronkelde zich.
‘Doe een das om, Frank. Of zal ik je een keurig verband aanleggen, alsof je behept bent met een steenpuist? Dat zou toch best kunnen?’
‘O ja, alles kan in jouw onwijze hoofd,’ gromde Frank. ‘Ik wou, dat je niet lachte Trix.’
‘Gij bloeit in marmer wintertijd
‘Als aard over sneeuw ligt heengespreid,’ zong Jan.
‘Schiet een jas en een vest aan, hul je in een bouffante en snel naar een winkel. Ik wil ook wel naar een winkel draven om een boord voor jou te koopen. Zoo een met puntjes, Frank?’
‘Nee, dank je wel.’ Grommend knoopte Frank zijn vest dicht. Toen zakte Trix, die al half was opgestaan, weer op het afgehaalde bed neer. Ze gaapte van afgrijzen.
‘Frank, 't klokje op de schoorsteenmantel, gaat dat goed?’
‘Ja, tien minuten achter.’
‘Dan is 't - dan is 't - over half twaalf al. Over tien minuten komt de tax voor.’
Frank draaide zich om naar het klokje. Zijn vingers hielden stil op de derde knoop van zijn vest.
‘Ja, kan ik het helpen,’ zei Trix, voor hij nog iets kon uitbrengen. ‘Ik ben kant en klaar. Moet er nog iets in die city-bag? Kan die dicht? Dat jij ook zoo eeuwig lang bezig bent geweest vanmorgen. Jan hou asjeblieft op met zingen, en ga nog even in de badkamer je handen wasschen. Maar schiet op hoor.’ Trix greep in heur haar.
Toen zag ze weer Frank's ongekleede nek en ze schudde.
‘Doe mijn bontkraag om, Frank, Of mijn avondsjaal
| |
| |
met de franje. Je zou best die mode kunnen lanceeren.’
‘Als je nu eens ophield met die zotte opmerkingen en...’
Maar voor Frank verder kon gaan, werd er gebeld, en de krijschstem van Kees klonk aan de trap:
‘Mam, de auto!’
‘O denneboom, o denneboom....’ zoemde Jan in de badkamer.
‘Nu hebben we nog net twintig minuten om de trein te halen,’ zei Frank. ‘Zie je nu wel, dat er geen seconde tijd is om nog een boord te koopen?’
‘Nu, dan koop je die in het durp, waar we gaan rusten. Daar zal toch wel een winkel zijn?’
‘Ik hoop, dat je me in 't vervolg een genoegen doet, en nooit meer aan mijn rommel komt. En ik kan je dit wel zeggen, mijn heele plezier in onze vacantie is bedorven.’
‘O, dat valt wel mee,’ troostte Trix. ‘Je lijkt zoo net een bokser, Frank. Werkelijk. Lichtgewicht.’ Ze beet op haar vinger. Als ze nu weer ging lachen, werd Frank ràzend natuurlijk. Ze vischte Jan uit de badkamer, die nog gauw kans gezien had de waschbak op een geheimzinnige manier te verstoppen - en met Jan aan haar hand liep ze achter Frank de trap af, die al loopend de kraag van zijn jas opzette. En weer beet Trix venijnig op haar onderlip om het niet uit te krijschen. Groote genade, wat zou Huib zeggen?!’
Maar beneden schoot Frank in zijn overjas.
‘Wat ga je doen?’ riep Trix.
‘Een boord koopen. Met de tax.’
‘Maar we komen te laat voor de trein,’ kreet ze.
‘Kan me niets schelen. Je snapt toch zeker wel, dat ik zoo....’ De rest van de zin ging achter de zoevende tochtdeur verloren.
‘Gaan we niet op reis?’ vroeg natuurlijk Kees, die met Dante's Hel op de tafel zat en alvast een van zijn langste gezichten had aangedaan.
| |
| |
En: ‘Gaat Pap nu alleen op reis?’ vroeg Jan, die even zijn gezoem onderbrak.
Trix ritste Dante's meesterwerk uit Kees z'n profane vingers. ‘Natuurlijk gaan we op reis.’
‘Waarom is Pap dan alleen met de auto uitgegaan?’
‘Om een boord te koopen.’
‘Had Pap dan geen boord meer?’ vroeg Kees, onkundig van het boven zijn hoofd afgespeelde drama.
‘Nee, natuurlijk niet.’
Kees haalde zijn schouders op. ‘Wat doet u raar. We komen vast te laat voor de trein.’
‘Kleed je nu maar aan,’ jachtte Trix. ‘Vooruit Kees, je jas, je muts. Jan, wat doe je daar met die lucifers, haal je jas. Jan.’
Jan, de laconieke, verdween in de gang, naïef-onnoozel neuriënd:
‘Gij bloeit in marmer wintertijd
‘Als aard op sneeuw ligt heengespreid....’
‘Och jò,’ zei Kees. ‘'t Is bàrre wintertijd. Bàr-re. En: Als sneeuw op d'aard ligt heengespreid. Màlle!’
‘Nietes,’ zei Jan koel.
Trix dacht: ‘Gelukkig, dat die klok staat. Nu weet ik niet hoe laat het is, heb ik tenminste nog de illusie van op tijd te kunnen komen.’ Ze knoopte haar bontkraag dicht. ‘Groote genade, wat zou Huib razen.’
‘Klaar jongens? Ziezoo, dan wachten we in de vestibule. Hou jij de tasch vast Kees, anders vergeten we die ook nog tot overmaat van ramp.’
‘We komen natuurlijk te laat,’ zei Kees de opgewekte.
‘Och welnee,’ snibde Trix.
‘We komen toch immers altijd te laat,’ zaagde Kees door.
‘Ja, dat was waar,’ dacht Trix. Overal en altijd kwamen ze op het laatste nippertje perrons oprennen, werden dan een voor een nog door een behulpzame conducteur in coupé's gesmeten en
| |
| |
kwamen hijgend en stuiptrekkend op diverse knieën terecht.
‘Je zult zien, dat we nu prachtig op tijd komen,’ bleef ze volhouden.
‘Ik hoor de auto,’ riep Jan, en hij drukte ziju neus plat tegen het gordijntje voor het deurraampje.
Het wàs de auto. Trix stond al op de stoep; ze dreef de jongens voor zich uit.
‘En nu als de weerlicht naar 't station,’ commandeerde Frank de chauffeur.
‘Ik hoop, dat we niet in stukken en brokken aankomen,’ wenschte Trix. ‘O, wat een beeld van een boord, Frank. En zoo hoog. Je oorlelletjes zijn bijna onzichtbaar.’
Frank raspte zijn kin over de boordrand.
‘Is hij werkelijk te hoog?’
‘Och, gaat nogal. Je ziet er wel trotsch mee uit, Frank.’
‘Ja, jij hebt weer makkelijk praten.’ Frank keek tut het raampje, vergeleek zijn horloge.
‘Halen we 't nog?’
‘Misschien. Maar er moet dan ook maar niets in de weg komen.’
‘Nu, ik denk, als we met dat vroolijke gangetje blijven doorrijden, dat ons dan wel spoedig een verkeersagent tegemoet zal treden,’ ontdekte Trix. ‘'t Is me net of we met een duizend Kilometer vaart door de stad snellen.’
‘Dùizènd Kilometer!!’ haalde Kees uit. ‘Kan dat Pap?’
‘Och welnee. Hou je vast Kees. We gaan een hoek om.’
Jan plofte van het bankje op de grond, bleef daar even verdwaasd zitten rondkijken. Trix heesch hem overeind.
‘Zeg, die chauffeur rijdt toch niet voor een filmopname, hoop ik? We staan af en toe op slechts éen wiel.’
Frank vergeleek weer zijn horloge.
‘Er is een kansje, dat we 't halen.’
‘Wat zal Huib jubelen,’ ontdekte Trix.
| |
| |
‘Ik geloof eerder, dat hij alles zal doen behalve jubelen.’
‘Nu, dan ken jij Huib niet. Als hij mij ziet, jubelt hij altijd, hoe ellendig ook de omstandigheden zijn.’
Frank ging er niet verder op in. ‘Hier heb je vast geld. Als ik met de chauffeur afreken, neem jij wel even kaartjes. Denk er aan, twee kinderkaarten hoor.’
‘Mag ik het doen, Mam?’
‘Natuurlijk niet. Jij mag op de tasch en op Jan letten. Jullie blijft pal bij me hoor!’
‘En wat mag ik doen Mam?’ zeurde Jan.
‘Jij mag op Kees passen.’
De auto schoot bliksemsnel voor een tram langs, hield reutelend voor het station stil. Frank was er al uit. Trix en de jongens renden achter een welgedane meneer de hall binnen. Jan zoemde nu:
In een vliegmachien, in een vliegmachien
‘Kun je alle hooge torens zien....’
Voorbij een meneer race'ten ze naar het loket. Trix zwaaide met het geld. Ze kon met geen mogelijkheid berekenen, hoe de juffrouw aan het loket tot het fatale eindbedrag kwam. In de gauwigheid vroeg ze nog: ‘Denkt u wel aan de twee kinderkaartjes?’
‘Jawel,’ zei de juffrouw, die misprijzend keek naar Trix' hijgende mond.
‘In orde?’ vroeg Frank, die kwam aandraven.
‘Ja,’ zei Trix, meedravend. ‘Maar ik weet niet of 't klopt. Ik zal 't je in de trein wel teruggeven.’
Door de controle renden ze, de tunnel door. Frank hield Kees bij een mouw van zijn jas, Trix sleepte Jan mee, die nog trachtte te blijven stilstaan om een dame op een reclameplaatje te bewonderen.
‘Hij staat er nog,’ riep Frank, die vooruit snelde. ‘En ik zie Huib.’
| |
| |
‘De reddingboei,’ hijgde Trix ademloos.
Huib had het portier opengehouden. 't Was het eenige open portier nog van de heele lange trein. Hij sleurde Kees en Jan naar binnen. Frank duwde Trix in de coupé, sprong dan zelf er in. En terwijl het portier nog niet achter hem was dichtgeklapt,
‘Hij staat er nog!’ riep Frank.....
reed de trein reeds weg in een uitdagende wolk van stoom.
‘Nu, dat was op het nippertje,’ zei Mary.
‘Nee, zeg nog niets. Alsjeblieft,’ smeekte Trix, toen Huib, hoofdschuddend, zijn mond al opendeed. ‘Ik voel me net het hijgend lam.’
‘'n Mooi lam,’ zei Huib, verongelijkt, ‘Jouw schuld natuurlijk weer, dat idiote te laat komen.’
‘Nee, zijn schuld,’ wees Trix, met haar hand vol geld.
| |
| |
‘Tante, wat hebt u daar?’ vroeg Dolly, die een overvloed van krullen over haar schouders schudde.
‘O ja, 't geld. Hier Frank. Tel maar na.’
‘Waar heb je de kaartjes?’
‘De kaartjes?!’ schrok Trix. ‘Die - die heb ik niet - die heb ik - o, trek niet aan de noodrem Frank, asjeblieft - die heb ik aan 't loket laten liggen.’
‘Zooiets komt er altijd bij, als je gehaast naar een trein gaat,’ vond Mary.
‘Maar dat kàn niet,’ zei Frank. ‘We zijn toch door de controle gekomen.’
‘Ze heeft ze de controleur laten houden,’ zei Huib.
‘Hebt u ze verloren, Tante?’
Trix voelde in haar mantelzakken.
‘Hier zijn ze. Gek zeg, daar wist ik nu àbsòlùut niets meer van. Ik hoop, dat je me nu zult willen toegeven Huib, dat ik een rustkuur noodig heb, gelijk mijn dagelijksch brood. Asjeblieft Frank - klopt het?’
‘Ja - nee - Je hebt een kwartje te veel.’
‘O leuk,’ zei Trix, ‘koop er de kinderen maar chocola voor. Ziezoo, nu mag je je overkropte gemoed lucht geven.’ Ze knikte tegen Huib.
‘Ik ga eens weer met jou op reis hoor!’
Trix klakte met haar tong.
‘Graag zeg!’
‘Wat hij afgemopperd heeft,’ zei Mary. - ‘Je hebt er geen idee van.’
‘O toch wel,’ zei Trix. ‘Ik ken zijn lieftallige opmerkingen wel.’
‘En we waren net zoo vroeg, moet je weten. Abnormaal vroeg gewoonweg, omdat de trein van Ernst twintig minuten voor de onze ging. Die hebben we eerst op de trein gezet.’
‘Blijft hij twee weken in Arnhem?’
| |
| |
‘Ja, en dan komt hij nog éen week bij ons.’
‘Och, dat weet ze toch immers allemaal wel,’ zei Huib. ‘Dat vraagt ze maar om mijn aandacht van haar af te leiden.’
‘Heelemaal niet. Ik ben dòl op jouw aandacht. Wat een zegen, dat we een coupé voor ons zelf hebben. Nu hoef jij je voor niemand in te houden. Steek maar van wal mijn engel.’
‘Wat was je weer kwijt vanmorgen?’
‘Mijn hart!’ zei Trix theatraal. ‘Dat heb ik overal loopen zoeken. En ik ben 't nog kwijt zeg.’
‘Je kunt mijn partje terugkrijgen,’ beloofde Huib gul.
‘Nee, dat mag je wel houden hoor. 't Is bij jou in goede handen.’ Trix knikte vroolijk naar Huib. Had ze de storm bezworen?
‘Zeg Frank, wat mankeerde er weer aan vanmorgen?’ vroeg Huib.
‘Wat kan 't je schelen?’ vinnigde ze opeens.
Mary lachte. ‘Je hoeft niet te vragen, wie de schuldige was.’
‘Zien jullie niets aan me?’
‘Uw das zit heelemaal scheef Oom,’ zei Dolly.
‘Je ziet er wat opgeblazen uit,’ vond Huib.
‘Heb je een nieuwe jas aan?’ vroeg Mary.
‘Ik merk al, dat jij Frank weinig aandacht wijdt,’ spotte Trix. ‘Die jas stamt van verleden jaar.’
‘Paps boord was weg,’ zei Kees.
‘Was je boord weg?’ Huib kon nog niet de duistere samenhang vatten.
‘Mijn voorbeeldige eega had al mijn boorden in de koffer vooruitgestuurd. Toen moest ik op 't laatste nippertje er nog op uit, om een te koopen. En dit lor is me veel te hoog.’ Frank probeerde een vinger tusschen boord en hals te wurmen, wat hem na eenige pogingen gelukte.
‘En je boord van gister dan?’ vroeg natuurlijk Huib.
‘Die had ik toevallig gisteravond stukgescheurd omdat er een kerfje inzat.’
| |
| |
‘Dus - je hadt geen enkele boord?’
‘Ik kan niet zeggen, dat je bar bevattelijk bent,’ vond Trix.
‘Nee. En deze oolijkerd wou, dat ik zonder boord op reis zou gaan, omdat jij dan had kunnen gnuiven.’
‘Hè Oom, waarom hebt u 't niet gedaan?’ vroeg Dolly.
Mary proestte het opeens uit.
‘Wat zal er vanmorgen bij jullie een sereene stemming hebben geheerscht, Puck.’
Ja, toen knalde ook Huib los.
‘Ik wou, om een lief ding, dat ik er bij was geweest.’
‘O asjeblieft niet,’ weerde Trix af. ‘Ik kon je missen als kiespijn.’
Huib sloeg op zijn knieën.
‘Was je niet ziedend en ziedend kerel?’
‘Nee, heelemaal niet,’ zei Trix vlug. ‘Hij is een schat van een man. We hebben er samen op bed om zitten krijschen.’
Huib knipoogde schelmsch.
‘En ben je toen, zonder boord erop uit getogen?’
‘Ja, in de tax, die ons kwam halen. We hebben gerace'd als gekken. En je begrijpt, wat we toen nog aan tijd overhielden.’
‘'t Had hem niet moeten gebeuren,’ zei Mary. ‘Ik geloof nooit, dat hij op reis was gegaan.’
‘Nee, zoo nobel ben jij natuurlijk niet,’ smaalde Trix. Ze stak Frank haar hand toe. ‘Elke minuut ga ik je meer waardeeren. Je zult zien, dat ik je dien gelijk een slavin, wanneer we over drie weken weer huistoe reizen.’
‘En je hebt natuurlijk de meest noodzakelijke dingen vergeten mee te nemen,’ spotte Huib.
‘Neen snoes. Ik heb de pyjama's ingepakt, en de kamerslofjes en mijn kimono en....’ Ze sloeg de hand voor haar mond, schokte in schrik overeind.
‘Ja, ja, ze heeft wat vergeten. Kijk dat gezicht eens!’ Huib grinnikte. ‘Biecht maar op, meisje.’
| |
| |
‘Ik heb de reisnécessaire vergeten met al het toiletgerei,’ zei Trix vlug, met de moed der wanhoop.
‘Dat meen je toch niet?’ vroeg Frank.
‘'t Is de bittere waarheid.’
‘En dat was het eenige, waar jij vanmorgen voor hadt te zorgen.’
‘Ja, dat weet ik. En ik had dat ding nog wel beneden naast me op de divan gepoot, om het vooral aldoor maar te zien. Nu, daar staat hij nog. O kinderen, de vlammen slaan me uit van akeligheid.’
‘Dus we hebben niets bij ons, geen kammen, borstels, tandenborstels ....’
‘Niets van alles, wat gemeenlijk in een reisnécessaire thuishoort.’ Trix knikte.
‘Je mag mijn kam wel gebruiken hoor,’ bood Huib aan.
‘En mijn haarschuier,’ zei Dolly.
‘En mijn tandenborstel.’ Huib bedwong een lachaanval.
‘Nu, je moet me niet kwalijk nemen, maar ....’ begon Frank.
‘Ik neem niets kwalijk,’ zei Trix. ‘'t Is oer-stom van me.’
‘Waarmee je maar zeggen wilt, dat we er maar verder over moeten zwijgen. Ja. Zoo stap jij altijd over je fouten heen, en mij laat je de ergernis.’
Trix keek schuldbewust.
‘Je zult toch in het dorp wel een tandenborstel kunnen koopen en een kam,’ zei Mary bemoedigend.
‘Natuurlijk wel. Dan scheren we ons zelf en de jongens uit zuinigheid maar over dezelfde kam. En we kunnen ons best met èen haarschuier behelpen. Heusch Frank, je hebt geen idee, hoeveel economische talenten in me braak liggen.’
‘En dan wou je zeker ook éen tandenborstel benutten voor algemeen gebruik,’ zei Huib.
‘Nee, plezierig jongske. We zullen ons aan vièr tandenborstels te buiten gaan.’
| |
| |
‘Je hebt kans, dat ze die in 't dorp niet eens hebben. Inboorlingen poetsen geen tanden.’ Huib had een innig plezier in het geval.
‘O Tante, zalig, nooit tanden hoeven te poetsen,’ riep Dolly.
‘Als je nu mijn tandenborstel elke keer na 't gebruik goed uitkookt, mag je hem best van me huren.’
‘Ik zou jouw tandenb rstel niet eens geschenkt willen bekommen. Valt je niet mee, hè?’
Frank zat donker voor zich uit te kijken. Hij kon het nooit hebben, als Trix zoo genoegelijk weg de boel in de war schopte en er dan later nog de draak mee stak. Hij werd afgeleid door een mimiek van Mary naar een bedenkelijke onderlip van Kees.
‘Ik heb - in de reisnécessaire -’
‘O, dat kan goed worden,’ zei Huib.
Kees, die altijd overvloedig tranen tot zijn beschikking had, liet een paar langs zijn neus glijden. Natuurlijk hoonde Dolly onmiddellijk:
‘Kees huilt, Kees huilt.’
Kees elleboogde verachtelijk in haar richting.
‘Nietes.’
‘Welles.’
‘De sereene stemming,’ zei Huib.
‘Wat heb je in de nécessaire? Grien niet jongen!’ dreigde Frank.
‘Mijn - mijn flesch met salamanders,’ barstte Kees los. ‘Die mocht ik niet meenemen van Mam, en toen....’
‘Toen heb je hem toch willen meenemen, natuurlijk. Echt wat voor jou,’ zei Trix.
‘Natuurlijk is die flesch al lang kapot,’ zei Frank. ‘Daar heeft hij mee omgeknoeid toen jij boven was.’
‘Nee, toen las hij Dante's Hel.’
Huib proestte het weer uit.
‘Buitengewoon geschikte lectuur geef je die jongen, zeg.’
| |
| |
‘Ze kunnen niet vroeg genoeg geestelijk voedsel tot zich nemen.’ Trix stak haar tong uit. ‘Kees, vertel direct maar 't ergste. Is die flesch met beesten kapoet?’
‘Née Mam.’
‘Maar hij lekt,’ zei Frank, en keek dreigend.
‘Ja -’ Kees wist niet of hij zijn mond in een lach zou opensperren, of dat het moment beter geschikt was voor eenige zilte tranen - ‘ja, een beetje.’
‘Vervélende kerel,’ brieste Frank, en onnaspeurlijk gauw verdronk de lach in een vloed van tranen. ‘Zie je, daar heb je 't nu. De nécessaire bedorven natuurlijk, en al het toiletgerei.’ O, hij had Kees en Trixy allebei als stoute kinderen kunnen schudden.
‘Kunnen die salamanders er ook wat van krijgen?’ Trix keek vragend rond. En Mary verdween plotseling achter haar zakdoek.
‘O best,’ zei Huib. ‘Longontsteking of mazelen. Ja, dat kan makkelijk.’
‘Malle Paps,’ gierde Dolly, ‘meen je dat?’
De tranen van Kees losten zich op in éen wijde lach.
‘Ik bedoel eigenlijk....’ begon Trix weer.
‘Kan me niet schelen, wat je bedoelt,’ viel Frank haar in de rede. ‘Zat mijn gilette ook in die nécessaire?’
‘Jouw gilette? Daar heb jij je toch zeker mee geschoren?’
‘Nu, en?’
‘En niets. Ik dacht, dat jij die bij je gestoken had.’
‘Had jij niet gezegd, dat je voor alle toiletspullen zou zorgen?’
‘Ja, maar ik zeg zoo veel.’ Trix wuifde met haar hand. ‘Làch niet Huib, ik ben tot een misdaad in staat.’
‘Je hebt gelukkig geen scheermes bij je,’ ontdekte die. ‘Hoe moet dat nou Frank? Laat je baard staan kerel. Er zit niet anders op. En meteen een goeie afleer voor dàt.’ Hij wees naar Trix.
‘Jij moet natuurlijk weer stoken. Dacht ik het niet? In plaats
| |
| |
van ons opgewekt te helpen uit deze benarde positie,’ verweet Trix.
‘Een baard zal hem best staan,’ keurde Huib. ‘Zeg Frank, ik zou niet zoo'n geitesikje nemen, als ik jou was. Een flinke volslagen baard, zoo een, die tot op de onderste knoop van je vest hangt.’
Trix schudde haar korte manen. ‘O, en ik kan niets meer doen, om dat die man te beletten. Wat kan ik doen Mary? Mijn haar weer laten groeien. Mijn wenkbrauwen afscheren? Een ring door mijn neus boren?’
‘Frank kan Huib's gilette toch leenen Puck,’ zei Mary kalm.
Trix vleide haar hoofd op Mary's schouder. ‘Als je wist, hoe verlicht ik me voel.’
Maar Frank zei: ‘Ik zou niet te vroeg Hosanna roepen, als ik jou was. Ze moet gestraft worden, nietwaar Huib?’
‘Ja natuurlijk. Mefisto knikt,’ hoonde Trix.
‘Nu laat je voor straf juist je baard staan, Frank,’ ried Huib aan.
‘Ja, en dan laat ik ook mijn haar lang groeien.’
‘Wat zal u er gek uit zien, Oom,’ ontdekte Dolly. ‘Niks leuk.’
‘Uit de mond van kinderen....’ zei Trix, ‘.... maar ik trek er me niets meer van aan. Dan loop je maar voor schandaal. En er zal misschien wel een andere baardelooze man zijn, waarmee ik gezellig kouten kan.’
‘Ja, ik ben er,’ zei Huib.
‘Jij hebt bij mij volslagen afgedaan. Hier werd je volop de gelegenheid geboden om een nobele rol te spelen, en je hebt het pad der duisternis verkozen, dus....’
‘Je komt wel met hangende pootjes bij me terug,’ voorspelde Huib. ‘Wij zijn daar toch immers en familie. Ik begin me nu beslist op de sereniteit te verheugen.’
‘De ouverture geeft je alle reden tot hopen,’ vond Frank.
| |
| |
‘In de vliegmachien, in de vliegmachien
‘Kun je alle hooge torens zien
‘En je vliegt maar over berg en stad
‘O ik wou, dat ik er ook een had ....’ zoemde Jan.
‘Niet zoo somber, Frank.’ zei Mary. ‘Neem een voorbeeld aan het optimisme van je jongste bloei.’ Waarop onmiddellijk Dolly en Kees slaags raakten, omdat ze allebei in hetzelfde hoekje voor hetzelfde raampje wilden zitten.
Huib, groot en zwaar, kwam direct tusschenbeide.
‘Geen gevecht hier.’ Hij plantte Kees in de verst verwijderde hoek. ‘Jou zet ik meteen buiten de trein, en Dolly, jij gaat in 't bagagenet.’
‘Doe 't 'es, doe 't 'es, net leuk,’ juichte Dol.
‘Ik ben benieuwd,’ zei Trix, ‘welk vehikel ons aan het station wachten zal.’
‘Ik denk eerder, dat er heelemaal geen vehikel zal zijn.’ Mary veegde het raampje schoon. ‘O kinderen, ik geloof stellig, dat er sneeuw komt. De lucht is zoo grijs.’
Een Indianengehuil van Kees en Dolly. Een onverschillige hoofdknik van Jan. Die aanvaardde de meeste dingen bedachtzaam.
‘Zouen ze daar een slee hebben?’ informeerde Kees vanuit zijn hoek bij Dolly in de andere hoek.
‘Och welnee,’ zei Dolly.
‘Waarom niet? 't Kan toch best.’
‘Ja, misschien.’
‘Gaan we dan samen sleeën?’
‘Fijn. Kom je een beetje bij me zitten Kees?’
‘Nee, geen sprake van,’ weerde Frank af.
Huib ging eens rechtop staan. Hij hief zijn armen boven zijn hoofd.
‘Zij denkt natuurlijk, dat ons aan het station een auto wacht, met de livrei van het kasteel.’
| |
| |
‘Ja, waarom niet?’
‘Stel je maar voor. Beatrijs, dat je in een piepend huurrijtuigje moet kruipen met een armzalige knol ervoor.’
‘En zelfs dat kan mijn stralende stemming nog niet bederven, Dante,’ zei Trix.
‘Zij schijnt warempel het heele geval van de reisnécessaire al weer vergeten te zijn,’ zei Frank, en hij schudde zijn hoofd.
|
|