| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Ze zei, en ze staarde droomerig over het boek heen, waarin ze gelezen had: ‘Frank, ik snàk naar de wijde verten en naar sparren, die buigen onder een last van sneeuw.’
‘Is er nog thee?’ vroeg hij.
‘Frank!’ Ze haalde haar wenkbrauwen zoo hoog op, dat ze bijna onder het rossige haar verdwenen.
‘Ja? Heb je nog thee?’
Ze legde het boek neer op het tafeltje vòor haar, plantte haar ellebogen op zij van het boek.
Ze herhaalde nadrukkelijk, alsof ze sprak tot een stoute jongen:
‘Ik zei, dat ik snàk naar wijde verten en naar sparren, die...’
Hij hief zijn hand. ‘Ja, ja, dat weet ik allang. Maarre.... och, er zal heusch wel sneeuw komen, en sparren.... er staan heele groote in het Park.’
Ze stak even, vlug, haar tong uit, sprong dan op. Bij de theetafel staand - nee, 't was niet veel meer, wat Frank kreeg, een half kopje - vroeg ze zoo terloops:
‘Zeg jongen, wat doen we eigenlijk met Kerstmis?’
Hij legde even zijn krant neer, knipte zijn sigarettenkoker open: ‘Met Kerstmis?!’
‘Ja!’
‘Nu,’ zei hij, terwijl hij zijn lucifer uitwoei, ‘we zullen natuurlijk een boom hebben, is 't niet? Wou je andere kinderen vragen dan verleden jaar misschien? Je affecties variëeren nogal eens. Of....’
| |
| |
‘Frànk!’ Ze pootte jongensachtig-onverschillig het halve kopje thee voor hem neer, legde haar armen op de leuning van zijn stoel. ‘Ik zei toch, dat ik snakte naar wijde verten en naar...’
Zijn oogen tintelden even.
‘Heb je dat misschien ergens gelezen, Trix? Je dringt het me zoo op.’
‘Ik heb nog wel èenige poëzie in me.’ Ze keek uitdagend.
‘Prettig voor je,’ vond hij kalm. Hij roerde zijn thee.
‘En als ik zeg, dat ik snak naar sparren, dan voel ik dat zoo.’
‘Maar lieve kind, je krijgt zelfs een spar in je huis. Of een den, dat is hetzelfde,’ ontdekte hij optimist. ‘Ik zal een extra groote voor je uitzoeken. Enne.... krijgen we ook de traditioneele kalkoen weer dit jaar?’
‘Nee, je krijgt niks,’ zei ze. Ze nam haar armen weg van zijn stoel, pookte luidruchtig in de haard. Ze dacht: ‘Nu niet kribbelig worden. Dan bereikte ze heelemaal niets bij Frank. Maar dat mannen zulke uilen waren - allemaal! Hij wist toch ook, dat Lotte naar Duitschland ging.’
Hij nam zijn krant weer op.
Met de pook in de hand keek ze hem aan. ‘Misschien krijg je wel tien kalkoenen dit jaar.’ Ze knikte hoopvol. ‘Maar - e - in een andere omgeving, in een veel interessanter, een veel poëtischer omgeving. Zeg Frank!’
Ja, nu liet hij gedecideerd de krant zakken. Brr, en de frons tusschen zijn wenkbrauwen.
‘Je stelt je toch hoop ik niet voor, om Kerstmis buitenshuis te vieren?’
Trix boog zich over de pook, die ze beschouwde, alsof het een kunstvoorwerp was. Een glimlach trok langs haar mondhoeken. Zou nu, op dit moment Mary van Son bezig zijn om Huib te bewerken? Huib was òok hard als graniet, wanneer het er op aan kwam.
‘Maar groote dot,’ zei ze, ‘heb je er dan nog heelemaal niet
| |
| |
bij stilgestaan, dat onze Lotte naar Duitschland gaat voor de Weihnachten?’
‘Nu, wat zou dat?’
‘Dan sta ik toch alleen voor alles.’
‘Is dat soms zoo erg?’
‘O, dat is misdadig gewoonweg. Ik zou nog liever een os aan het braadspit roosteren, dan dat ik een kalkoen bak. Geloof me. Enne...’ ze zette de pook behoedzaam, zonder ermee te kletteren, weer in het haardstel neer - ‘en Frank, ik snàk naar wijde verten en naar, enfin, je weet het.’
Hij doofde zijn sigaret in de aschbak.
‘Om je de waarheid te zeggen... ik geloof, dat ik eigenlijk nog niets weet. Verklaar je duistere bedoelingen maar nader Trix.’
‘Ze zijn heelemaal niet duister,’ weerstreefde ze. ‘Als ik je alles vertel, jongen, je gaat laaien van enthousiasme gewoonweg.’
‘Waar staan die sparren?’ vroeg hij nuchter.
Trix keek hem even verwonderd aan. Dan sloeg ze haar handen samen. ‘O pientere schat! Je hadt best detective kunnen worden Frank. Heusch! Nee werkelijk, ik ben met stomheid geslagen.’
‘Daar merk ik anders weinig van.’
‘Nu ja, bij de een uit zich dit zoo, en bij de ander....’ Ze woei de rest van de zin met een handgebaar weg, ging weer in de stoel tegenover hem zitten. ‘Frank, ik zal je alles vertellen.’
Hij zuchtte even, strekte zijn beenen, de krant hing uit zijn achtelooze hand tot op de grond.
‘Kijk, je weet, dat Lotte met Kerstmis naar Duitschland gaat.’
‘Hm.’
‘En Gretel van de van Sons gaat ook. Ze reizen samen. Wist je dat?’
‘Nee.’
‘Hè, niet zoo eenlettergrepig asjeblieft.’ Ze trapte even tegen zijn schoen. ‘En nu moet je weten, dat de van Sons hun Kerstmis
| |
| |
gaan doorbrengen in het meest romantische buitenhuis, wat jij je maar kunt voorstellen.’ Ze bedwong weer een glimlach. - Zou nu Mary van Son met aplomb aan Huib vertellen, dat de Reylands in de Kerstvacantie gingen logeeren in het meest sprookjesachtige landhuis, ooit gedroomd! Nee, Mary ging niet langs diplomatieke zijpaden. Die stevende recht op haar doel af.’
‘Zoo, dat is leuk voor de van Sons,’ vond Frank.
‘Ja, bar leuk,’ beaamde Trix. ‘En wij gaan mee.’
‘Wie wij?’
‘Nu jij, en de bloeien en ik.’
‘Dènk er niet aan.’
‘O, wat engelachtig, dat je het dadelijk goedvindt, Frank. Stel je eens voor, een groot landhuis, Engelsche stijl, nee, zeg nog niets, laat me eerst even uitspreken, met een hall, waarin je verdwalen kunt. En een open vuur van houtblokken, en...’
‘Dat kun je hier ook hebben,’ zei hij.
Ze sloeg geen acht op zijn woorden. ‘Ik ruik de harsgeur.’ Ze snoof even. ‘En in die hall een groote Kerstboom en....’
‘Wie woont daar eigenlijk in dat luchtkasteel van jou?’
‘O, een dame met zilvergrijs haar, tenminste, dat zal wel. Ze neemt paying guests. Een paar families maar. De van Sons en wij bijvoorbeeld. Je zult je dadelijk aan haar verwant voelen.’
‘Ongetwijfeld,’ vond Frank.
‘Dat je 't zoo humaan opvat....’ Ze knikte blij. ‘Ik wist het wel. Ik zei direct tegen Mary van Son, dat je verrukt zou zijn.’
‘Ja, ik ben sprakeloos van verrukking,’ beaamde hij.
‘En stel je eens voor, dat er sneeuw ligt, of dat het vriest. Dan gaan we schaatsenrijden. Er is een schat van een vijver. We moeten onze schaatsen vooral niet vergeten Frank.’
Hij nam zijn krant weer op.
Ze vertrok haar gezicht in een grimas.
Het was even stil. De kolen in de haard verschoven, en de klok scheen plotseling te gaan tikken. Ze paste haar vingertoppen
| |
| |
tegen elkaar. Ze had vooruit geweten, dat ze bij Frank niets bereiken zou. Ze stampvoette bijna. Hoe kòn hij nu weer zoo doodgenoegelijk gaan zitten lezen! En ze gaf het plan niet op, ze dacht er niet aan, ze had trouwens nog niet alle hulptroepen in het strijdperk gebracht.
‘Frà-ànk!’
‘Hm.’
‘Vin jij ook niet, dat een Kerststemming buiten zoo sereen kan zijn?’
‘Waarom juist buiten? De stemming moet in jezelf zitten.’
‘Ja, dank je. Maar buiten werkt alles mee. De stilte en de sparren en het gelui van een klokje en...’
Nu ging hij beslist rechtop zitten, vouwde zijn krant samen.
‘'t Is dus werkelijk je bedoeling om met Kerstmis uit te gaan?’
‘Maar engel, had je dat dan nog niet begrepen?’
‘Ja, maak jij er maar een grapje van. Als je maar weet, dat ik er niets voor voel, om me in de Kerstvacantie met wildvreemde menschen te gaan opsluiten.’
‘De van Sons zijn toch geen wildvreemde menschen voor ons!’ Ze keek verontwaardigd.
‘Dus jij beweert, dat wij daar met z'n vieren in dat ideale landhuis zullen zijn.’
‘Ja, en de kinderen natuurlijk.’
‘Buitengewoon sereen zal de stemming zijn, waar Dolly van Son en onze Kees samen kibbelen - 'n ideaal van rust.’
‘Och, dat zal wel losloopen.’
‘De klacht komt overigens van jou.’
‘Als ze het te bont maken, sturen we ze naar buiten,’ ontdekte ze.
‘In de kou.’
‘Nee, in de sneeuw.’
‘Dus die is er ook.’
‘Waarom niet? Kunnen ze een sneeuwpop fabrieken.’
| |
| |
‘Ze maken mekaar af.’
‘Welnee, die kinderen zullen ook wel onder de invloed komen van de sereene stemming daar,’ beloofde ze.
‘Denk je?’
‘Vast.’
‘Nu, ik help het je hopen.’
Ze keek hem even verbaasd aan. Dan stortte ze op hem toe.
‘Dus we gaan Frank? We gaan? Ik wist het wel, ik wist het aldoor, ik heb direct tegen Mary gezegd, dat je 't een verrukkelijk plan zou vinden. Je zult eens zien, ik kom als een volmaakter wezen terug.’
‘Ik heb nog niets beslist.’ Hij weerde haar onstuimigheid af. ‘En als je er op staat, wil ik je nog wel eens kalm mijn meening zeggen: Het Kerstfeest behoort in eigen kring te worden doorgebracht. We leven al veel te veel buitenshuis tegenwoordig.’
‘Ja, dat geef ik je toe,’ zei ze bedwongen. ‘En juist omdat we zoo snel leven en zoo over de ernst heenrazen moeten we eens een louteringkuur meemaken. Zoo voel ik het Frank.’
‘Dus 't wordt een louteringkuur.’
‘Ja, ja!’ Ze knikte gretig. Een prachtig woord was dat. Veelzeggend en indrukwekkend.
‘Nu, ik voor mij ben er nog niet zoo van overtuigd, dat ik....’ begon hij.
Maar ze viel hem alweer in de rede.
‘Och, jij misschien niet. Jij bent volmaakt genoeg, Frank.’
‘Ja, ik kèn je,’ zei hij, terwijl hij een nieuwe cigaret uitzocht. Ze had de lucifer al aangestoken, hield het vlammetje bij.
‘Hoewel je in je drukke zakenleven ook wel eens een verandering noodig hebt,’ besliste ze.
‘Nu, daar vergis je je dan in. Ik had me bepaald verheugd op de intieme Kerstdagen thuis.’
‘Maar jongenlief, het wòrdt intiem, geloof me. We zullen met de van Sons een grootere intieme familie zijn.’
| |
| |
‘Wie beweert, dat daar niet meer zielen zullen zijn, die naar loutering snakken?’
Ze knipoogde even.
‘Dat beweer ik, of liever dat zegt Mary. En die weet het van Vera van Daalen. De van Daalens zijn er verleden jaar geweest. Die kwamen herboren terug. Vera was nog in extase!’
‘Zoo. En waarom gaan ze dan dit jaar niet?’
Nu lachte ze. ‘Och Frank, je weet toch hoe veranderlijk de meeste menschen zijn?’
‘O oolijkerd,’ dacht hij.
‘De van Daalens laten zich dit jaar louteren in Montreux.’
‘Zoo. Dus 't schijnt niet van blijvende kracht te zijn.’
‘Toch wel. Vera zei tegen Mary, dat ze maanden na Kerstmis volmaakt in evenwicht was geweest.’
‘Merkwaardig, dat je daar een buitenhuis en sparren voor noodig hebt,’ filosofeerde hij.
‘Ja, erg merkwaardig.’ Ze beet even op haar vinger. ‘Die combinatie schijnt een veredelende invloed uit te oefenen op dèn mensch.’
‘Laten we dan heelemaal gaan buitenwonen,’ stelde hij voor. Was zijn stem sarcastisch? ‘Misschien dat je dan onder voortdurende nobele invloeden staat.’
‘Nee, dan verliest de combinatie aan kracht,’ zei ze grif.
‘Jij weet er je wel altijd uit te redden!’
‘Een gave,’ zei ze zedig. Om dan dringend door te gaan. ‘En Frank, bedenk dan ook eens even, dat ik het zoo heel hard noodig heb.’
‘Jij?!’
‘Vanwaar die verbazing? Natuurlijk ik! Heb je dan heelemaal niet gezien, hoe bleek ik ben de laatste tijd? Ik heb het zoo abnormaal druk Frank!’
‘Met nonsensdingen,’ zei hij kortaf.
‘Wat doet het er toe, waarmee ik het druk heb? Al wou ik
| |
| |
de heele dag in de Westertoren klimmen! Dat is ook een nonsensding, maar je wordt er toch maar doodlam van.’
Hij beet op zijn cigaret. Haar zotte opmerkingen altijd. En als hij maar even glimlachte was hij verloren.
‘'t Is alleen zoo jammer, dat je na Kerstmis weer zoo gauw in je oude fout zult terugvallen van te veel uitgaan en te laat naar bed.’
‘Neen, dat heb je mis. Je vergeet alweer het loutering-proces. Daarin schijn je dan in maanden geen zin meer te hebben.’ Ze staarde even nadenkend voor zich uit, ging dan opeens rechtop zitten. ‘En Frank, het allervoornaamste zou ik nog vergeten. Denk eens aan de boys! Wat zullen die genieten daarbuiten. Uitbundig gewoonweg.’
Hij tipte de asch van zijn cigaret. Ja, daarin had ze gelijk. Voor de jongens zou het zeker heerlijk zijn.
‘Hoe lang had je gedacht te gaan?’ Ze bedwong een stormaanval op zijn hals.
‘Nu, ik dacht een week voor Kerstmis af te reizen. Dan zijn we tegen de Kerstdagen volslagen ingeburgerd. En dan tot de tweede of derde Januari.’
Ja, ze had het allemaal reeds pasklaar in haar hoofd.
‘Ik moet er nog eens over denken,’ zei hij en dook opnieuw naar zijn krant.
Toen werd er gebeld, drie keer vlug achter mekaar. Ze wist, dat waren de van Sons. En Mary zou triomfeerend zijn. Want de van Sons kwamen alleen, had Mary 's morgens beloofd, wanneer ze Huib tot de louteringkuur had overgehaald. Alleen Mary zou niet in zulke hoogdravendheden vervallen zijn.
‘De van Sons komen natuurlijk vertellen, dat ze niet gaan,’ zei hij, toen ze Lotte de buitendeur hoorde openen.
‘Je kijkt misdadig-hoopvol,’ antwoordde ze, éven schamper. ‘Laat ik je direct maar die illusie ontnemen, ze komen integendeel vertellen, dat ze er naar snàkken om met Kerstmis....’
| |
| |
‘Hallo!’ zei ze, ‘dag jongelui.’
| |
| |
De deur werd door Lotte behoedzaam opengedaan.
‘Hallo!’ zei ze. ‘Dag jongelui. Vanwaar die bontjas en die chique jas met astrakankraag?’
‘We blijven maar even,’ zei Mary.
‘Geen sprake van, jullie blijven heel lang. We hebben veel te behandelen. Is 't niet Huib?’
‘Ja, wat jullie vrouwen weer allemaal voor onzin hebt uitgedacht,’ begon hij met zijn zware stem. Maar hij gaf toch de gedienstig-wachtende Lotte zijn jas over.
‘Nòg zoo'n plezierige man,’ zuchtte Trix. ‘Frank is ook al zoo himmelhoch op 't oogenblik.’
Frank schoof stoelen bij en Mary knikte achter zijn rug om tegen Trix. Ze knipoogde terug.
Huib, groot en zwaar, keek fronsend naar haar.
‘Dat plan is natuurlijk van jou uitgegaan, is 't niet?’
‘Nee, teerbeminde. Het is oorspronkelijk uitgegaan van Vera van Daalen. En je hebt altijd gejubeld, dat je haar een van de weinige vrouwen met hersens vondt.’
‘Ik? Dat heb ik nooit beweerd.’
‘O!!’ Ze klopte tegen haar mond. ‘Hoe kun je zoo gemeen jokken, Huibert.’
Mary lachte. ‘Ze beginnen weer, Frank. Zullen wij ons reisplan alvast gaan samenstellen?’
‘Zouden we nog niet even wachten? Rooken Huib?’
‘Ja, graag.’
‘En willen jullie nog thee?’ vroeg Trix. ‘Of misschien liever wat kernachtigere?’
‘Nee, laten we ons asjeblieft aan de thee houden,’ vond Huib. ‘We mogen onze hoofden wel koel houden vanavond.’
‘Mijn hoofd blijft anders koel bij de meest fanatieke champagne,’ zei ze, terwijl ze het electrische keteltje inschakelde. ‘Ik ga een heel versch brouwsel voor jullie bereiden.’
‘Als het maar niet de gewone slappe kost is,’ zei Huib.
| |
| |
‘Wat ben je toch een echt onaardige man. Ik wìl niet eens drie weken met jou de hei op.’
‘O gelukkig! Frank, jongen, we kunnen rustig thuisblijven met Kerstmis.’ Huib legde zijn sigaar even neer, wreef zijn handen.
‘Stel je toch niet aan,’ vond Mary. ‘Je was straks wàt enthousiast over 't plan.’
‘Zoo, was ik? Nu, als je dat al enthousiast noemt, dan zou ik wel eens willen weten, hoe je me vindt, wanneer ik wèrkelijk enthousiast ben.’
‘Ontoerekenbaar natuurlijk,’ troefde Trix. Huib trok aan zijn sigaar. Hij schudde zijn hoofd.
‘Jij moet veel veranderen, meisje, wil ik jou meenemen met Kerstmis.’
Maar Mary, die wist, dat Huib en Trix genoegelijk een heele avond konden blijven kibbelen, wendde zich gedecideerd naar Frank.
‘En hoe vind jij ons plan?’
‘Ik hoop, dat je mij mijn oprechte meening niet kwalijk neemt.’
‘Absoluut niet. Ik hecht alleen waarde aan oprechte meeningen, dat weet je.’
‘Nu dan, ik vind het maar zeer matig,’ zei Frank.
‘Mijn wà-ààter!’ kreet Trix, en ze sprong over Huibs beenen naar het keteltje toe, dat overkookte. Ze deed de schepjes thee in de trekpot, stak vier vingers omhoog tegen Huib.
‘Doe er nog maar een bij,’ beantwoordde Huib haar wenk.
‘Maar waarom dan?’ vroeg Mary. ‘Heeft Puck je wel voldoende de bedoeling duidelijk gemaakt?’
‘Ze heeft niets anders gedaan de heele avond.’
‘En hij heeft me aldoor niet willen begrijpen,’ klaagde Trixy, nog bij de theetafel staand. ‘Pfft, ik ben doodop.’
‘Ja, er wordt gewoonlijk niet zooveel van je hersens gevergd,’ zei Huib.
| |
| |
‘Nu mag je ook niet eens met me schaatsenrijden,’ dreigde ze. ‘Bij maanlicht op de vijver, stel je eens voor Huib, dan had je me mogen trekken.’
‘Het genoegen lijkt me twijfelachtig,’ vond Huib.
‘Hèbben wij ooit samen schaatsengereden? Nee hè. Of wel?’
‘Och, wees nu toch stil,’ verzocht Mary. ‘Zullen wij in de serre gaan zitten Frank? Dat kind dwaalt aldoor op zijpaden.’
‘Ik zeg al geen woord meer. Ga door Mary.’
‘Nu dan, om te beginnen is 't heerlijk voor de kinderen. Wat zullen die buiten genieten.’
Trix knikte enthousiast. ‘Heb ik ook gezegd.’ Frank grijnsde cynisch.
‘Voorts zitten we allebei twee, misschien wel drie weken zonder gedienstige. Dat is ook niet direct aanlokkelijk.’
‘Ga door, ga door,’ verzocht Trix. ‘Ik zou je wel willen aanporren, zooals ik in het stadion het Hollandsche elftal aanvuur. Weet jullie zeg, heb ik je dat al eens verteld....’
‘Stràks, stràks,’ wenkte Mary.
‘Nu, en dan blijft buiten de sereene sfeer van Kerstmis beter bewaard dan.... Waarom lach je Frank?’
‘Dus die sereene sfeer heeft ze van jou. Ik dacht ook al...’ Hij knikte plagend naar Trix.
‘Nee, die heeft zìj van mij. Ik heb aldoor gewerkt met sereen, is 't niet Mary?’
‘Ik dacht, dat je gewoonlijk werkt met het ei,’ zei Huib onnoozel.
‘Hè leuk,’ smaalde Trix.
‘Of met koffiedik.’
‘Verbazend, wat een geest!’
‘We laten haar thuis hoor,’ zei Huib tegen Frank.
‘Dat is goed. Als jullie er maar eerst zijn, dan kom ik wel,’ lachte Trix.
‘Maar zeg Mary,’ Frank vouwde zijn handen tusschen zijn
| |
| |
knieën, ‘kun jij je een sereene stemming denken waar jullie Dolly en onze Kees samen zijn?’
‘Heb ik oòk gezegd!’ Huib sloeg op zijn knie. ‘Mary, heb ik dat niet gezegd?’
‘Nu ja, ze kibbelen een beetje,’ zei Mary de zachtzinnige. ‘Maar ze houden eigenlijk veel van elkaar. Ze zoeken mekaar overal.’
‘Heb ik òok gezegd,’ juichte Trix.
‘Ja, en toen zei ik: Zooveel te erger,’ zei Frank.
‘Kerel, dat zei ik ook!’ Huib gebaarde met zijn sigaar. ‘Ontliep het stel mekaar maar, dan was het veel sereener. Met hoeveel ee's Trix?’
‘Met twàalf. En ik wou, dat je niet sereen zei op een toon, zooals je goedkoop zegt.’
‘En dan ten slotte,’ zei Mary zacht, ‘we hebben ook wel eens weer een kleine verandering noodig.’
Trix sloot haar oogen. ‘Daar spreek je wijze woorden. Ik heb zoo'n gevoel alsof ik mijn laatste dosis zenuwen aan het verbruiken ben.’ Ze schoot overeind. ‘Wil jullie thee?’
‘Daar zijn we toch voor gebleven,’ zei Huib. ‘Niet zoo'n sloot melk asjeblieft.’
‘Nu Frank, vind je er niet veel voor te zeggen?’ Mary verstak een haarspeld in haar zware, blonde haarvracht.’
‘Och,’ hij keek naar Huib, ‘hebben wij mannen eigenlijk wel iets in te brengen?’
‘Nee jong,’ Huib lachte onderaardsch, ‘dat lijkt alleen maar zoo.’
‘Het is natuurlijk niet heelemaal dwaas,’ vond Frank toch hoffelijk. ‘Anders zou Mary ook niet haar welwillende medewerking hebben verleend.’
Trix liet de trekpot in de lucht zweven.
‘Ik geloof, dat ik me dat kan aantrekken, hè manneke?’ Ze schopte achteruit. ‘O maar 't kan me niets schelen. Ik heb geen Achilleshiel.’
| |
| |
‘Wat is dat?’ vroeg Huib.
‘Sla er de oude Grieken maar op na,’ zei Trix.
‘Denk jullie met ie vijven te gaan?’
‘Nee, Wies gaat naar den Haag. Wel jammer, ik had dit echt aardig voor Wies gevonden. Maar 't was allang afgesproken.’
‘Dus Ernst en Dolly gaan mee.’
‘Ja, als Ernst er tenminste wat voor voelt,’ weifelde Mary.
‘O, moeten we met het gevoel van meneer de student ook nog rekening houden!’ brieste Huib. ‘Geen sprake van, die gaat mee. Uit.’
Trix schudde haar hoofd. ‘Precies Nero,’ prees ze. ‘Zouden we hèm maar niet naar den Haag sturen, en Wies meenemen?’
‘Ja, dan had je kans dat het nog seréééner werd.’ Huib gnoof. ‘Nee jongedame, ik voel me alleen al verplicht om mee te gaan, om jou zoo'n beetje in toom te houden.’
‘Je zult met mij geen last hebben.’ Trix balanceerde het blaadje op twee voorvingers.
‘Kind, denk toch om je kopjes,’ waarschuwde Mary.
‘We zijn nog maar aan ons achtste servies bezig,’ zei Frank opgewekt.
‘Ik ga voor mijn rùst,’ zei Trix.
Huib roerde zijn thee. ‘Je bent dus niet van plan om iets te gaan uitspoken?’
Trix snoof verontwaardigd. ‘Wat heb je toch een verkeerde opinie over me. Ik ben met de meest nobele voornemens bezield. En bovendien, spook ik ooit - ergens - iets uit?’
‘Zou je de vraag niet met een kleine wijziging juister kunnen stellen?’ vroeg Huib.
‘Hoe dan?’
‘Spook ik ooit - ergens - nièts uit.’
Trix keek om hulp smeekend naar Mary. ‘Is er wat met die man? Ik heb nog nooit zoo'n hatelijk ventje gezien....’
| |
| |
‘Zeg asjeblieft, een beetje meer respect, ik kon je vader zijn,’ wees Huib terecht.
‘Ja met glans. Je bent veertien jaar ouder is 't niet? Je kon mijn grootvader zijn, snoes.’
‘Ik zou je wel anders hebben opgevoed.’
‘Ja, nog beroerder.’
‘Ze beginnen weer,’ zuchtte Mary. ‘Zul je buiten aan de sereene stemming denken, Puck?’
‘Daar zal ik een lam in 't kwadraat zijn. En ik zeg niks tegen grootpapa.’
‘Gezellig,’ vond Huib.
‘Zeg Mary,’ zei Frank, ‘weet je wat ik me alleen niet kan voorstellen, dat we daar werkelijk entre-nous zullen zijn. Kan dat ideale huis niet stampvol gasten zitten?’
‘Neen, dat is heel merkwaardig, de van Daalens waren er verleden jaar maar met z'n drietjes, 't Schijnt heelemaal niet bekend te zijn.’
‘Ja, is 't gewoon niet te mooi om waar te wezen?’ viel Trix in. ‘Stel je eens voor Huib, dat je mij 's morgens al direct aan het ontbijt ziet. Lijkt het je niet geestig?’
‘Ik denk, dat ik voor mijn rust in bed ontbijt,’ zei Huib.
‘Maar dan zie je me toch aan de lunch,’ jubelde Trix.
‘Ik zal zoo stevig ontbijten, dat ik geen lunch kan zien,’ bedacht Huib.
‘Maar aan het diner ontkom je me niet,’ dreigde Trix.
‘Dat laat ik op mijn kamer serveeren.’
‘Dus je wilt me de heele dag niet zien? En ik had me er zoo veel van voorgesteld om je sprookjes te vertellen bij het knappende haardvuur.’
‘Stel dat op prijs Huib,’ vond Frank. ‘Dat doet ze niet eens voor de jongens.’
‘Ik vind hier een hatelijke sfeer hangen,’ zuchtte Trix. ‘Wie wil nog thee?’
| |
| |
‘Je lokt het toch zelf uit, Puck,’ zei Mary.
‘Nee, Huib heeft zoo'n funeste invloed op me.’
‘Ja, en die invloed strekt zich, beroerd genoeg, ook uit tot het tweede geslacht,’ merkte Huib somber op. ‘Kijk maar naar Kees en Dolly. Ja, ik wil nog wel van dat brouwsel van jou. Beatrijs.’
‘Asjeblieft Dante.’ - ‘Oh kiss me, and hug me, and fondle me, dear!!’
‘Een invitatie?’ vroeg Huib.
‘Ja, maar niet voor jou.’
‘Dus we gaan allen met een opgewekt gemoed naar de Bosschenburg?’ Mary keek Frank plagend aan.
‘Och,’ hij haalde zijn schouders op. ‘Ik bleef net zoo lief thuis. Maar aan de andere kant.... 't kan best een leuke tijd worden.’
‘Ik zal wel schrijven,’ zei Mary.
‘Heel verstandig,’ vond Huib. ‘Als Trix het zou moeten doen, liep je kans, dat de brief op Oudjaar zou worden verstuurd.’
‘Nee zure jongeling, dat denk je maar. Die zou ik à l'instant hebben gekalkt.’
‘Valt me nog mee. Weet je wel, toen wij verleden jaar in Duitschland waren, dat jouw eenige brief ons door heel Duitschland is nagereisd en gelijk met ons weer in Holland kwam?’
‘Ja maar, ik blaak voor het Kerstmisplan, zie je?’
‘En je blaakte dus niet voor mij?’
‘Bewaar me, natuurlijk niet.’
‘Nu Mary, dat weten we alweer. Geef me nog maar een kopje thee, Bea.’
‘Die man legt aldoor beslag op je tijd.’ Trix strekte haar beenen. ‘Kinderen, ik snak naar de onvolprezen rust van die drie weken buiten en naar de weergalooze, wijde verten, en naar...’
Huib sperde zijn mond open.
‘En naar sparren, die buigen onder een last van sneeuw,’ vulde Frank aan. ‘Ja, ja, Puck kan poëtisch zijn.’
| |
| |
‘Ik dacht, dat je alleen maar teekenen kon,’ zei Huib.
‘Je bent nog lang niet op de hoogte van al mijn talenten,’ spotte ze. ‘Ik kan nog veel meer: Een beetje zingen, een beetje dansen, een beetje dichten en een heel klein beetje teekenen.’
‘Nee Puck, niet al te bescheiden,’ zei Mary. ‘Met teekenen zou je best wat kunnen bereiken.’
‘O asjeblieft niet. 't Is toch immers niks.’
‘Nee, dat mag je niet zeggen.’ Mary schudde haar hoofd. ‘Die laatste caricatuur van Ernst vond ik frappant.’
‘Ja, maar jij bekijkt het met het oog der liefde,’ weerde Trix af. ‘Er zit hoegenaamd niets in mijn gekrabbel van lijntjes, nietwaar m'neer de architect.’
‘Meneer de architect zwijgt.’
‘Wat zul jij buiten prachtige ideeën krijgen voor landhuizen,’ ontdekte Trix met een van haar snelle overgangen. ‘Je kunt meteen alle onbebouwde terreinen om Amsterdam heen volbouwen.’
‘Ja, daar begin ik direct de derde Januari mee.’
‘Bouw je voor mij dan ook een kluis?’
‘Dank je stichtelijk, die zou zoo volmaakt moeten zijn, dat ze niet door menschenhanden kan worden gewrocht. Krijg ik nog thee?’
‘Ja zeur. Jij nog Mary? Frank?’
Bij de theetafel staand zuchtte Trix opnieuw:
‘Neen, jullie bevroedt niet half, hoe ik snak naar de onmenschelijk rustige rust van dat eenzame landhuis daar ergens ver weg, waar geen land meer achter is, en naar....’
Mary glimlachte even, maar Frank boog zich naar Huib toe.
‘Zeg, hoe lang is het geleden, dat ze snakte naar menschen, en leven en mondain gedoe en naar de jazz en de charleston en de blackbottom?’
‘En naar Deauville?’ vulde Mary schertsend aan.
‘Ja, was dat geen vijf maanden terug?’
‘Nee, op de kop af, drie en een half,’ zuchtte Frank.
| |
| |
Maar Trix zei, terwijl ze met de theemuts wuifde: ‘Wees blij, dat ik in jullie leven wat variatie breng, anders zou 't een dooie boel zijn.’
‘Als je maat weet, dat ik voor geen goud met jou getrouwd zou willen zijn,’ zei Huib met klem.
Waarop Trix gracielijk en gansch niet beleedigd met het theeseefje salueerde.
|
|