| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
De sfeer op de Parkweg bleef wat gedrukt.
Mevrouw Jansen vroeg een paar dagen na de avond van het sprookje:
‘Heb je er nog met Harry over gesproken?’
‘Nee,’ zei Babs. ‘Nog niet. Ik wacht een geschikt moment af, ziet U. 't Is zòo iets overweldigends, ik moet hem kalm voorbereiden.’
Mevrouw Jansen lachte de lach van een gemoedelijke samenzweerder.
‘Jij weet wel, wat het beste is kind.’
‘O ja,’ zei Babs vaag.
En op straat, in de tram, op het kantoor, aldoor dacht ze maar aan het aanlokkelijke voorstel, en hoe meer tegenstand het 's avonds in de echtelijke slaapkamer ondervond, hoe verleidelijker het overdag leek in het kleine kantoortje met het matglas en de stoel, die begon te verzakken. Half Maart al. Nog twee weken, dan zei ze de rommel vaarwel. En nòg een maand, dan trokken ze naar de Emmalaan. Want natuurlijk bokste ze het wel voor mekaar.
‘We zullen zoo heelemaal afhankelijk zijn,’ had Harry pas de vorige avond nog weerstreefd. ‘Begrijp dan toch kind, dat we onze zelfstandigheid kwijtraken.’
‘Je kunt onder alle omstandigheden zelfstandig zijn,’ had Babs geantwoord, haar kin in de lucht.
Maar Harry had door zijn haar gewoeld en geprotesteerd: ‘Je wilt me niet begrijpen blijkbaar. Ik geef toe, het voorstel is prachtig.’
‘O, als je dat maar voelt,’ was ze bijgedraaid. ‘Het is een voorstel uit duizenden. Ik begrijp niet Har, dat je nog zooveel bezwaren maakt.’
‘Ik wil eerst met meneer Jansen kennis maken,’ zei hij weer. ‘En
| |
| |
er zelf van overtuigd zijn, dat hij me noodig heeft. Alleen dan zou ik er toe kunnen overgaan. Hoewel ik het idee van ook in de Emmalaan te wonen nièt aantrekkelijk vind.’
‘Nu ja, dat is echt iets voor een man,’ zei ze driftig.
‘Maar ik weet zeker, als je Leida of Titia of Tine...’
‘Hè ja, Tine,’ smaalde ze.
‘... Zou vragen wat die ervan dachten, dan zouden ze het zeker met mij eens zijn.’
‘Zoo, denk je? Nu, enfin, we zullen maar afwachten, tot meneer Jansen aan wal stapt. En bovendien, vergeet niet, dat we in de Emmalaan heelemaal vrij zullen zijn. We krijgen een aparte vleugel.’
‘Maar weet jij wel, wat er van je verwacht wordt in ruil voor die vleugel?’
‘Natuurlijk wel. Personeel drillen, en met mevrouw Jansen de huishouding besturen.’
‘Ja. En van je Jeugd en je Liefde geven elke dag. En als je op den duur daarin te kort schiet, dan zul je je afhankelijkheid eerst recht gaan voelen.’
‘Wat een groote woorden,’ zei ze. ‘Toe, laten we niet kibbelen asjeblieft.’
‘Ik kibbel niet,’ zei hij.
‘Nu ja, dan kibbel ik. Ik zal wel zoet zijn, Har.’ Maar 's avonds begonnen de debatten opnieuw.
En nu, terwijl ze voor de derde keer een verkeerd aangeslagen letter uitvlakte, dacht ze weer aan de vleugel met de parketvloeren, en de groote erker met het schitterend uitzicht. Natuurlijk - ze zou haar huis op de Parkweg missen. Ze droomde even weg in de jaren, die voorbij waren gegaan, samen met Harry en de jongen... De huistelefoon loeide. Babs stak haar tong uit. De Reus bestond al niet eens meer voor haar. Hij kon net zoo goed op een andere planeet wonen, zoo onbelangrijk was zijn omvangrijke gestalte geworden... Weer loeide de huistelefoon. Ze stond op, luisterde, legde de telefoon neer. ‘Ja geliefde, ik kom al,’ zei ze tegen het nu weer stomme toestel.
Vanuit het privékantoor klonken stemmen. Ze stond even stil voor de deur. De eene stem leek zeldzaam bekend. Kom, ze zou het zich wel verbeelden. Er waren meer lichtelijk geaffecteerde mannenstemmen op de wereld. Ze klopte, stapte binnen. De Reus voor zijn bureau, haar monsterend. Hij deed niets dan haar monsteren deze laatste weken... Zoo kalm en onaangedaan was ze. En ze deed niet eens buitengewoon haar best. Andere juffrouwen, na de oneer van een ontslag, hadden gekwijnd, of alle extra energie in het veld gebracht om nog een behoorlijk getuigschrift te krijgen, speculeerend op zijn medelijden. Maar deze hier - koel en beleefd, dat is waar, maar vaak afwezig met haar gedachten... ja, ja, hij kende die blik in iemands oogen, alsof ze door een dikke muur heenkeek... Ze dacht natuurlijk toch aan die gewezen verloofde, al beweerde ze van niet.
| |
| |
Lam gezanik. En het ergste was, dat, waar hij ternauwernood had opgemerkt, dat de andere juffrouwen verdwenen, hun naam al na een halve dag vergeten was - hij zich niet kon voorstellen, dat deze brutale rakker - nee, brutaal was ze niet, ja, brutaal was ze wel - 1 April voor goed verdwijnen zou. Ze hoorde heelemaal niet op een kantoor, en toch hoorde ze er - vreemd genoeg - meer dan de anderen.
Babs deed de deur dicht. De Reus, die haar aankeek met zijn lieftallige haviksoogen, en in de leeren stoel voor het bureau, met zijn halve rug naar haar toe, van Zuilen. Van Zuilen, de radio-maniak, van de fuif bij Fred. Ze kreeg pleizier in de situatie. En op gevaar af, dat de Reus van schrik verstijven zou, stapte ze tot pal voor het bureau, naast van Zuilens lila zijden sokken. Nu keek hij op, haar aan. Hij sprong overeind, zijn hand uitgestrekt.
‘Wel mevrouw van Reede, dàt is aardig, dat ik U hier tref,’ zei hij.
‘Ja, buitengewoon aardig,’ zei Babs en drukte de uitgestoken hand. Ze wierp een blik op de Reus. Hij zat als een standbeeld. Zijn oogen leefden alleen.
‘En hoe maakt U het?’
‘O bèst,’ zei Babs. ‘En U en mevrouw?’
‘Patent - patent. En hoe maakt Uw man het? Die is ernstig ziek geweest, heb ik gehoord.’
‘Ja, hij is heel ziek geweest. Maanden lang, maar hij is nu weer beter.’
Weer een blik op de Reus. Hij had zich voorover gebogen, keek haar scherp aan. Ze knikte tegen hem, ja, wat kon ze anders doen, alsof ze hem zoo moed wilde toedienen om deze buitensporige onthullingen te kunnen verwerken, en ze zei tegen van Zuilen: ‘Ik ben hier op kantoor, ziet U.’
Ze vond van Zuilen best iemand, die haar, niettegenstaande ze met potlood en papier binnenkwam, toch verslijten zou voor een kennis van de Reus, die ook een praatje kwam maken. En aan zijn blik zag ze, dat ze juist had gezien. Mannen waren allemaal onbevattelijke uilen.
‘Ach zoo, juìst... dusse - U - ja juist,’ zei hij pienter. ‘Bevalt het U?’
‘Prima,’ zei Babs met klem. De hand van de Reus hield de pressepapier omklemd. Hij zweeg. Maar dat was slechts de stilte, die de storm voorafging. Als van Zuilen straks zijn lila-zijden hielen gelicht had, zou hij wel losrazen.
‘En Fred en Lily zijn verleden jaar naar Indië vertrokken,’ vervolgde van Zuilen. ‘Daar hebben we zoo van opgehoord. Hij had hier toch een prachtige positie.’
‘Ja, dat is zoo. Maar Fred prefereerde de natuurstaat.’
‘- Fred - Lily - natuurstaat. Toe maar, nog maar meer krankzinnigheden,’ ziedde de Reus inwendig.
| |
| |
‘En weet U, of het hem daar bevalt?’
‘O uitstekend. Fred is in zijn element gewoonweg. Bungelt de heele dag aan de klapperboomen.’
‘Ach zoo.’ Van Zuilen, die eerst nog dacht, dat dit een Indisch beroep kon zijn, zag zijn vergissing in. ‘U schertst nog altijd, zie ik.’ Hij lachte wat witjes. Maar de Reus dacht: ‘Scherts! Brutaliteit noem ik het. Weergalooze brutaliteit!’ - ‘Was U zoover klaar met de correspondentie juffrouw?’ Ziezoo, die zat ook.
‘Ja meneer,’ zei ze.
‘Nu, in elk geval, wacht nog even in Uw afdeeling, tot ik U weer roep.’
‘Best meneer. Dag meneer van Zuilen. Groeten aan mevrouw.’
‘Dank U. Doet U mijn groeten aan Uw man? En hoe maakt Uw zoontje het?’
Komaan, nu wist de Reus de heele familieband.
‘Die maakt het ook heel goed. Hij gaat al naar school. Ja, ja, de tijd vliegt.’ Nog een glimlach voor van Zuilen. Ze stond weer buiten de deur.
Ze klom op de tafel in haar afdeeling. Ze zette haar voeten op de wrakke stoel. Nu, dat zou wat geven straks. Groote woorden, zooals misbruik van vertrouwen, comediespel, moderne grillen. Nu ja, dat was zijn eigen schuld. En ten slotte, ze zou het, voor ze wegging, toch aan de Reus hebben verteld. Dus die paar weken eerder... Ze zag de Reus als Rechter van Inquisitie achter zijn bureau, en zij stamelend zijn toornige vragen beantwoordend ervoor. Ze had er toch plezier in, al zou de Reus dit plezier wel in de kiem verstikken.
Maar het ging heel anders.
Toen ze weer binnengeloeid werd, zat een tamme Reus naar haar te kijken. Ze voelde onmiddellijk, dat hij tam was. Hij schudde zijn hoofd, terwijl hij haar aankeek. Zijn wenkbrauwen waren ter plaatse. Zijn oogen mild.
‘Waarom hebt U zich onder valsche voorwendsels hier binnengedrongen?’ zei hij. Toon in mineur. O, Babs schaterde bijna. Zou het geheele gesprek in deze sombere toon worden gehouden?
‘Ik geloof niet, dat ik me hier binnengedrongen heb,’ zei ze. ‘U hebt me toch zelf aangenomen?’
‘Ik bedoel, toen U hier solliciteerde,’ zei hij geduldig.
‘O toen.’ Babs legde een vinger tegen haar voorhoofd. ‘Tja...’ ze glimlachte, ‘dat was vrees.’
‘Vrees?’
‘Ja, U zei, dat U wenschte, dat ik mijn gedachten op mijn werk concentreeren zou. En U wenschte niet eens een verloofde... Toen durfde ik U niet te openbaren, dat ik een man bezat en een kind en meer zorgen, dan ik U in tien minuten vertellen kon...’
‘Maar toen U hier solliciteerde, solliciteerde U toch als juffrouw Overdijk. Toen wist U toch niets van mijn zienswijzen af.’ Nog steeds de zeer geduldige mineurstem.
| |
| |
‘Neen, dat is waar. Maar ziet U... ik was tevoren al bang, dat ik als mevrouw nergens een kans van slagen zou hebben. En daarom...’
‘Juist. Juist.’ Potlood tegen zijn neus. ‘Neem even plaats - e - mevrouw van Reede. Dat werk kan wel wachten tot morgen.’
‘Och, zeg astublieft juffrouw, zoolang ik nog hier ben,’ zei Babs, in de leeren stoel neerploffend. ‘Klinkt zooveel gezelliger.’
‘Vertelt U me eens wat van U zelf,’ verzocht de Reus, de chef, die met staten wilde binnenkomen, wegwenkend van de deur. ‘Straks meneer Dekker. Over een half uur.’
‘Och, U weet nu bijna alles al. Ik ben getrouwd. Zeven jaar ruim. Mijn man had een Oostersche importzaak. Toen is hij heel ziek geworden verleden jaar Mei - maanden lang is hij ziek geweest. De zaak is geliquideerd. En - ja - toen bezaten we niet veel meer, en ik moest mee aanpakken.’
Ze keek neer op haar handen.
‘En daarna heb ik me onder valsche voorwendsels bij U ingedrongen meneer.’ Ze keek glimlachend op. Maar onmiddellijk keek ze weg van de Reus. Ze tuurde naar de gordijnen, naar een stoelpoot, naar de briefopener, naar de solide brandkast. Ze durfde de Reus niet meer aankijken... want de Reus weende... Hij snuffelde, tastte naar zijn zakdoek. Babs klemde haar handen in mekaar. Zoo meteen sloeg ze ook aan het snikken. Tranen werkten altijd fnuikend op haar in. En mannentranen brachten haar aan de grens van het wanhopige. Dan kreeg je een snikduet. Stel je voor, als de mannenafdeeling het hoorde. Ze wist zich geen raad.
Ze hoestte eens. Ze had niet eens een zakdoek. Zou ze zusterlijk mee moeten weenen in de groote vlag van de Reus. Gauw aan iets plezierigs denken. Emmalaan, Harry opgenomen in de millioenenzaak, auto, buitenhuis met blauwe regen...
‘Och meneer,’ zei ze dan, haar stem was wel wat heesch, ‘er zijn massa's en massa's vrouwen, die het vrij wat moeilijker hebben dan ik het gehad heb.’ - Stilte - ‘En ten slotte heb ik erg geboft,’ zei Babs. Ze snuffelde ook. ‘Ik ben bij U op kantoor gekomen, en ik heb veel bij U geleerd. En die tante van me, die U ontmoet hebt, weet U wel?’ - een schichtige blik naar de Reus. Gelukkig, hij kwam bij - ‘nu, dat was oòk geen tante van me,’ vervolgde ze vroolijk. ‘Dat was een dame, die bij ons inwoonde, en zoodoende de lasten van mijn huishouding verlichtte. Mevrouw Jansen, 'n schat van een vrouw.’
‘En die jongen was zeker ook geen neefje van U?’ informeerde de Reus. Scherts of misnoegen? Nee, scherts!
‘Ja, dat wel gelukkig. Bernard van Reede. Vader dokter op de Prins Hendrikkade. Allemaal waar.’ Ze steunde haar elleboog op het bureau. ‘En het portret wat U gezien hebt, was van mijn zoontje.’ Ze knikte hem blijmoedig toe. Snikduet afgewend. Gelukkig. ‘En de dag, dat U mij hebt opgezegd, weet U nog wel? Toen was ik naar
| |
| |
huis geweest, omdat onze jongen ziek was.’ - O vreeselijk! Alweer op verkeerd terrein. - ‘Hij is nu weer heelemaal beter,’ zei ze vlug.
‘En waar waren Uw man en Uw zoontje, toen ik bij U kwam?’
‘Beiden in Wijk aan Zee, bij heele lieve vrienden. Ze zijn allemaal zoo lief voor me geweest al die tijd.’
‘Nu, dat zult U van mij niet kunnen zeggen,’ zei de Reus, alweer tragisch.
‘O toch,’ fantaseerde Babs. ‘Ja, ik kan moeilijk van U verwachten, dat U me hier met attenties omringen zou. Nee, is 't niet zoo? Maar ik heb toch prettig bij U gewerkt.’
‘En niettegenstaande dat wilt U me verlaten,’ weer de doffe mineurstem.
Babs keek hem ontdaan aan. Of de Reus speelde kostelijk comedie, of ze had hem altijd bloedig miskend. Nee, ze had hem miskend. Maar hij moest uit de mineurtoon worden gesleept in een luidruchtige stemming.
‘Ik geloof anders, dat U mìj hebt opgezegd,’ zei ze, hem dreigend met haar vinger.
‘Dan trek ik hierbij mijn woorden in... Wilt U blijven... e - juffrouw Overdijk?’ Zijn groote klauw over het bureau. Babs legde haar hand erin.
‘Graag,’ zei ze, meegevoerd door de spontaniteit van het oogenblik. ‘O nee, ik kan niet,’ ontdekte ze pal daarop. ‘Tenminste ik kan maar tot 1 Mei blijven.’ En ze ontvouwde voor de belangstellende Reus het forsche plan van mevrouw Jansen!
‘Nu begrijp ik opeens, wie die mijnheer Jansen was, waar Uw tante 's avonds een paar maal over sprak. Weet U wel? Ik heb het later nog in me laten omgaan.’
‘O pientere dot,’ dacht Babs. ‘Wat zegt U van het plan?’ vroeg ze.
De Reus dacht even na. Babs trok voorzichtig haar hand terug. Of zou de Reus zich hebben voorgesteld, om tot het bittere eind met haar hand in de zijne, te blijven door converseeren? Ze moesten toch eens tot de aarde terug! Neen, hij merkte het niet. Gelukkig maar.
‘Dat plan,’ zei hij dan, ‘vind ik maar matig.’
‘Hè meneer,’ ze keek teleurgesteld.
‘Ja. Vooreerst weet U al heelemaal niet of meneer Jansen het voorstel van zijn vrouw ondersteunt, wanneer hij weer in het land is.’
‘Zulke dingen zegt mijn man precies. Het is of ik hem door een telefoon hoor,’ zuchtte Babs. ‘En ten tweede?’
‘En ten tweede zou ik nooit gaan samenwonen. U kunt toch op de Parkweg blijven wonen, als Uw man die prachtige betrekking krijgt?’
‘Maar het een staat in nauw verband met het ander,’ legde Babs geduldig uit. ‘Begrijpt U dat niet? Ik ga mevrouw Jansen helpen om
| |
| |
haar personeel te leiden, en mijn man stort zich in de vleeschexport. Ik kan toch háár huisknecht niet drillen, als ik op de Parkweg woon?’
‘Nee, dat is zoo. En toch lijkt het me maar matig.’ Een klop op de deur. Weer de chef met nieuwe staten. - ‘Enfin, we praten er nog wel eens over. In elk geval blijft U tot 1 Mei.’
‘Ja natuurlijk meneer.’
‘En U kunt nu voor vandaag wel naar huis gaan juffrouw.’
Ze keek op haar horloge. Half vijf. Deze bovenaardsche toestand kon niet blijven bestaan natuurlijk.
‘Uw werk is toch af?’
‘Ja meneer.’
‘Best. Dag juffrouw.’
‘Dag meneer.’
Op straat. Wilde wolken. Een felle wind, die haar voortdreef. Ze liep naar huis, door het Park, waar de vijvers zich verbeeldden meren te zijn. Morgen nam ze een vaas mee en bloemen voor de Reus. Zou die voòr negen op zijn bureau poten. Ze zou hem nog koesteren deze laatste weken, die onmenschelijk menschelijke Reus.
Mevrouw Jansen was uit, toen ze thuiskwam, en Bobbie was uit. Marijke jubelde in de keuken. Op Harry's bureau lag een brief van Fred. Ze liep naar boven. Gauw opknappen en verkleeden voòr Harry thuiskwam. Die leuke jurk met het witte vest. En de schoentjes van grijs peau-de-Suède. Ze ontdekte opeens, dat ze tweestemmig met Marijke mee neuriede. Ze zou best een beetje willen gaan dansen, maar ja, dat was natuurlijk uitgesloten. Ze rende weer naar beneden om Freds brief te halen. Stopte die in de la van haar toilettafel, 's Avonds, als ze met Harry alleen was, zouden ze samen Freds brief lezen. En samen smullen van zijn buitensporigheden.
's Avonds, Harry was moe, gingen ze vroeg naar boven. Aan tafel had ze de getemde Reus geïmiteerd.
‘Ik wist wel, dat hij een lieve man was,’ zei mevrouw Jansen lachtranen wegvegend.
Boven zwaaide ze Freds brief.
‘Kom even gezellig op de divan bij me zitten,’ zei ze. ‘Dan gaan we eerst Frederiks epistel lezen. Ik heb het tot nu bewaard. Brr, hoor je hoe die wind buldert?’ Ze kroop dicht tegen Harry aan. ‘Lees jij voor?’
Fred schreef:
‘Beste jongens. Dit zal vermoedelijk maar een kort schrijven worden, want mijn tijd is zeer bezet. Doch ik kan niet langer wachten met het prachtige nieuws wat ik voor jullie heb. Ik val dan ook maar met de deur in huis, geen vrouw zijnde, die eerst nog fantastische aanloopjes neemt. Harry kerel, er wacht je hier in Juli een heel mooie betrekking. De assistent-administrateur van een naburige plantage - slechts 10 mijl van ons vandaan - gaat in Juli weer naar Patria terug. De administrateur, een vriend van mijn chef, is een buitengewoon
| |
| |
aardige kerel. We bridgen elke Vrijdagavond. Ik heb hem van jou verteld, je antecedenten en wat dies meer zij op de juiste manier belicht - en hij was dadelijk laaiend van enthousiasme, zou Babs zeggen. Natuurlijk zal je vanuit het hoofdkwartier nadere inlichtingen krijgen, dit is alleen een voorlooper. Kerel, het is werkelijk een felicitatie waard. Kans op een toekomstig administrateurschap en emolumenten dien overeenkomstig. Wat zeg je ervan? En wat zegt Barbara ervan? Lily beweert, dat zij er zich nu al op verheugen kan. Per auto kunnen we elkaar in een half uur bereiken. En ik zal me, Babs ter wille, zelfs wel eens per week in smoking hullen, om dansavondjes bij te wonen, die zij misschien organiseeren gaat. Ik heb altijd jouw organisatietalent gevreesd Barbara...
Maar nu alle gekheid daargelaten, ik hoop, dat jullie eensgezind dit nieuwe plan bekijken zult. Ik herinner me namelijk, dat Barbara eens haar vrees heeft uitgesproken voor vergiftige slangen en orangoetangs. Laat die vrees je niet weerhouden om naar dit prachtland over te steken. Er mag hier dan nog wel eens een simpele slang rondwaren, maar heb je die soms in Holland niet? Ik bedoel in menschengedaante? En een orang-oetang zal jou heusch niet schaken Barbara. Niet omdat je niet lief genoeg bent. Je bent lief genoeg om door een heel leger ontvoerd te worden. Alleen de apen hier zijn welopgevoed, zonder menschelijke neigingen.
Harry kerel, ik hoor wel gauw van je nietwaar? En Babs kind, laat de Amsterdamsche attracties nu maar voor wat ze zijn, en kom hier naar dit wondermooie Insulinde, waar 's avonds in de rimboe wel geen lichtreclames schitteren, maar waar de hemel zwaar van sterren is. En de nacht van een bovenmenschelijke stilte en pracht.
Lily en ik groeten jullie hartelijk en we zullen met opengespreide armen op de rede van Tandjong Priok staan als jullie boot in zicht komt. Misschien zwem ik zelfs wel de boot tegemoet.
Frederik.
Dolly kan uitstekend tegen het klimaat hier. Dit om jullie gerust te stellen, wat Bobbie betreft. Fred.’
Harry liet de brief zakken. Hij draaide zich naar haar toe. Hij greep haar arm vast. Zijn heele gezicht was opgeleefd.
‘Babs kind, wat zeg je nu hiervan?’
Ze schoot rechtop.
‘Wat ik ervan zeg? Dat Fred met zijn stilte en zijn sterren en zijn opengespreide armen naar de maan kan vliegen. De idioot!’
‘Meen je dat?’
‘O, ik meen nog veel meer.’ Ze stond op, schopte haar schoenen uit. Eén vloog tegen de toilettafel, één vloog tegen de kast. Ze rukte haar jurk over haar hoofd. Het vest zwaaide de jurk als een vroolijk wit wimpeltje na.
Hij stond ook op.
‘Nu, als jij in zoo'n stemming bent, zal ik er vanavond maar niets
| |
| |
meer van zeggen.’ Hij vouwde de brief weer in de envelop. - ‘Tergend kalm,’ dacht ze.
‘Ik ben brieschend!’ zei ze. ‘Stel je voor, die malle Fred om ons in Indië te willen hebben. Ik dènk er niet aan gewoonweg. Bovendien Papa zou het niet overleven.’
Nu lachte Harry even. ‘Ja, daar is wel kans op. Als Papa je twee maal per jaar ziet, is 't veel.’
‘Maar hij heeft tenminste het idee, dat hij me elke dag kàn zien, als hij wil.’
‘Word asjeblieft niet melodramatisch,’ verzocht Harry strak.
Babs stampvoette.
‘Ik snap gewoonweg niet, dat Fred zoo maar op onze toekomst beslag legt. 't Is te krankzinnig om los te loopen.’
‘Doet hij dat dan voor zijn eigen plezier?’ zei Harry.
‘Natuurlijk doet hij dat. Of dacht je soms, dat hij het voor mijn pleizier deed? Nu, ik kan je dit wel zeggen, je krijgt mij noòit naar Indië.’
Harry ging naar de badkamer.
‘Ik heb je al gezegd, dat ik er vanavond niet meer over praten wil. Ik zal wachten tot je kalm bent.’
‘Ik word heelemaal nooit meer kalm,’ riep Babs hem na. ‘Ik blijf zieden als ik maar aan Indië denk.’
Ze plofte scheef voor haar toilettafel neer.
‘Stel je voor. Indië! Ze ging nog liever naar Lapland. Nu ja, 't was natuurlijk aardig van Fred, dat hij aan Harry gedacht had. Maar er zat ook eigenbelang bij... of nee,’ - ze dook naar haar pantoffel - ‘nee, zoo was Fred toch ook weer niet. 't Was pure vriendschap en onbaatzuchtigheid, en gemeen van haar om zoo te keer te gaan... maar naar Indië ging ze niet. Liever... nu ja, alles liever dan dat!’
De volgende morgen zei ze, voor ze naar beneden ging:
‘Ik heb graag, dat je niet met mevrouw Jansen over die malle brief spreekt. Ik weet zeker, dat ze het niet overleven zal.’
Harry strikte zijn das voor de spiegel. ‘Dat is numero twee, die het niet overleven zal,’ zei hij.
‘En ìk zal Fred wel terugschrijven,’ zei ze met klem.
‘Neen, dat zal ik wel doen.’
‘En wat zul je hem dan terugschrijven?’
‘Dat zullen we samen overeenkomen. Je moet niet denken, dat ik, buiten jou om, een gewichtig besluit nemen zal.’
‘Als je maar weet, dat het heelemaal niet gewichtig is. 't Is absoluut en onherroepelijk “nee”.’
‘Nu ja, dàt zullen we juist samen bespreken.’
‘Ik weet zeker,’ zei Babs, ‘dat ik vandaag tot niets in staat ben. Ik ben gewoonweg uit mijn evenwicht gerukt.’
‘Je suggereert je zelf die bespottelijke nonsens,’ zei Harry. ‘Je weet niets van Indië af. Wat kun je dan op Indië tegen hebben?’
Babs hield de handen voor haar ooren.
| |
| |
‘Als je Indië zegt, voel ik me gewoonweg wild worden. Schei er in vredesnaam mee uit.’
Harry haalde zijn schouders op. Beter maar te zwijgen. Ze scheen werkelijk nog buiten zichzelf.
Maar beneden, terwijl ze theeschonk, begon ze er weer over:
‘Ik begrijp gewoonweg niet, dat je tegenover het plan van mevrouw Jansen zoo sceptisch staat. Terwijl Freds voorstel, nu ja, je beheerscht je... maar inwendig sta je in lichte laaie.’
‘Freds voorstel is dan ook oneindig veel aanlokkelijker.’
Ze hield de trekpot geheven!
‘Aanlokkelijker! Hoe kun je zoo onmogelijk zot zijn om dat te zeggen.’
‘Omdat het waar is. Vooreerst is het voorstel van mevrouw Jansen nog betrekkelijk vaag, terwijl Fred met feiten voor den dag komt. En dan kan ik je dit wel zeggen: Liever in Indië de gouden vrijheid, dan hier...’
Ze legde de vingers op haar lippen. ‘Sst.’ Ze luisterde. ‘Ik dacht, dat ik mevrouw Jansen hoorde.’
Maar het was Bobbie, die krijgshaftig door Marijke naar binnen werd geleid. Babs zette Bobbie wat driftig op een stoel, bond hem zijn slab voor.
‘Geef me nog een kopje thee,’ zei Harry. ‘Het wordt mijn tijd.’
Ze had een diepe rimpel tusschen haar wenkbrauwen. Ze zette het deksel hardhandig op de suikerpot, gooide met de theelepeltjes.
‘Als je nu verstandig bent -’ Harry vergeleek zijn horloge met de klok - ‘praat er dan deze heele week niet meer over. Probeer er ook niet aan te denken, dan weet ik zeker...’
‘Ik zal aan niets anders kùnnen denken,’ viel ze hem wild in de rede. ‘En ik zal er nooit meer een enkele nacht van kunnen slapen.’
‘Kom, kom, dat zal best meevallen.’ Hij wilde zijn hand op haar arm leggen, maar ze trok zoo woest haar arm terug, dat ze een bordje van de tafel stootte. En ze zei:
‘Ik werp me aanstonds aan de borst van de Reus, en dan bulk ik het uit.’
‘Ja, doe dat vooral,’ zei Harry. ‘Hij zal er ongetwijfeld buitengewoon door gevleid zijn.’
‘De Reus is tenminste een man, die me begrijpt.’
‘Dat is heel prettig voor je.’ Hij stond al bij de deur.
‘Dag Pap,’ riep Bobbie.
Hij kwam nog terug. Bobbie sloeg zijn armen om Harry's hals. ‘Dag Pap,’ zei hij nog eens.
De deur viel achter hem dicht en de buitendeur.
‘Pap heeft jou niet goeiendag gezegd,’ ontdekte Bobbie.
‘Pap heeft het te druk,’ zei ze, haar brood verkruimelend.
‘Heb je hoofdpijn?’
‘Ja. Eet maar zoet door.’
| |
| |
Mevrouw Jansen kwam ook beneden.
‘Goed geslapen kind?’
‘Ja best. U ook?’
‘Heerlijk. Dag Bobbie. Geef tante Lien een kusje.’
‘Mam heeft hoofdpijn,’ zei deze heer der schepping.
‘Och ja? Heb je hoofdpijn? Neem een aspirientje, en ga nog even liggen.’
‘Nee, ik ga naar het kantoor. En dan laat ik me eerst even doorwaaien.’ Ze glimlachte, ‘'t Is heelemaal niet erg.’
O, gelukkig op straat. In haar tasch een vaas voor de Reus. Op het Leidscheplein kocht ze een groote bos tulpen. Ze was heel vroeg, half negen pas, alle tijd, om de Reus met de bloemen te verrassen. Alleen hoopte ze maar, dat niemand van de mannenafdeeling haar overrompelde, terwijl ze de bloemen op zijn bureau zette. Ze zouden natuurlijk gnuiven en grijnzen en mompelen. Terwijl anders de tulpen heel goed voor een hulde van mevrouw Reus zouden kunnen doorgaan. Maar alles verliep goed. Om kwart voor negen zat ze in haar geliefkoosde houding op de tafel, voeten op de wrakke stoel, hoofd in de handen. ‘Indië, stel je voor! Weg van alles, wat ze zoo lief had. Weg van het Parkweghuis, wat nu opeens zoo oneindig dierbaar leek. Gaan wonen in de wildernis in een huis waar je doorheen kon kijken en waar zwarte bedienden rondslopen, en beesten van de zoldering tuimelden, en een tijger je voorgalerij kwam binnenwandelen, als je zat te theedrinken...’
Ze schrok op. De huistelefoon loeide.
‘Ja meneer, ik kom.’
De Reus liep door de kamer. Ze kwam zoo haastig binnen, dat ze bijna tegen hem aanvloog, want ze vermoedde hem op zijn gewone plaats achter het bureau, met de tulpen in zijn elleboog. Hij stak zijn hand uit.
‘Zijn die bloemen van U?’ Recht op zijn doel af, ging de Reus. Flinke man.
‘Ja meneer. Een zoenoffer.’ Ze lachte naar hem op.
Hij schudde haar hand.
‘Dank U wel. 't Is heel lief van U.’
‘O heelemaal niet,’ zei Babs. ‘Houdt U van bloemen?’
‘Och, daar heb ik nooit over nagedacht,’ bekende de nuchtere Reus. - Dat was de man, die gister geweend had! - ‘Maar-’ met een blik op de tulpen, die, niettegenstaande de meest krasse verzekeringen van de bloemenkoopman, reeds als treurwilgen overhingen - ‘het staat wel vroolijk. Hebt U uw blocnote bij U?’
‘Ja meneer.’ Ze was even teleurgesteld. Ze had gehoopt op een vriendelijk gesprek en een meevoelend woord. Inplaats daarvan kreeg Ze een bende brieven op, en, als de tulpen niet hun roode hoofden tot op de pressepapier en de briefopener en de inktpot hadden neergebogen, zou de idylle van de vorige dag een droom hebben geschenen.
| |
| |
Maar 's middags om vier uur, toen ze binnenkwam om de post te laten teekenen, zat de Reus welwillend achter een dikke sigaar. En de eene brief na de andere werd vlot geteekend.
‘Dat zag er goed uit vandaag,’ zei hij.
‘Ja? Hm,’ zei Babs.
... kocht ze een groote bos tulpen.
‘Waarom hmmm?’ vroeg de Reus.
‘Zoo zag het er altijd uit,’ zei ze wat spijtig.
De Reus nam zijn lorgnet af.
‘Mankeert er wat aan?’
‘Nee, niets,’ weerde Babs af.
‘Maar U ziet er niet gewoon uit,’ ontdekte hij.
‘Ik ben zoo blij, dat U mijn brieven zoo goed vindt,’ knikte ze.
| |
| |
‘U ziet er juist heelemaal niet blij uit.’
Babs schuifelde met de punt van haar schoen over het vloerkleed.
‘Ik ben ook niet blij,’ zei ze dan.
‘Wat is er dan?’ De Reus zette zijn lorgnet weer op. Hij was toch wel even bang voor huiselijke confidenties. Ja, dat kon je verwachten als je getrouwd personeel hadt.
‘Het zal U niet interesseeren.’ Ze bleef naar haar schoenpunt kijken.
‘Maar natuurlijk zal het me interesseeren.’ De Reus belde Karel om het brievenmandje weg te halen. ‘Doe de post in de enveloppen, postzegels erop. En laat meneer Dekker je controleeren. - Zoo'n jongen wordt nooit wat,’ zei hij lichtelijk kwaadaardig achter Karels verdwijnende rug. ‘Ga even zitten juffrouw.’
Ze trachtte het hoofd van de meest melancholische tulp weer op te richten.
‘Nu, stort Uw hartje maar uit,’ drong hij aan.
‘Hartje,’... de meelevende engel. Ze keek hem aan, en dan, de woorden tuimelend over mekaar, vertelde ze hem van Fred en van Freds brief.
‘Dat is dus de vrind van de natuurstaat, waar U 't gister met van Zuilen over had.’ Of de Reus bij was! Ze knikte.
‘Ja, en nu wil hij ons ook in de natuurstaat sleepen. En mijn man, die in Indië geboren is, zijn vader was assistent-resident, is natuurlijk in de wolken. Wat zegt U ervan?’
‘Nu, als ik heel eerlijk wil zijn, dan lijkt me dit plan nog niet zoo kwaad.’
Ze keek hem verschrikt aan.
‘Meent U dat?’
‘Ja natuurlijk. Hebt U dan wat op Indië tegen?’
‘Ik - ik ging nog liever op het uiterste puntje van de Noordpool zitten,’ zwoer Babs.
‘Maar daar zullen geen plantages zijn,’ zei de Reus. ‘Kom, kom, Indië valt best mee. Ik heb ook een dochter getrouwd in Batavia. Die vindt het er heerlijk. Zou niet graag terugwillen.’
‘Nu ja, Batavia, of de wildernis, die Fred voor ons gereserveerd heeft. Dat is nogal een verschil.’ Ze knipte met haar wimpers. Ze kon wel huilen.
‘Weet U, waarover ik gister nog nagedacht heb?’ vroeg de Reus. ‘Die meneer Jansen, heeft die heelemaal geen opvolgers voor zijn zaak?’
Babs dacht aan de door haar verdonkeremaande neven.
‘Nee. Een paar neven,’ zei ze dan luchtig. ‘Niets bijzonders.’
‘Hoe bedoelt U dat? Niets bijzonders.’
‘Ze zijn niets waard voor de zaak. Dat zegt mevrouw Jansen zelf.’
‘Ik heb zoo'n idee, dat dat allemaal niet zoo vlot zal verloopen als U zich in Uw optimisme voorstelt. 't Kan zijn, dat ik het te somber inzie, maarre...’
| |
| |
‘Natuurlijk ziet U het te somber in,’ zei ze haastig.
Hij ordende zijn bureau.
‘Nu, U houdt me wel op de hoogte nietwaar? En als ik U van dienst kan zijn met het een of ander...’
Babs stond op. ‘Ik heb een gevoel, alsof ik aan de vooravond van iets ontzettends sta.’
‘Kom, kom,’ zei de Reus, die dat natuurlijk weer overdreven vond. ‘'t Zal alles wel gaan, zooals het gaan moet.’
Ze dacht: ‘Ik wou, dat je niet zoo fatalistisch was. En je snapt geen laars van mijn ziel.’
‘Hebt U nog gewandeld vanmiddag?’
‘Nee meneer.’
‘Ga dan nu maar naar huis. En ik zou niet piekeren vòòr mijn tijd.’
‘Ik hoop niet, dat de mannenafdeeling aan het muiten slaat, als ik’ - ze keek op haar armbandhorloge - ‘elke dag om half vijf er tusschen uit tijg.’
‘Twee keer is nog niet elke dag,’ zei de Reus.
Ze keek hem even onderzoekend aan. Nee, hij blikte ernstig terug. Ze had gedacht aan zijn breede borst uit te snikken, figuurlijk gesproken natuurlijk. Nu, 't leek er niet veel op. Ze draaide de deurknop rond.
‘Dag meneer,’ zei ze.
‘Juffrouw.’ Stem vanachter de tulpen.
Ze kleedde zich aan. Ze had meegevoel noodig, zooals een dorstende in de woestijn naar water snakte. Ze ging even naar de Hertels. Tijd genoeg.
Op de Leidschekade was alleen Titia thuis.
‘Rienk is met de tweelingen langs de Amstel op de kattenjacht,’ zei ze.
‘Ook een rare liefhebberij,’ vond Babs. ‘Wat moet je hier met nog meer katten doen. Jullie hebt er al een stuk of vier rondsjouwen.’
‘Twee pas,’ zei Titia. ‘Moeder en dochter. Wat ben je onbevattelijk Babetje. Ze zoeken wilgenkatjes.’
‘O zeg dat dan. - Titia, ik hoop, dat je in een meelevende bui bent.’
‘Altijd. Als je maar zitten gaat. En niet zoo blijft ijsberen.’
‘Mijn hart is tot berstens toe vol.’
‘Ga zitten en vertel.’
‘Ik zal bij 't begin beginnen, wat een diep geheim is. En eindigen bij het eind, wat geloof ik oòk een diep geheim is.’
‘Als je me maar niet vraagt om alles voor Rienk te verzwijgen. Want dat kan ik niet. Ik biecht hem zelfs mijn droomen.’
‘Nee, je mag het Rienk wel vertellen. Als je 't maar niet van de daken schreeuwt.’
‘Geen nood,’ zei Titia.
En Babs vertelde. Eerst van mevrouw Jansens voorstel. Zònder de neven.
| |
| |
‘O leuk!’ zei Titia.
Babs herademde.
‘Alleen... ik geloof toch niet, dat ik het zoo bar leuk zou vinden om in de Emmalaan te gaan wonen.’
‘Titia, wat bekrompen!’
‘Heelemaal niet bekrompen.’ Ze keek om zich heen. ‘Nee, vrijheid blijheid Babs.’
‘Maar het een houdt verband met het ander,’ verdedigde Babs weer. ‘Begrijp dat dan toch. Ik moet mee personeel drillen.’
‘Kan mevrouw Jansen dat dan niet zelf? Ze drilt Marijke toch ook?’
‘Nu ja, Marijke,’ zei Babs, zoò minachtend, alsof dit trouwe kind tot een apart menschenras behoorde. ‘Marijke is nog in het drilstadium. Je kunt Marijke toch niet met een huisknecht vergelijken?’
‘Moeilijk,’ vond Titia. ‘Zie je, ik vind mevrouw Jansen een schat van een vrouw, en ik zou haar graag maanden willen hebben te logeeren, maar...’
‘Nu, wat zeur je dan Titia.’
‘Maar logeeren is nog geen inwonen. Stel je voor, dat het eens niet goed gaat Babs, om een nu nog onnaspeurlijke reden.’
‘Onzin, het gaat natuurlijk goed.’
‘Best mogelijk. Maar als het niet goed gaat, benijd ik Harry die betrekking heelemaal niet.’
‘Er zal nooit sprake zijn van niet-goed-gaan,’ hield Babs koppig vol.
Titia zuchtte. ‘Ik zeg mijn eerlijke opinie Babs. Het zou even gemakkelijk zijn om enthousiast met je mee te dwepen, alleen niet zoo eerlijk.’
‘Nee, dat is wel zoo.’
‘Is het tweede geheim van dezelfde aard?’
‘Ongeveer.’ Ze vertelde van Fred.
‘O leuk,’ zei Titia, terwijl ze Babs verrukt aanstaarde. ‘Kind, dat zou nu mijn ideaal verwezenlijkt zijn, wil je dat wel gelooven?’
Babs verstijfde letterlijk.
‘Nee, dat kun je niet meenen.’
‘Ik meen het absoluut. Als ik zeker wist, dat Rienk in Indië bestellingen zou krijgen, trok ik er zoò met mijn heele kroost op af.’
‘Dat heb je me nooit eerder verteld,’ zei Babs somber. Ze dacht: ‘Als ik het geweten had, zou ik niet zoo grif mijn hart bij Titia hebben uitgestort.’
‘Nee, dat verlangen heb ik altijd diep in mijn hart opgeborgen gehouden. Ik geloof niet, dat je makkelijk praat over iets, wat je bitter graag zou willen en wat toch wel nooit gebeuren zal. Zoo onvruchtbaar.’ Ze reikte naar een schaaltje met bonbons. ‘Hier Babetje, snoep eens.’
Gedachteloos wikkelde Babs de bonbon uit het papiertje.
| |
| |
‘En wat doen jullie nu?’ vroeg Titia opgewekt.
‘Weet ik nog niet. Ik ben fel anti-Indië!’
‘O ja? waarom?’
‘Dat zul jij, als vurig Indionees toch wel niet begrijpen,’ zei Babs. ‘Laat ik er daarom maar over zwijgen.’
‘Kijk, je moet niet denken, dat ik het prettig zal vinden, als jullie misschien naar Indië verdwijnen. Het idee vind ik monsterlijk gewoonweg.’
‘O, dat weet ik wel. Maar we zullen niet naar Indië gaan. Troost je.’ Babs stond op.
‘Ga je al weg?’
‘Ik ben te rusteloos om lang te zitten. Ik voel me net als iemand, die twee aanbidders heeft, en niet weet welke ze kiezen moet.’
‘Altijd de minst aantrekkelijke kiezen,’ ried Titia. ‘Die kan niet anders dan meevallen.’
‘Ik dacht, dat je de beste kiezen moest,’ zei Babs.
‘Gaat meestal samen,’ vond Titia. ‘We komen deze week een avondje. Goed?’
‘Ja uitstekend. Als je maar nergens over kikt.’
‘Geen woord. Daàg.’
Titia wuifde haar na uit de erker. Zoo vertrouwd was alles. Ze kon zich gewoonweg niet voorstellen, dat ze dat eens allemaal missen zou...
Aan tafel had Harry ook hoofdpijn.
‘'t Zit zeker in de lucht,’ vond mevrouw Jansen. ‘Hoe is jouw hoofdpijn kind?’
‘Ook nog niet heelemaal over,’ zei Babs.
Hoofdpijn aan weerszijden verklaarde tenminste de gedrukte stemming. Na tafel zei Harry, dat hij even naar de Prins Hendrikkade ging, en Babs ontdekte, dat ze in geen dagen bij Gerard en Leida geweest was. ‘Vindt U 't erg om alleen te blijven, tante Lien?’
‘Welnee kind. Ga gerust hoor.’
Ze gingen samen de deur uit. Harry en zij. Ze gingen ieder een andere kant uit, Harry en zij.
Gerard deed haar open.
‘Is de Duitsche Adèle er van door?’
‘Neen, die is naar een Deutsche Verein-avond. Kom binnen, kom binnen.’
Met zijn daverende stappen achter haar - hij had qua stap wel wat van de Reus - liep ze naar de huiskamer, waar Leida huiselijk te mazen zat, en Gerard bij Leida's bureautje in de hoek een stapel schriften aan 't corrigeeren was.
Ze viel neer in de stoel bij de haard.
‘Gezellig is 't hier,’ zei ze. ‘Kan ik je helpen Leida?’
‘Nee, blijf maar rustig zitten, en vertel ons wat nieuws.’
‘Ik heb nieuws bij bosjes,’ zei ze. Leida legde haar kous neer. Gerard kwam er ook bij zitten. En dan begon ze te vertellen van
| |
| |
mevrouw Jansen, van Fred. ‘Zeg jullie nu eens, wat jullie het beste lijkt,’ zei ze.
‘Dat gaat maar niet zoo een, twee, drie,’ vond Gerard. ‘Harry is natuurlijk pro-Indië.’
‘Ja, en ìk ben pro-Jansen. Kunnen jullie je de afgrijselijke verwikkelingen voorstellen, die hiervan het gevolg zullen zijn?’
‘Nee,’ zei Leida kordaat. ‘Dat kan ik niet. Je doet natuurlijk, wat Harry het beste vindt. In zoo'n geval zal de vrouw zich moeten schikken naar de man.’
‘O Leida!’ riep Babs ontzet. ‘Dat is middeleeuwsch gewoonweg. Ik heb toch ook mijn eigen meening.’
‘Die je moet prijsgeven voor de meening van je man,’ zei Leida weer.
‘En wat zeg jij dan Gerard?’
‘Ik zou zeggen: Kijk even de kat uit de boom, en wacht tot meneer Jansen weer in het land is, voòr je besluit wat te doen. Zou je dat kunnen met het oog op de Indische betrekking?’
‘Vast wel,’ zei Babs, die bij de welvertrouwde naam Jansen weer wat opleefde. ‘Je bent een man naar mijn hart Gerard.’
Leida trok zoo driftig de draad door de kous, dat hij brak.
‘Je moet niet denken,’ zei ze, ‘dat ik het niet ellendig vind, als jullie naar Indië zouden gaan. Ik kan er me niet eens een voorstelling van maken, hoe het zijn zal, als ik jullie niet meer hier heb.’
Ze rukte haar hand uit de kous, zocht naar haar zakdoek. Babs keek in de vlammen van de haard, die langer werden en ineens leken te krimpen. Ze stak met afgewend gezicht haar hand naar Leida uit.
‘We gaan toch immers niet naar Indië,’ zei ze dan schor.
|
|