| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
De gedrukte stemming was niet vol te houden, en hoofdpijn was ook niet vol te houden. Dus zei Babs de tweede avond na het conflict - mevrouw Jansen was nota bene met hoofdpijn naar bed gegaan, ‘'t zit toch heusch in de lucht kind. Maart is zoo scherp,’ - ‘Zeg Har, ik heb een voorstel.’
Ze breide een trui voor Bobbie. Alleen de rechte stukken. Wanneer er op geheimzinnige plaatsen gemeerderd en geminderd moest worden, ging de trui in handen van tante Lien over. Harry zat voor zijn bureau en ruimde oude correspondentie op.
‘Nu, en dat is?’ vroeg Harry.
‘Schrijf Fred precies hoe de toestand hier is. Nee, ik bedoel niet de hoofdpijn-toestand. Maar vertel hem van het voorstel Jansen, en dat jij het nog graag even wilt aanzien.’
Harry leunde zijn hoofd op zijn hand. ‘Neen, dat doe ik liever niet. Fred zal er niets van begrijpen.’
‘Nu, dan zal ik het wel doen,’ zei Babs, direct weer strijdlustig. ‘Van mij zal hij het best begrijpen.’
Maar Harry schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, dat gaat niet. Ik kan trouwens nog best even met antwoorden wachten, tot ik die brief van het hoofdkantoor ontvangen heb.’
‘O ja, dat kan best.’ Babs keek verruimd. ‘Natuurlijk kan dat. Gek eigenlijk, dat die brief er nog niet is.’ Ze zag in gedachten al een hoofdkwartier, dat zich bedacht had.
‘Heelemaal niet gek. Dat gaat zoo vlug niet.’
Babs breide enthousiaster. 'n Dwaas kind was ze, om zich zoo over Indië op te winden, terwijl er nog een heerlijke kans was, dat er heelemaal niets van kwam.
Stilte. Breipennen, die kletterden. Papier, dat verscheurd werd.
| |
| |
‘Weet jij ook?’ zei Harry dan, ‘wanneer meneer Jansen precies terugkomt?’
‘Nee. Er was eerst sprake van Mei. Maar tante Lien zegt, dat meneer Jansen een grappenmaker is, die van verrassingen houdt, en op een goeie dag voor onze deur zal staan.’
‘Zoo. Als hij dan vanavond maar niet komt,’ zei Harry.
Babs legde haar trui neer. Ze liep op hem toe, slingerde haar armen om zijn hak.
‘Harry, noòit meer boos op mij zijn?’
‘Maar jij moet redelijk wezen,’ zei hij.
‘Dat weet ik wel. 't Is alleen zoo moeilijk om redelijk te zijn, als je hart bijna breekt.’
Hij lachte. ‘Kom, kom, dat breken zal nog wel wat meevallen.’
Ze leunde tegen zijn stoel.
‘Harry?’
‘Ja?’
‘Als meneer Jansen nu een schat van een man blijkt te zijn, die dikke tranen weent van verrukking, omdat hij jou gevonden heeft, zou je dan wel hier willen blijven?’
Hij streek over zijn voorhoofd.
‘Och ja. Als die man net zoo kinderlijk naïef is, als jij en tante Lien, dan zou ik dat wel doen. Maar toch hoofdzakelijk om jou Babs.’
Ze draaide de prullemand rond in haar handen. En ze wenschte vurig, dat meneer Jansen de gedroomde naar-een-opvolger-snakkende man bleek te zijn, zooals zij hem zich voorstelde. Ze dacht: ‘Nu maar niet over Indië beginnen. Dat is nog steeds een teer punt in onze conversatie.’
Ze nam de trui weer op. Ze liet een steek vallen, diepte die weer uit de afgrond. Ze neuriede, met haar beenen broederlijk naast die van Harry in de groote voetenzak. Indië verdween hoe langer hoe meer in een nevel, en de Emmalaan, en de auto, en het buitenhuis met de rozentuin, was tastbaar voor haar oogen.
***
Een week daarna lag 's avonds naast Harry's bord een getypte brief uit Indië met de onuitsprekelijke naam van een rubberonderneming in de linkerbenedenhoek van het couvert. Babs was laat. Ze kwam gelijk met Harry thuis. Ze zagen gelijk de brief.
‘Eerst maar eten,’ zei Babs. Die brief had ze wel zòo in stukken willen rijten en opkauwen, zooals spionnen deden in tijden van gevaar. Ze zag die brief op het bureau liggen als een grijnzende sater. Ze at haast niet.
Na tafel - toen mevrouw Jansen en zij met Bobbie naar boven gingen - zat hij al voor zijn bureau, met de onheilsbrief geopend in zijn handen.
Ze dacht, terwijl mevrouw Jansen keuvelde, en zij Bobbie waschte:
| |
| |
‘Natuurlijk kan die administrateur zich nog bedacht hebben. Niets zoo veranderlijk als de mensch. En dat hij dit in eenige kiesche woorden meedeelt.’
In dat geval zou ze die begrijpende ziel best iets pleizierigs willen aandoen. Als hij in Holland kwam, te logeeren vragen, of iets dergelijks.
Maar beneden - ‘ik trek even een warmere japon aan kind. Begin April al en nog zoo koud,’ had mevrouw Jansen gezegd - beneden gaf Harry haar zwijgend de brief. Ze las hem door, haar mond vastgesloten, haar kin koppig.
‘Wat zeg je van dat schitterende aanbod?’ vroeg Harry, toen ze de brief zakken liet.
‘Je moet altijd nog afwachten of het wel zoo schitterend blijkt te zijn.’
‘Kom, kom, dan zou Fred er ook niet zoo enthousiast over geschreven hebben.’
‘Nu ja, in elk geval, je wacht met je beslissing tot meneer Jansen hier is. Die kan elke dag hier zijn.’
‘Alleen - ik zal nu wel gauw moeten decideeren.’
Babs ging voor de serredeuren staan. Ze dacht eraan, of ze meneer Jansen niet door een radio-omroep naar huis kon doen snellen. Op die manier werden ook misdadigers opgespoord en verloren honden. Ze zou er morgen eens met de Reus over spreken. Wellicht wist die er raad op. Als ze nu eens een nood-call uitzond. Niet zoo verontrustend natuurlijk, dat meneer Jansen er wat van kreeg, maar verontrustend genoeg om hem direct in een vliegmachine te doen klimmen op weg naar Holland. En dan zou zij er voor zorgen, eerst zelf op een kalme, plezierige wijze meneer Jansen te koesteren. Want Harry zou natuurlijk strak zijn en heelemaal niet beste-beentje-voor-zetterig. Nee, 't kon nog best in orde komen.
Toen ze 's aconds zaten te theedrinken, ze had de haard extra opgestookt - Mevrouw Jansen de hals wrochtend van Bobbie's trui en Harry verdiept in een boek over Kunstgeschiedenis - werd er gebeld. Er werd uitdagend gebeld.
‘Dat is Titia,’ zei Babs, opkijkend van het kluwen, dat ze opwond.
Marijke liep door de gang, praatte lang aan de voordeur.
‘Marijke converseert nu letterlijk met alle visite,’ zei Babs.
‘Och, 't is een goed kind,’ vond mevrouw Jansen. ‘Ik heb haar al gevraagd, of ze tweede meisje wil worden bij ons.’ Dit met een zijdelingsche blik op Harry. Want Babs had toch eindelijk moeten bekennen, dat Harry eerst met meneer Jansen als man tot man wilde praten.
‘Och ja, natuurlijk,’ had mevrouw Jansen geantwoord, ‘dat begrijp ik best.’ Daarom maakte ze af en toe kleine duistere toespelingen op de toekomstige Emmalaan-combinatie.
Marijke gooide de deur open.
| |
| |
‘De femilie is hier,’ zei ze.
Ze keken alle drie naar de deur. Op de drempel stond een kleine, dikke man met bakkebaardjes en een wild-geblokt vest. Die man hield zijn armen wijd opengespreid.
‘Line...’
Een klein kreetje van mevrouw Jansen. De trui, die wegvloog. Het kluwen, dat om haar voet gewonden, met haar meedanste.
‘Leendert!’
Harry en Babs stonden op. Het was meneer Jansen!
Mevrouw Jansen weende op meneer Jansen's schouder. Hij klopte haar maar steeds op de rug.
Het was meneer Jansen!
‘Nu, en wat zeg je wel van die verrassing!’ zei hij.
‘Ik ben er kapot van,’ snikte tante Lien.
Babs schoof gauw een stoel bij.
‘Ja, dat zijn momenten in je leven,’ zei ze hartelijk.
Mevrouw Jansen, nog wat nasnikkend, stelde voor: ‘Dit zijn nu Babs en Harry.’ Babs was in twee stappen bij meneer Jansen. Harry hield zich natuurlijk weer op de achtergrond.
‘Zoo, zoo, mevrouwtje, van u heb ik al zooveel goeds gehoord!’
Babs straalde, schudde zijn hand. Hij stak ook Harry zijn hand toe. ‘Meneer van Reede. Heel aangenaam.’
En toen zaten ze met hun vieren om de haard.
Meneer Jansen wreef zijn handen.
‘Ik ben met de vliegmachine van Londen gekomen. - ‘De nood- | |
| |
call,’ dacht Babs. - ‘Ik had de jongens nog getelegrafeerd Line. Die waren met de auto in Schiphol.’
Mevrouw Jansen kuchte en keek verlegen en zei: ‘'t Is maar goed, dat ik het niet geweten heb Leendert. Ik ben altijd zoo zenuwachtig, als ik weet, dat jij in de lucht vliegt.’
‘De jongens!’ dacht Babs. ‘Zouden dat wellicht de beide verdonkeremaande neven zijn?’ Ze kreeg een koud gevoel langs haar rug.
‘En hebt u een interessante reis gehad meneer Jansen?’ vroeg Harry.
‘Ja, dat gaat best. Veel gezien hè, en overal zoo eens rondgesnuffeld. Mooie relaties gemaakt. Nee, 'k ben niet ontevreden.’
Babs wist meteen, dat meneer Jansen een type was, dat tien keer om de wereld reizen kon, zonder te weten, dat Japan het land van de kersenbloesem was, of Australië het land van de kangeroe. Maar hij kon je natuurlijk op een haar vertellen, hoeveel bussen vleesch de fabrieken in Chicago dagelijks exporteerden.
‘Drinkt U thee met ons? Of wilt U liever iets meer opwekkends?’
‘Nee, graag een kopje thee.’
Babs maakte zich verdienstelijk bij de theetafel.
Meneer Jansen zei: ‘'t Doet me goed, dat je er zoo patent uitziet oudje. Meneer en mevrouw hebben uitstekend voor je gezorgd.’
‘Dat heb ik je toch ook geschreven,’ zei mevrouw Jansen ijverig.
Harry bood sigaren en sigaretten aan. ‘U bent een heele tijd weggeweest,’ zei hij.
‘Bijna tien maanden, ja, dat is niet voor de poes.’ Mijnheer Jansen trok langzaam zijn sigaar aan, blies de rook uit. Zoo huiselijk leek alles, dacht Babs bij de theetafel. Alsof ze al in de Emmalaan woonden, en tante Lien en... - Zou ze Oom Leendert gaan zeggen in de nabije toekomst? - en oom Leendert op bezoek in hun Vleugel.
‘Suiker en melk meneer Jansen?’ vroeg ze.
Hij wipte even overeind. ‘Graag mevrouw, veel melk astublieft.’
Babs in haar ijver, keerde de melkkan bijna om.
‘En heeft het Uw zaak hier geen kwaad gedaan, dat U er zoo lang uit bent geweest?’
Babs kwam met het blaadje met kopjes aandragen. Ze schoof een klein tafeltje bij. Ze wist dat Harry die vraag uit pure belangstelling deed. Maar haar overgevoeligheid zocht achter de simpele belangstellende woorden al weer een strikvraag.
‘Neen, neen, dat geloof ik niet. Ik heb twee neven in mijn zaak, ziet U. Flinke zelfstandige jongens. Die hebben me voortdurend op de hoogte gehouden. Ze waren in Schiphol om me te halen.’ - Dit laatste scheen meneer Jansen buitengewoon aandoenlijk te vinden, - dacht Babs, die een gevoel had, alsof de muren om haar heen instortten.
Ze raapte de trui op, die van de divan gegleden was. Ze keek eens even vlug naar mevrouw Jansen. Die had een schuldig hoofd, en
| |
| |
verfrommelde haar zakdoek tot een prop. Naar Harry keek ze maar niet.
‘Ja,’ zei meneer Jansen, als laatste klap op de vuurpijl, ‘het is een zegen, wanneer je zelf geen kinderen hebt, dat er tenminste in je familie zoo'n paar flinke kerels zijn, die hart voor je zaak hebben. Ze weten van aanpakken, die twee. Ik zou me geen betere opvolgers kunnen wenschen.’
Harry hoestte even.
‘Zoo zijn door een tiental woorden heele wereldrijken ten onder gegaan,’ dacht Babs. Ze prikte met haar breinaald in de trui, en omdat ze zoo innig medelijden had met het verlegen gezicht van tante Lien - och, iedereen faalde toch wel eens door een onmatig enthousiasme - zei ze opgewekt: ‘Wat is dat prettig voor U meneer Jansen.’
‘Ja, ik kan later mijn hoofd gerust neerleggen,’ zei deze voldaan.
‘Gezellig,’ vond Babs. Ze zei maar wat. In Harry's oogen sluimerde reeds de verachting voor dat ‘vrouwelijk geleuter’. Ja, zoo zou hij het noemen. Leuterpraat. Ze moest zich aangorden ten strijde.
‘En waar denk je nu, dat we vannacht logeeren, oudje?’ vroeg meneer Jansen met een klapje op haar knie.
‘Ja, 'k weet niet. In de Emmalaan misschien.’ Och, ze leek nu een kleine, hulpelooze vrouw, die een hooge berg met moed bestegen had, en op de top gekomen, ontdekte, dat ze niet meer terugdurfde. Met afgronden aan alle kanten!
‘Nee, in 't American Hôtel. Ik heb al kamers besteld. Morgen en overmorgen blijf ik in de stad, om met de jongens alles door te nemen, en dan gaan we veertien dagen naar Brussel. Hoe lijkt je dat?’ Weer een klap op haar schouder. Mevrouw Jansen kromp zichtbaar in.
‘Ik geef niets om Brussel,’ zei ze zwakjes. Babs verdacht opeens de kleine, dikke meneer Jansen met de bakkebaarden en het geblokte vest van despotische neigingen. Misschien knechtte hij die lieve, goedlachsche tante Lien.
‘Maar wel, als ik bij je ben. Hoe vindt U dat nu’ - hij wendde zich tot Babs - ‘die vrouw van mij zit maar het liefst bij de kachel en op een warme stoof.’
‘Nu ja,’ zei Babs, ‘dat doe ik ten slotte ook het liefst, als het buiten koud is.’ Ze keek naar Harry. Harry rookte zwijgend. Ze wist nu wel, dat de huisknecht en het tweede meisje en de linnenmeid en het groote huis een wilsbeschikking van meneer Jansen waren, want tante Lien werkte het liefst met een hitje à la Marijke. En ze kreeg het vreemde gevoel, dat mevrouw Jansen zoo lustig en overdadig over het samenwonen in de Emmalaan gesproken had, omdat ze zich natuurlijk met meneer Jansen alleen in dat groote huis, doodelijk eenzaam voelde. Ze knikte eens naar haar. Ze knipoogde. Het gesprek
| |
| |
sleepte. Meneer Jansen haalde een groot horloge te voorschijn.
‘We moeten het niet te laat maken,’ zei hij.
‘Nee,’ zei tante Lien en stond al op.
‘Moet je nog wat pakken?’
‘Ja, mijn nachtpon, enne...’
‘Ik zal U wel even helpen,’ zei Babs. Ze stak haar arm door de strak omspannen ronde arm van mevrouw Jansen. Ze liepen gearmd de trap op. Boven op haar kamer keek mevrouw Jansen rond. Ze had haar zakdoekje nog als een prop in haar handen.
‘Ik ben hier heel gelukkig geweest kind,’ zei ze. Ze kuste Babs op beide wangen.
‘O tante Lien,’ zei Babs. ‘Wat U voor ons geweest bent... Zoo zal niemand ooit meer voor ons zijn.’ Ze liep naar het cabinetje, haalde een klein koffertje uit de kast. ‘Is dit groot genoeg?’
Mevrouw Jansen stond voor de linnenkast, met de rug naar haar toe. Ze haalde een prachtig gestreken nachtpon te voorschijn. Ze zei:
‘Ik zal vanavond nog met meneer Jansen praten.’
Babs wilde zeggen: ‘Och, doet U 't maar niet.’ Ze knipte het koffertje open. En nu drong plotseling tot haar door, wat dit alles beteekende. Harry niet in de zaak, geen Emmalaan, geen auto, geen buitenhuis met blauwe regen langs de gevel en rozen in de tuin... en inplaats daarvan Indië. Indië, somber en dreigend - zoo leek het haar tenminste - en onbeschrijfelijk vijandig. Haar tranen drupten op het koffertje. Ze veegde ze af met de mouw van haar jurk.
‘En ik weet haast zeker, dat meneer Jansen er veel voor voelen zal.’
Babs wilde wel de armen om haar hals slaan en zeggen: ‘U behoeft zich voor mij niet meer groot te houden, lieve tante Lien.’
Ze zei: ‘Kom morgenavond gezellig bij ons eten.’
Mevrouw Jansen aarzelde. ‘Als we kunnen graag.’ Kijk, ze durfde al niet eens een beslissing nemen buiten hem om. ‘Ik zal je morgenochtend wel even telephoneeren. Is dat goed?’
‘Best.’
De nachtpon werd in het koffertje gepakt. En toiletgerei. En een extra paar kousen.
‘Ik kom dan morgen of overmorgen de groote koffer wel pakken,’ zei mevrouw Jansen. Ze keek nog eens om zich heen. Ze ging met haar hand langs de gordijnen.
‘Kom,’ zei Babs, het koffertje dichtknippend, ‘niets vergeten? Dan gaan we nu maar naar beneden.’
Ze gingen samen naar beneden.
‘Je bent lang boven gebleven vrouw.’ Dus 't gesprek met Harry was hem lang gevallen. ‘Ja, als vrouwen samen iets zullen verzorgen...’ Hij lachte. ‘Ik heb al een auto besteld. We kunnen ons wel klaar maken.’ Hij hielp haar in de zware bontmantel, gaf haar handschoenen aan en haar tasch. Alles met dezelfde vlugge, driftige bewegingen. De chauffeur van de auto belde.
| |
| |
‘Klaar vrouw? Mijnheer van Reede, tot genoegen. Mevrouw, 't is me zeer aangenaam geweest.’ Een handdruk, een buiging. De natte wang van tante Lien tegen de hare. De buitendeur, die dichtviel. De auto die toeterde.
Babs stond middenin de kamer.
‘Ik heb een gevoel of tante Lien geschaakt is,’ zei ze.
Harry antwoordde niet. Hij nam zijn pijp van het bureau, stopte die langzaam. Babs leunde tegen de tafel. De lucifer werd bij de tabak gehouden. Ze keek ernaar. Ze was blij, dat Harry een pijp rookte, 't zou iets huiselijks geven aan het gesprek, dat nu onverbiddelijk volgen moest. Je kon onmogelijk een tragische scène opvoeren met een pijp-rookende man. Ziezoo, Harry zat, het eene been over het andere geslagen. Nu keek hij haar aan.
‘De toestand bij meneer Jansen op het kantoor is toch wel iets anders, dan jij het je hebt voorgesteld,’ zei hij.
‘Tjà.’ Babs knikte. ‘Er schijnen een paar neven te zijn opgestaan.’
‘Wist je dat dan niet?’
‘Ja, natuurlijk wel. Alleen zei tante Lien, dat zij ze niet geschikt vond, en...’
‘En toen heb jij hun bestaan dus maar rustig uitgeschakeld.’
Babs knikte weer.
‘Je begrijpt natuurlijk wel, dat het voorstel van mevrouw Jansen nu absoluut geen waarde meer heeft?’
Nòg verzette ze zich. ‘Nee, dat begrijp ik niet. In zoo'n enorm bedrijf... Wat doet het ertoe, dat er al twee opvolgers zijn?’
‘Je bedoelt, dat ik er als derde nog best bij zou kunnen.’
Ze keek op, gretig. ‘Ja, ja,’ zei ze.
Hij stopte de tabak vaster in zijn pijp met een heel oude vingerhoed, die nog eens aan Babs had behoord.
‘Ga zitten kind. Blijf daar niet staan,’ zei hij.
Ze zakte neer in de stoel, waarin tante Lien zooveel avonden achtereen gezeten had. Tante Lien werd nu misschien door het American Hôtel gejaagd, in de lift en uit de lift, en door lange gangen in een kamer met centrale verwarming, die afgesloten was. Achter haar aan zou een piccolo huppelen met het koffertje, waarin de stijfgestreken nachtpon en het toiletgerij, en het extra paar kousen. En meneer Jansen zou lift en gangen en kamers vullen met zijn luide stem en zijn geblokte vest.
Ze staarde in het vuur.
‘Babs, luister je?’
‘Ja.’
‘Toen jij boven was met mevrouw Jansen heeft meneer mij voldoende de indruk gegeven, dat geen haar op zijn hoofd eraan denkt om nog iemand in zijn zaak op te nemen. Hij is meer dan tevreden met zijn beide opvolgers.’
‘Zoo,’ zei Babs.
| |
| |
‘Ik kan me dan ook heelemaal niet voorstellen, hoe mevrouw Jansen en jij ooit op het onzalige idee gekomen zijn...’
‘Vrouwelijk geleuter,’ zei ze.
Hij tikte met het mondstuk van zijn pijp op haar knie.
‘In elk geval vrouwelijke overdrijving,’ zei hij. Babs stond op.
‘Ik ben doodmoe, ik ga naar bed. Nacht Harry.’ Ze kuste even zijn voorhoofd. Hij hoorde haar langzame stappen naar boven gaan. 't Was natuurlijk een beroerde teleurstelling voor Babs. Maar ze stelde zich de dingen ook altijd veel te mooi voor. Dan liep je immers de kans uit de hemel te tuimelen. Hij reikte achterover naar zijn bureau, waar de brief van de rubberonderneming lag. Hij las de brief nog eens over. Hij zag voor zich de plantage en de rubberboomen en de exotische plantengroei. Hij staarde voor zich uit, glimlachend. Zijn pijp was uitgegaan. Hij merkte het niet. Hij was weer terug in het land, dat hij nooit had kunnen vergeten.
En boven zat Babs overeind in haar bed. Ze had haar armen om haar knieën gevouwen. Ze staarde in het rose leeslampje. Er was nog altijd een kans, dat meneer Jansen een betrekking voor Harry had, al werd het dan geen directeurschap in de toekomst. Een goedbetaalde betrekking. Ze zou daarbij best op kantoor willen blijven, vooral nu de Reus vaderlijke eigenschappen ontplooide. Ze verdiepte er zich alweer in met vernieuwde energie... Ze streek met haar hand over haar oogen. Beter zich niet zooveel meer voor te stellen...
De volgende dag belde mevrouw Jansen op. Haar stem was zenuwachtig.
‘Kind, we kunnen nièt komen eten. Het spijt me zoo. We moeten naar meneer zijn zuster toe, zie je. Daar had ik heelemaal niet aan gedacht. 't Spijt me zoo!’
‘Mij ook. Maar niets aan te doen. Wanneer gaat U naar Brussel?’
‘Overmorgen. Morgen kom ik mijn koffer pakken. Zoo tegen een uur of vijf. Dan hoop ik je nog te zien.’
‘Best hoor. Dag tante Lien.’
‘Je begrijpt het wel, hè kind?’
‘Zeker. Ik begrijp het best. Dan stellen we het uit tot U terugbent.’
‘Ja, dat is goed Ik kan er me echt op verheugen. Dag kind.’
‘Dag tante Lien.’
De volgende dag, toen ze van het kantoor thuis kwam, vond ze mevrouw Jansen op de bovenvoorkamer bezig japonnen in te pakken, die Bobbie mocht aangeven, en die hij de een na de ander van de hangers op de grond liet glijden.
‘Ik kom U helpen,’ zei Babs. ‘Ik kan wel heelemaal niet pakken, maar misschien kan ik van advies dienen.’
Mevrouw Jansen boog zich maar gauw weer over de koffer. ‘t Gaat er allemaal best in,’ zei ze.
‘Bobbie, Marijke gaat een boodschap doen. Wil je met haar mee?’
| |
| |
‘Ja Mam.’ Bobbie, die graag op straat zwierf, was al verdwenen.
‘Och, het lieve hartje, hij had wel hier kunnen blijven,’ zei mevrouw Jansen.
‘Hij hoort te veel.’ Babs spreidde een lila japon op de tafel uit, sloeg de mouwen naar binnen. ‘En hebt U nog met meneer Jansen gepraat?’ zei ze dan.
‘Ja, dat is te zeggen,.. nee, ik bedoel... De kantoren moeten wel naar de Emmalaan overgeplaatst worden kind. Ik wist niet, dat de huur op de Prinsengracht al was opgezegd. En meneer Jansen had er op gerekend, dat...’
Babs knikte. ‘Natuurlijk, die vleugel staat toch immers leeg,’ zei ze. ‘Astublieft, hier is Uw lila gewaad. Hoe heb ik dat opgevouwen?’ Ze gaf het over op haar uitgespreide handen. Ze dacht: ‘Ik moet haar helpen, die beste tante Lien. Ze is ten einde raad op het oogenblik.’
‘Wat zult U profiteeren in Brussel,’ schertste ze. ‘Ik zou best in Uw plaats willen gaan.’
‘Kon je maar in mijn plaats gaan.’ Ze boog zich nog verder over de koffer, streek een rok glad, die onberispelijk lag uitgespreid.
‘Kom, kom, niet zoo somber,’ zei Babs opgewekt. ‘Ik kan me best voorstellen, dat het voor U ook een teleurstelling is, dat onze mooie plannen een beetje anders uitkomen, dan we gedacht hadden. Maar weet U, wat ik denk? Toe, kijk me eens aan. Wat, tranen? Maar tante Lien...’
‘'t Spijt me zoo, dat ik... dat we... Ik had er zoo vast op gerekend, dat meneer Jansen...’
‘Nu ja, U kunt het hem niet kwalijk nemen, dat hij niet zoo opgetogen met ons in zee zeilt. Hij is natuurlijk voòr alles een zakenman.’
‘Dat is wel zoo,’ - Babs dacht: ‘Nu kijkt ze verlicht, de goeie ziel, omdat ik meneer Jansen niet aanval.’ - ‘Maar 't is hard kind.’
‘Kom tante Lien, we hebben tenminste de pret van het plannenmaken gehad. En weet U wel, dat de voorpret altijd het leukst is?’
‘Wat ben ik blij kind, dat je 't zoo opvat,’ zuchtte mevrouw Jansen, haar oogen afvegend. ‘Ik heb er gewoonweg niet van kunnen slapen.’
Babs maakte een grimas van verbazing. - Goed, dat tante Lien niet in haar hart kon lezen. - ‘Nu, maar ik wel hoor,’ schertste ze. ‘U bent nog net een kleine baby. Dacht U werkelijk, dat alles zoo gemakkelijk ging in de wereld? Die koffer is niets te groot voor Uw garderobe. Hebt U er alles in? Dicht dan maar.’
En terwijl mevrouw Jansen het slot omdraaide, zei ze: ‘Maar ik blijf er bij kind, dat ik die neven van meneer Jansen een paar nare jongens vind.’
‘Och, als meneer maar met hen kan opschieten, dat is het voornaamste,’ vond Babs.
| |
| |
‘Ja, dat is wel zoo...’ aarzelde mevrouw. En Babs - met een zucht en een lach - nam de sleutel aan en wurmde die aan de groote sleutelring, die ongetwijfeld aan een ketting in één van meneer Jansens broekzakken verdwijnen zou.
's Avonds zei Harry.
‘Babs, nu moet ik toch antwoorden op die brief uit Indië.’
‘Ja, dat begrijp ik.’ Ze klapte haar boek, waarboven ze had zitten droomen, dicht.
‘En wat vindt jij nu, dat ik schrijven moet?’
‘Dat we gaan natuurlijk.’
Hij dacht, dat hij haar niet verstond. Zoo rustig zei ze het.
‘Meen je dat? Zie je nu ook in, dat dat het beste is? Kind, Babs, je meent het toch?’
‘Ja zeker,’ zei ze.
Hij keek naar haar. Haar gezicht leek smaller geworden. Haar vingers plukten zenuwachtig aan de bladzijden van haar boek. Hij nam het boek weg, trok haar overeind.
‘Je bent zoo bevooroordeeld liefste,’ - hij legde zijn wang tegen de hare - ‘heusch, geloof me, Indië is zoo mooi en zoo wonderbaar. Fred schreef het toch ook.’
‘Ja, dat zal wel zoo zijn. Ik verzet er me immers ook niet meer tegen. En ik zal heusch niet meer zeuren.’
‘Nee, dat weet ik wel. Maar ik zou zoo graag willen, dat je er van overtuigd bent, dat dit werkelijk het beste voor ons is. Dat je de toekomst daar blijmoedig onder de oogen kunt zien, Babs.’
‘Ik zal het probeeren,’ zei ze.
‘Als je alleen maar bedenkt, dat we er samen zullen zijn met de jongen. Wat doet het er dan toe waar we wonen?’
‘Neen, dat is zoo. En 't zal ook wel wennen... 't Is alleen’ - ze wreef haar hoofd tegen zijn schouder - ‘'t is nog zoo moeilijk in 't begin.’
Hij sloeg vast zijn armen om haar heen.
‘Ik zal je helpen,’ zei hij zacht. ‘Vertel me maar alles, waartegen je opziet. Ik zal de muizenissen wel uit je hoofd praten.’
‘Goed Harry,’ zei ze. Die zachte, meegaande stem. Even dacht hij eraan, hoe opstandig ze geweest was die avond, na het ontvangen van Freds brief. Hoe kon hij nu die plotselinge meegaandheid verklaren? En nog eens vroeg hij:
‘Je vìndt het idee ook werkelijk niet zoo afschrikwekkend meer?’
Ze keek hem aan. Ze glimlachte even.
‘Ik ben heusch niet redeloos van plezier,’ zei ze. ‘Dat zou trouwens abnormaal zijn. Maar ik voel, dat we dom zouden doen, als we nu na alles, het Indische aanbod niet aannamen. En dan zal ik er ook wel weer het beste van maken.’
‘Dat weet ik - mijn dapper kind,’ zei hij.
Ze hield haar oogen wijd opengesperd. Als ze haar oogen sloot, zouden de tranen onder haar wimpers wegkruipen. Ze streelde ge- | |
| |
dachteloos langs zijn jasmouw. Ze hoorde een raampje klappen - dat was van de keuken. Marijke had natuurlijk weer niet goed gesloten.
‘En Babs,’ - zijn stem was dringend - ‘we zullen er zoo gelukkig zijn - zoo gelukkig. We zullen er even gelukkig zijn als hier.’
***
Toen Babs een week daarna van het kantoor kwam - de Reus zei natuurlijk, dat ze ‘heel verstandig gehandeld had,’ toen ze hem vertelde, dat de Indische kogel door de kerk was - stond bij de wallekant Bert de Jong te wachten. Och, ze had door al die emoties heele Bert de Jong absoluut vergeten. En haar begroeting was dientengevolge enthousiaster dan Bert de Jong zich had durven droomen.
‘Ik heb U in lang niet gezien,’ zei ze. ‘Waarom komt U nooit eens aanloopen?’
‘Druk, druk,’ zei hij - Hij kon toch moeilijk bekennen: ‘Ik voel er niets voor, nu Uw man thuis is.’
‘En dus hebt U nooit een oogenblikje kunnen vinden, om eens een kopje thee bij ons te drinken?’
‘Het werk loopt me over mijn hoofd,’ weerde hij af. ‘Tien nieuwe leerlingen, en dan nog twee nieuwe scholen.’
Ze keek hem eens van terzijde aan. ‘Gelukkige jongen, die zoo rimpelloos in Holland zijn toekomst voor zich zag.’ Hij trachtte zijn passen naar de hare te regelen.
‘En bevalt het U nog op kantoor?’ vroeg hij.
‘Ja, best,’ zei ze. ‘Maar ik ga weg binnenkort.’
‘O ja? Toch geen onaangenaamheden?’
‘Nee,’ ze schudde haar hoofd. ‘De baas is een vaderlijke vriend geworden. Nee, ik ga weg, omdat we naar Indië gaan.’
Bert de Jong bleef staan. Hij deed zijn mond open, en weer dicht, alsof hij naar lucht hapte. Het was natuurlijk een grap. Indië? En ze zei het zoo rustig, alsof ze het over een dagje naar Bussum had.
‘Ik dacht werkelijk, dat U zei, dat U naar Indië denkt te gaan.’ Hij hield zijn adem in. Ze keek hem aan met haar oude oolijke blik.
‘Ja, dat zei ik ook. We vertrekken vermoedelijk eind Juni al, of begin Juli.’
‘En ìk dan?’ wou hij vragen. ‘Wat moet ìk dan?’ Wat leken die tien nieuwe leerlingen en die twee nieuwe scholen onbelangrijk opeens.
Hij liep zwijgend naast haar voort. Er was niets meer te zeggen.
‘Mijn man heeft daar een heel mooie betrekking gekregen.’ Ze moest aanstappen om hem bij te houden, hij scheen plotseling te gaan hardloopen. ‘Och, en er gaan heele volksstammen naar Indië.’
Hij had een gevoel, of iemand hem een klap op zijn hoofd ge- | |
| |
geven had. Zijn mond was droog. Ze trok hem aan zijn jasmouw.
‘U loopt zoo hard meneer de Jong,’ zei ze. Hij beet op zijn onderlip.
‘Ik breng U alleen maar even tot de tram. Ik heb aanstonds een leerling.’ - Dat was niet waar, hij wilde alleen zijn. Hij moest dit alleen op zijn kamer verwerken. Hij hielp haar in de tram.
‘Ik zie U natuurlijk nog voor ik wegga. Ik schrijf U wel,’ zei ze.
Hij knikte, nam zijn hoed af. De wind woei zijn haar omhoog. Hij trachtte het recht te strijken, voor hij zijn hoed weer opzette. Hij voelde zich opeens en voor het eerst een ridder van de droevige figuur.
O, hoe de weken snelden! Er kwam een telegram van Fred met het eene alles zeggende woord: ‘Hoera!’ En er kwam weer een getypte brief van de rubberonderneming, waarin zakelijk stond, dat de kosten voor de overtocht en uitrusting gedeponeerd waren bij de Handelmaatschappij. Harry besprak passage op de Johan de Witt, die 27 Juni van Amsterdam vertrok. En nu leek het Babs pas, alsof het gaan naar Indië onherroepelijk geworden was... O, hoe de weken snelden...
***
Ze logeerden bij Willem en Tine, die laatste dagen. Het huis op de Parkweg was al verhuurd. En de meubels, alles wat ze zoo lief had, waren op een veiling verkocht. Ze had stil in de grootste koffer nog dingen gepakt, waaraan ze gehecht was: een schemerlampje, een schilderijtje, de vaas, die ze van Harry gekregen had, toen ze twee jaar getrouwd waren, een simpel pennebakje, dat Bobbie eens op een verjaardag gegeven had... Willem, die zich nu overal mee bemoeide, drong er op aan: ‘Alles verkoopen. Niets meeslepen. Je kunt het toch daarginds alles terug krijgen,’ alsof dat oòit hetzelfde zou zijn!
In het sombere huis van Willem en Tine logeerden ze die laatste dagen. Ze was oneindig veel liever bij Gerard en Leida geweest of bij Rienk en Titia. Maar Harry zei: ‘We kunnen hun uitnoodiging niet afslaan Babs.’ Neen, dat was ook wel zoo.
Maar de laatste avond - ze had zich met alle kracht verzet tegen een afscheidsfuif, die Tine had willen organiseeren, stel je voor, wat een weemoedige beweging zou dat geworden zijn - was ze ontsnapt. Ze had eerst Papa Overdijk, die kaarsrecht en opgewekt 's middags gearriveerd was, en tegen alle verwachtingen in, Indië ‘hèt toekomstland voor de Hollandsche jongelingschap’ noemde, naar Victoria Hôtel gebracht. En toen was ze op de tram gestapt naar mevrouw Jansen. Die had weenend door de telefoon gezegd: ‘Ik ga niet mee naar de boot Babs. Dat kan ik niet aanzien.’ - ‘Nu, dan kom ik wel even bij U,’ had ze beloofd. Maar op de Parkweg stapte ze uit. Ze zag het huis al in de verte. Haar lieve, oude huis. De ramen, nog
| |
| |
zonder gordijnen, blikten zoo hoog en koud haar aan. In de voorkamer stond een behangerstrap. Een snik, die ze niet kon bedwingen, wrong zich los uit haar keel. Al de jaren, dat ze daar gelukkig geweest was... Ze boog haar hoofd. En haastig, zonder omkijken, liep ze voort, de Parkweg ten einde. Maar het was haar of ze nog aldoor die twee leege, koude ramen zag, en de onverschillige behangerstrap in het midden van de kamer... O, wat was het alles onherroepelijk voorbij. En tegen al dat afscheidnemen zag ze zoo op. Waarom kon ze nu niet wakker worden midden op zee? Maar in de Emmalaan, waar de statige huisknecht haar binnenliet, vulde meneer Jansen's luidruchtige stem alle pijnlijke leegtes. Hij herhaalde joviaal:
‘U doet er goed aan mevrouwtje, naar Indië te trekken. Mooi land. Prachtig land. We komen U vast eens opzoeken, wat jij oudje?’
‘Al zou ik er voor in een vliegmachine moeten,’ zei mevrouw Jansen, haar verhuilde oogen afvegend. Harry kwam haar halen. Wat een zegen, dat meneer Jansen zulke schreeuwende vesten droeg, en zoo zelfingenomen was, en zoo telkens tot de neven wederkeerde, en zoo weinig aan een afscheid deed denken. Ze kreeg een gevoel, alsof ze een paar weken met vacantie ging.
‘Kom, kom, oudje,’ zei hij knorrig. ‘Wat een zondvloed. Meneer en mevrouw zijn over zes jaar weer in 't land met verlof. Zes jaar zijn toch zòo om? Mensch, je hebt lang niet zoo gegriend, toen ik mijn reis om de wereld maakte.’
Harry wenkte Babs. Ze stond op. Ze kon niets zeggen. Alleen maar een lange, innige omhelzing. Ze wendde zich om. Ze zag hoe Harry mevrouw Jansen kuste op beide wangen. Ze tastte naar de deurknop.
‘En krijg ik geen hand mevrouwtje?’
‘O ja,’ zei Babs. Ze bedwong zich. ‘Tot ziens in Indië meneer.’
‘Daar kunt U op rekenen mevrouwtje.’ Een joviaal klapje op haar schouder. De hall en de statige huisknecht. Meneer, die nog even op de stoep bleef staan. De maan, die boven de boomen van het Vondelpark klom.
Ze greep Harry's arm. ‘Al die tranen,’ zei ze. ‘Je zult zien, ik smelt morgen weg. Als sneeuw voor de zon...’
Maar de volgende morgen, een stralende Junidag, de zon drong zelfs door in de sombere tuinkamer, was er nog zooveel in orde te maken. Willem, die met de S.M.N. op bevriende voet stond, had voor bezoekkaarten gezorgd. Hij keek in zijn notitieboekje. ‘Wie gaan er nu mee?’ vroeg hij Babs. Ze stond in de tuin uit te kijken.
‘'k Weet niet. Vraag Harry maar.’
Harry somde weer geduldig op.
Bobbie, op een oud hobbelpaard van Bernard, hobbelde onbekommerd. Tine greep jachtig de kranten bij elkaar, die overal verspreid lagen. ‘Als je vader aanstonds komt...’
| |
| |
‘Dat ziet Papa toch niet,’ zei Babs. ‘Die gooit zijn rijzweep op het buffet en zijn rijlaarzen in de badkuip.’
Tine had haar wenkbrauwen gefronst. Al die drukte. En Bobbie was zoo vermoeiend. Ze zou blij zijn, als alles goed en wel voorbij was. Gelukkig, dat er aan boord geluncht werd, en dat meneer Overdijk meeging tot Genua. Anders had ze die toch zeker te dineeren moeten vragen. Al die drukte.
De bel ging over. Meneer Overdijk, frisch en opgewekt, kwam binnen. Babs liep op hem toe. ‘'k Vind het zoo heerlijk, dat U meegaat tot Genua papaatje.’
‘Net een mooi zomerreisje,’ zei Willem. ‘We hadden eigenlijk ook best mee kunnen gaan, Tine.’
‘Dank je wel, ik ben al zeeziek. als ik er aan denk,’ weerde die af. - ‘Gelukkig maar,’ dacht Babs. Waarop Bobbie met het hobbelpaard finaal over de kop vloog, wat tenminste de aandacht van het laatste kwartier afleidde. Willem had al een paar maal op zijn horloge gekeken. Hij hoestte eens.
‘Nu, 't wordt onze tijd. Elf uur. Jan zou om elf uur met de auto voor zijn.’
Harry hielp Babs met de mantel van haar grijze reispakje. Hij lichtte haar gezicht op. Zoo smal als ze geworden was. Dat beviel hem toch niets. Maar ze knikte hem lachend toe. Bobbie, een groote buil op zijn voorhoofd, en een schram op zijn wang, liep al vooruit de gang door. De groote auto stond voor. Ze nam haar sjaal over de arm. Ze keek even om zich heen voor ze instapte. De zon, die op het water schitterde. Wat zou het een prachtige dag worden.
In de verte al zag ze de Johan de Witt liggen. Er reden steeds auto's aan.
‘'n Prachtige boot,’ zei meneer Overdijk.
‘En zoo comfortabel ingericht,’ zei Harry.
Babs wenschte maar, dat die rit nog uren en uren zou duren. Waarom hield nu de auto al stil?
‘Kom Babs, we zijn er kind.’ Harry hielp haar uitstappen.
‘Mam sliep,’ lachte Bobbie.
Willem, die wat zenuwachtig de honneurs waarnam, zei:
‘Eerst de hut maar eens zien? Jij hebt de hut nog niet gezien hè Tine?’
‘Nee.’ - ‘Wonderlijk,’ dacht Babs, ‘ze zei niet iets hatelijks van: ze zullen wel allemaal hetzelfde zijn.’
‘Hut 36,’ zei Harry.
‘Gelukkig, deelbaar door drie,’ ontdekte Babs.
‘Dat is één trap af?’ vroeg Willem.
‘Laat mij maar voorgaan,’ zei Harry kalm.
Babs snoof. ‘'t Ruikt hier heerlijk naar verf.’
‘Daar kun je heerlijk zeeziek van worden.’ Dat was Tine, de blijde.
Maar op de drempel van de hut bleef Babs staan. Ze zag allemaal bloemen. Seringen en rozen en witte lelies.
| |
| |
‘Oh Hàrry.’ Ze keek op de kaartjes. Haar sjaal sleepte haar na. ‘Rienk en Titia. Gerard en Leida, och kijk eens die mooie mand is van mijnheer en mevrouw Jansen, en oh Harry, deze rozen zijn van de Reus. Wat aardig.’
‘Wij hebben maar een doos bonbons laten brengen,’ zei Tine. ‘Bloemen zijn zoo gauw weg.’
‘Dank je wel,’ zei Babs.
‘Mam, wie is dat?’ Bobbie trok haar aan de mouw. Een Javaantje was op onhoorbare voeten nadergekomen: de voorproef van de toekomstige bruine broeders. Hij lachte. Een gouden tand schitterde. Harry wees op het kaartje tegen de deurpost.
‘Mijnheer en mevrouw van Reede en kind. Hutbediende: Nayang.’
‘'t Is me net, of ik al in Indië ben,’ merkte Babs op. Ze nam de bloemen van de Reus in haar hand. ‘Die vind ik zoo zeldzaam roerend. Die knel ik straks bij het afscheid in mijn armen.’
Zoo onwerkelijk was toch alles. Gelach en gepraat van vele vreemde menschen. En daar in de gang: Leida en Titia, en Rienk en Gerard en de Reus.
‘Jongens, àl die bloemen.’ Babs drukte handen. ‘En, o meneer, wat lief van U!’
De Reus keek over haar heen. Hij snoof even. Harry stelde voor om nog even in de muzieksalon te gaan.
‘Zul jij op Bobbie letten?’ drong Babs. ‘Ik zie hem er toe in staat om nog in het IJ te schieten.’
De muziek speelde een sleepende Boston. Ze zaten in diepe stoelen.
‘We hebben de heele boot al bezien,’ zei Rienk. ‘Titia is zelfs al verdwaald geweest.’
‘Ja, ik zat opeens in een dwarsgang, en ik wist niet hoe ik eruit moest komen. Rienk heeft me gered.’
‘'t Is een prachtboot,’ zei Gerard. De Reus beaamde dit. Titia knikte tegen haar: ‘Je hebt een schitterende reis voor de boeg Babs. Ik wou, dat ik met je meekon.’ Maar Leida zat met afgewend gezicht en hield Bobbie dicht tegen zich aangedrukt.
Het was alles zoo onwerkelijk. De muziek, het stemmengegons. Babs wenschte, dat alles maar voorbij was. Als niemand haar gebracht had, zou ze zich in haar hut verstopt hebben en niet te voorschijn gekomen zijn. Ze zag opeens hoe vele blikken zich naar één punt richtten. Ze keek om. Naast de piano stond Bert de Jong, een bos bloemen krampachtig als een kind in zijn arm. In zijn andere hand hield hij zijn hoed. De vatenkwast hing over zijn voorhoofd.
‘Wat aardig, dat U gekomen bent meneer de Jong,’ zei Babs, en nam, na zijn stamelende woorden, de bloemen van hem aan. Ze hield de bloemen tegen zich aangedrukt. De muziek speelde. Ze praatte - ze lachte... Maar wat zei ze eigenlijk, en waarom lachte ze, en wat werd er tegen haar gezegd...
| |
| |
De eerste stoot van de fluit. Er werd om haar heen al afscheid genomen. Ze voelde zich zoo vreemd. Ze keek naar Harry. Hij legde zijn hand om de hare. Ze klemde zich vast aan zijn hand... En dan de tweede stoot... ‘Babs - Babètje, lieve Babs -’ Ze snikte, ze verborg haar hoofd in de rozen.
‘Oh Harry, ik kàn het niet,’ kreunde ze. Ze zag nog hoe de Reus zijn zakdoek in zijn groote hand kneep. Ze voelde Titia's armen om haar hals. ‘Babetje, ik zal je zoo missen.’ Ze stond daar als een kind, met de rozen voor haar gezicht. Ze liepen de loopbrug af... Had ze van Bert de Jong wel afscheid genomen? Had ze wel Leida gekust? En Tine? Ze wist het niet.
De derde stoot. De bruggen werden ingehaald. Touwen losgemaakt. Het was stil. Een laatkomend koffertje werd onder lichte hilariteit binnenboord gekraand.
‘Wil je liever naar beneden gaan Babs?’ Ze schudde haar hoofd. Ze keek even om zich heen. Daar stonden Papa en Bobbie. Ze omklemde de railing met haar kleine hand. De boot, die langzaam in beweging kwam, die boot die wegvoer, weg van de wal, weg van allen, die wuifden, wuifden... Nu gingen ze weg in de auto's, de Reus, Gerard en Leida, Rienk en Titia, de stad, die ze liefhad, weer tegemoet....
‘Ik wìl me beheerschen,’ dacht ze. Ze voeren nu midden in het IJ.
‘Ja kind, partir c'est mourir un peu,’ zei mijnheer Overdijk zacht. Ze knikte. Ze hield de bloemen tegen haar gezicht, de bloemen van de Reus...
Dàn zag ze, apart van de anderen, op de steiger nog Bert de Jong staan, die melancholiek zwaaide met een groote zakdoek. En - met zijn eigen rozen, wuifde ze hem een laatste groet...
|
|