| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Twee dagen daarna kreeg ze een keurig getypte briefkaart, met alle komma's prompt aanwezig, waarin de Hollandsche Export Maatschappij J.M. Verschuur, haar mededeelde, dat ze gaarne van haar diensten gebruik zou maken, en haar 15 Juli a.s. in functie verwachtte. Ze holde ermee naar Harry's bed, cirkelde de kaart boven zijn hoofd, ontdekte: ‘Al die opwinding is natuurlijk heelemaal niet goed voor je,’ en plofte neer in de groote stoel naast zijn kussen. Harry las de briefkaart, zijn wenkbrauwen waren gefronst.
‘Hoe vind je dat?’ zei Babs. Ze schommelde met haar beenen, ‘ze maken gaàrne van mijn diensten gebruik. Ik voel me heelemaal geen nul meer Har.’
‘Nu ja, dat is de gewone redactie,’ zei hij kalm.
‘Wat ben je weinig enthousiast.’ Ze deed of ze pruilde. Ze zette een vinger op zijn voorhoofd. ‘Maar ja, dat kun je ook niet helpen. Je bent er niet sterk genoeg voor natuurlijk.’ Ze las de kaart nog eens over.
‘Ik geloof, dat jij het beschouwt als het groote avontuur, is 't niet?’ Hij keek naar haar stralende oogen. ‘Stel er je niet te veel van voor kind.’
‘Ik stel er me absoluut niets van voor. Als ik aan de Reus denk, krijg ik nachtmerries gewoonweg.’ Ze hield haar schommelende beenen stil. ‘Je hebt nog nooit zoo'n geweldige man gezien Har. Hij zou zich best in variété's kunnen laten bekijken.’
| |
| |
Hij trok haar aan haar hand naar zich toe.
‘Dat je zoo dapper bent... Ik kan je niet zeggen hoe ik...’
Ze legde haar vrije hand op zijn mond.
‘Toe niet zeggen. 't Beteekent toch niets.’
‘Maar als ik weer beter ben, en ik heb een goede positie, dan zal ik niet meer toestaan, dat jij...’
Ze viel hem vlug in de rede.
‘Hoe middeleeuwsch. Word nu eerst maar weer heelemaal sterk - dan praten we wel weer Har.
‘En de 15e Juli,’ peinsde hij, ‘de 14e ga ik weg. Dan ben je heelemaal alleen die eerste dag.’
‘Ik zal mijn overkropt gemoed wel bij de Hertels luchten. En Zaterdagmiddag snel ik naar Wijk aan Zee. Zeg, als die Reus vermoedde, wie ik was, dan schoot hij me zoo uit het venster.’ Ze proestte. ‘Hij wenscht personeel, dat aan niets anders denkt dan aan zijn dierbare zaak. Hij moest eens weten, dat mijn hoofd en mijn hart boordevol zijn van een schat van een man en een dot van een kind.’
‘Ik heb ook nog nooit van zoo'n krankzinnige zotheid gehoord.’
‘Och, hij heeft natuurlijk een vrouw, die hem op zijn kop zit,’ filosofeerde Babs. ‘Nu leeft hij zich uit in zijn zaak.’
‘Maar je moet me beloven kind, dat je me alles vertellen zult. Als je nare dingen ondervindt, dan wil ik niet, dat je daar blijft.’
‘Goed, dat beloof ik je,’ zei ze. Maar ze wist veel te goed, dat ze alleen de pleizierige ondervindingen vertellen zou.
Beneden rinkelde de telefoon. De Volmaakte, die zich niet meer interesseerde voor telefonische aangelegenheden liet kalm bellen. Babs sprong de trappen af.
‘Ja, hallo, hallo,’ zei ze.
‘Spreek ik met mevrouw van Reede?’ Een duistere mannenstem. Babs kreeg visioenen van de Reus, die haar ontdekt had.
‘Ja, daar spreekt U mee.’
‘U spreekt met de Jong.’
‘De Jong? O meneer de Jong. Ja. Ik had U net willen schrijven.’ - ‘Pechvogel,’ schold hij zichzelf. - ‘Ik heb de baan.’
‘Daar wilde ik juist naar informeeren.’
‘Jà. Hoe vindt U? Leuk hè? 15 Juli in functie. En ze maken graag van mijn diensten gebruik. Allemaal dank zij Uw brief.’
‘Ik feliciteer U van harte.’
‘Dank U wel. Ik zie U nog wel eens, is 't niet?’
‘Volgaarne,’ zei hij. En omdat daarna alles stil bleef, riep Babs:
‘Bent U daar nog? Ja? Nu dàg meneer de Jong.’
‘Dag mevrouw.’
Ternauwernood had ze de hoorn weer op de haak, of wéér rinkelde de schel nijdig.
‘Hallo! Met mevrouw van Reede!’
‘Babs, je spreekt met Tine.’
‘Wat is er voor nieuws?’
| |
| |
‘Ik heb een verzoek aan je.’
‘Verzoek maar raak,’ zei Babs.
‘Je weet toch, dat we naar Scheveningen zouden gaan?’
‘O, ik dacht Bergen.’
‘Hè nee, ik heb je nog zoo gezegd, dat ik niet van Scheveningen houd.’
‘Gaan jullie toch naar Bergen misschien?’
‘Nee, laat me nu even uitspreken. Er is van 22 Juli tot half Augustus een medisch congres in Genève. Willem gaat er naar toe. En ik ga mee.’
‘Veel pleizier,’ zei Babs.
‘Nu ja, plezièr. Ik heb er niet zooveel plezier in natuurlijk. Maar ik voel er ook niets voor om Willem alleen te laten gaan.’
‘Dat kan ik me nu heelemaal niet voorstellen,’ dacht Babs. ‘Wat een trouwe gade,’ prees ze.
‘En nu wilden we jou vragen of Bernard die weken bij jou kan logeeren. Je zult heelemaal geen last van hem hebben, want hij moet overdag werken.’
‘Ik vind 't best,’ zei Babs. ‘Maar hij zal zich alleen moeten amuseeren. Ik heb een baas tegen de 15e.’
‘Zoo.’ In dat ééne woord lag Tine's misprijzen.
‘Ja. Ik word een beroemde zakenvrouw. Je zult nog eer met me gaan inleggen.’ Tine ging hierop niet in.
‘Ik spreek je natuurlijk nog voor die tijd.’
‘Ja, asjeblieft,’ zei Babs. Daar ging een gedeelte van de logeerpartij bij de Hertels. Enfin, dat was nu eenmaal niet anders. ‘Maar de week-ends ga ik naar Wijk aan Zee,’ zei ze. ‘Dat weet je.’
‘Daar heb ik wel aan gedacht. Dan kan hij wel bij een vriendje zijn. Mijn marmeren gang krijgt bruine vlekken.’
‘Bijwitten,’ ried Babs.
‘Dat komt nu alleen van het vocht.’ Tine zei het haast dreigend. ‘Wil jij er af en toe eens luchten, wanneer we in Genève zijn?’
‘Heel graag. Ik wil ook wel de practijk waarnemen, en voor je inmaak zorgen. En de gordijnen wasschen als 't noodig is. Dag Tine.’
Als ze met Tine gepraat had, kreeg ze altijd zoo'n gevoel, of er een Harley Davidson over haar heen gereden was. Ze schudde zich eens. Daar lag de briefkaart. Ja, ze zou er zich doorslaan en ingetogen zijn à la Bert de Jong. Ze zou het tenminste probeeren...
De volgende middag, toen Babs rustte - tegen Harry schertste ze, dat ze alvast rust insloeg voor de toekomst - werd er gebeld.
De Volmaakte kondigde aan - o, en het afgrijzen in haar stem: ‘Hier is een mevrouw Jansen, om de kamers te zien.’
Babs gooide haar beenen van de divan.
‘Laat mevrouw in de salon. Ik kom direct.’
Ze fatsoeneerde zich gauw, trok haar jurk wat af, streek een kreukel op de knie glad. Ze zette haar voet neer op de teenspits. Ja, de naad van haar kous klom loodrecht naar boven. Zoo, nu statig kijken en niet
| |
| |
te enthousiast zijn. Ze schoof de schuifdeuren open. Vanuit een Chesterfield verhief zich een gezellig-ronde dame met een onderkin en vriendelijke oogen.
‘Ik ben mevrouw van Reede,’ zei Babs.
De dame stak een weioverspannen glacé-hand uit.
‘Mevrouw Jansen. Ik kom de kamers kijken. Zou het U schikken?’
‘Zeker.’ Babs knikte amicaal. ‘Zal ik U dan maar even voorgaan?’
‘Graag.’ Licht hijgend beklom de dame de trap achter Babs' rappe stappen. ‘Zoo vlug als U ben ik niet meer,’ zei ze, boven aangeland.
Babs stak een vinger in de zijlok bij haar oor. ‘Nu ja...’ begon ze, en ze wilde iets vriendelijks te berde brengen, de leeftijd van de dame betreffend. Maar ze bezon zich, zwaaide de deur open.
‘Dit is de zitkamer. Dat bureau gaat naar beneden natuurlijk. Daar zou ik dan een aardige ronde tafel voor in de plaats zetten. En - er zijn twee kasten, een hangkast en een legkast, enne...’ zei Babs, die haastig om zich heen keek of er nog meer deugden waren aan te prijzen - ‘'s morgens hebt U de zon, als er zon is natuurlijk.’
‘Het is een heel aardige kamer,’ zei mevrouw Jansen.
Aangemoedigd door dit succes gooide Babs de deur naar het cabinetje open. ‘En dit zou dan Uw slaapkamer zijn. Vaste waschtafel, warm en koud, een groote kleerenkast,’ - ze raakte al weer uitgepraat - ‘en een stopcontact bij het bed,’ zei ze stralend bij die late ontdekking. Vergenoegd keek mevrouw Jansen om zich heen.
‘Alles ziet er heel gezellig uit. Ik geloof, dat ik meteen maar moest beslissen.’
‘Weet U wat, gaat U mee naar beneden. Dan drinken we samen een kopje thee. Kunt U nog even rustig nadenken.’ Ze joeg bij de trappen neer. Alles liep mee. De baan, en nu misschien ook nog deze welgevulde dame, die onder haar vleugelen wilde neerstrijken.
‘Kijk,’ zei mevrouw Jansen, beneden aangeland, en in een stoel neergezegen, ‘ik wil U even van mijn omstandigheden op de hoogte brengen. Meneer Jansen maakt een wereldreis - hij is verleden week vertrokken - en nu voel ik me alleen in mijn groote huis. We wonen in de Emmalaan.’ Ze zei het met een zekere trots. - ‘En ik vind het eng, nu meneer Jansen er niet is.’
‘Kan ik me levendig voorstellen,’ knikte Babs, die ‘meneer Jansen’ met pleizier verwerkte.
‘En daarbij komt nog kind’ - Babs glunderde om deze vertrouwelijkheid - ‘ik heb miserabel personeel. Dat kan ik niet de baas. Foei, al die ellende. Meneer Jansen heeft ze allemaal opgezegd tegen de vijftiende’ - ‘dit wordt een gedenkwaardige datum,’ dacht Babs - ‘en ik snak er naar om zoolang meneer Jansen weg is, klein en knus te wonen zonder rompslomp.’ Ze sprak heel langzaam en weloverwogen. Babs kon zich best voorstellen, dat ze in het vuur van het gesprek, wanneer ze niet op zichzelf lette, ‘affijn’ zou zeggen of ‘risikant’. Juist leuk. Ze had de plezierigste glimlach, die Babs ooit gezien had.
‘Waarom bent U niet meegegaan op die wereldtournee?’ vroeg ze.
| |
| |
De dame scheen even tournee te verwerken. Ze schudde haar hoofd. Haar onderkin schudde mee.
‘Nee, nee,’ zei ze. ‘Als heeren voor zaken op reis zijn, kunnen ze beter hun vrouw thuis laten. Dat weet jij misschien nog niet zoo kind.’
‘Ik zou mijn man volgen tot het einde van de aardbol,’ zwoer Babs. ‘Maar misschien zou hij er ook niet opgesteld zijn.’ Dit zei ze als troost.
‘Meneer Jansen zei altijd, wanneer ik eens klaagde, dat ik zooveel alleen was: ‘Ja kind, vermaken gaan voor zaken. En dat is wel zoo.’
‘O engel,’ gnoof Babs in zichzelf. ‘'t Is net andersom. Maar 't kan best zijn, dat deze variatie meer waarheid bevat.’ Ze knikte, ze keek naar de punten van haar schoenen.
‘En zou ik dan de zestiende Juli al kunnen komen?’
‘Ja,’ zei Babs, ‘ja, dat is best - alleen - ja, dat moet ik U toch vertellen, ik ga de vijftiende in betrekking, dus U bent de heele dag alleen. En ik moet ook een nieuw meisje hebben tegen de vijftiende. Ik hoop niet, dat dat allemaal in de war loopt.’
Mevrouw Jansen deed haar mantel los.
‘Trek Uw mantel even uit,’ zei Babs. ‘Veel gezelliger. En zet Uw hoed af. Daar is de thee al. Suiker en melk.’
‘Nee, geen suiker. Ik ben toch al veel te dik. En weinig melk.’
Bij de theetafel staand zei Babs:
‘En hoe had U gedacht met het eten te doen?’
‘Ik zorg zelf voor mijn ontbijt en koffie. Er is toch gas boven nietwaar?’ - Babs knikte gretig bij deze nieuwe deugd van het huis - ‘en het middageten laat ik van de kok komen. Ik vind het juist gezellig weer zoo'n beetje voor mezelf te zorgen. Thuis schenk ik nog geen kopje thee in. Dat doet de juffrouw.’ Ze ademde verlicht. ‘Die gaat ook weg, gelukkig.’
‘Nu, dan zal alles best losloopen.’ Babs was alweer optimist. ‘En 's avonds ben ik er toch. Als U behoefte aan gezelligheid hebt, dan komt U maar bij me.’ - Ze dacht: ‘Gelukkig, dat Harry me niet hoort. Die zou zeggen: ‘Babs kind, niet te intiem direct. Denk eraan, dat het je wel eens te veel kan worden, en dan kun je moeilijk terug,’ of iets dergelijks. - Nu ja, maar ze leek een lieve vrouw, alleen wat bezwaard door een laat verkregen rijkdom en luxe.
Mevrouw Jansen legde even haar hand op Babs knie.
‘Ik wil niet onbescheiden zijn kind, maar 't lijkt me toch toe, dat... je kunt me gerust van jezelf vertellen hoor. Ik had je moeder kunnen zijn.’
Babs keek onwillekeurig naar het portret van haar moeder, dat op de piano stond. Ze knipte even met haar wimpers.
‘Och, het is de gewone geschiedenis,’ zei ze dan. ‘Mijn man is al twee maanden ziek, knapt nu wat op gelukkig. Zijn zaak is geliquideerd. En nu moeten we aanpakken. Maar dat is niets erg. Ik ben jong en sterk.’
Ze zette haar kopje neer.
| |
| |
‘En hebt U kinderen?’
‘Ja, een jongen. Die is al twee maanden bij een vriendin van me gelogeerd. Hier hebt U zijn beeltenis.’
Mevrouw Jansen zocht in haar groote zilveren tasch naar haar lorgnet. Ze bekeek het portret lang.
‘Wat een snoezig kereltje,’ zei ze. ‘Jammer, dat hij niet thuis is.’ Er gleed een traan langs haar neus. ‘Meneer Jansen en ik, we hebben altijd zoo naar kinderen verlangd. Nu zijn we er wel overheen, maar in 't begin - 't heeft me menig traantje gekost.’ Ze veegde tersluiks haar gezicht af.
‘U zult Bobbie nog lang genoegkunnen meemaken,’ beloofde Babs. ‘'t Is een kleine rakker hoor.’
‘Dat zal wel meevallen.’ Ze lachte zoo'n diep, gorgelend lachje. ‘Ik geloof, dat ik hier een prettige tijd krijg. Wat zal meneer Jansen dankbaar zijn.’ Ze stond op.
‘Meneer Jansen is natuurlijk ook dik en genoegelijk en welgedaan,’ dacht Babs. ‘Ik weet zeker, dat ze een broche heeft met zijn haar en zijn portret. Ik zal er bij gelegenheid eens naar vragen.’ Ze schudde de kleine mollige hand. ‘Tot de zestiende dan. En als U lust hebt, deze week nog eens aan te komen, doet U dat vooral.’ Ze heesch de mantel over de welgevulde schouders.
‘Heel graag.’ Mevrouw Jansen trok haar handschoenen aan. ‘Met de condities in Uw brief ga ik natuurlijk accoord.’ Ze zei het wat verlegen. Babs kleurde. Ze vond het flauw van zichzelf. Ze wou zeggen: ‘O heerlijk.’ Ze bedacht zich, en zei:
‘We zullen het best samen kunnen vinden.’
Alweer de race naar boven.
‘Harry, alle fortuin komt gelijk. Nu krijgen we een schat van een dame in huis. Ze krijgt jouw werkkamer en het cabinetje. En ze betaalt honderd in de maand. Dat is met mijn salaris, o, ik kan 't niet eens uitrekenen. En dan nog ons kapitaaltje. Zeg, lieve jongen, we komen er best.’
Hij trok haar naar zich toe. Hij dacht weer: ‘Dappere, kleine kameraad.’ Hij zei het niet, omdat ze dan ongeduldig werd. Ze zaten lang samen, dicht bijeen. En het was Babs, of alle moeilijkheden molshoopjes waren, waar ze met een klein, vief sprongetje overheen was --
‘Hebt u Uw lunch niet meegenomen?’ vroeg de Reus.
‘Nee meneer,’ zei Babs. Het was twaalf uur. Ze had hem de morgenpost gebracht.
‘En waar dacht U dan te gaan koffiedrinken?’
‘Thuis natuurlijk.’
‘Dat is heelemaal niet natuurlijk. Mìjn personèel drinkt op het kantoor koffie. De concierge zorgt daarvoor. 'n Half uur om te lunchen, 'n half uur om te wandelen.’ Babs leunde tegen het bureau. ‘Aanstonds barst ik in tranen uit,’ dacht ze. ‘Dan bulk ik met het hoofd op de presse-papier.’ - Harry, die was weggegaan gisteren... Het
| |
| |
huis zoo stil en leeg... En een duistere familierelatie van Titia's Cor, die nu ongecontroleerd door haar kamers zwierf. Gelukkig, dat de Reus geen telepathische aanleg had, of gedachten kon lezen...
‘Goed meneer,’ zei ze. ‘Ik zal wel wat laten halen.’
Hij boog zich over de brieven. Ze wist niet, of ze nu kon weggaan, of dat de Reus van haar verwachtte, dat ze blijven zou. Ze beet op haar onderlip. Gek, dat ze zich nu zoo ellendig en eenzaam voelde. Stel, dat ze tegen de Reus zei: ‘Meneer, ik ben zoo vreeselijk eenzaam.’ Dan zou hij zeggen - ja, wat zou hij zeggen? Babs verdiepte zich in mogelijke antwoorden. Ze fleurde er heelemaal van op. Hij keek haar aan.
‘U kunt wel gaan juffrouw. Denk eraan, één uur weer present.’
Babs verdween in het kleine kamertje, dat haar afdeeling uitmaakte. Een raam, waarvan de onderste helft matglas was, keek uit op een binnenplaats. ‘Hij is natuurlijk bang, dat ik word afgeleid door de emoties van het uitzicht,’ peinsde Babs, terwijl ze haar hoofd onder het opgeschoven raam doorstak. Een poes, die in de zon zat, en een vuilnisvat. Ze kon in de uitgebouwde keuken het halve hoofd van de concierge zien. Ze hoorde het rammelen van kopjes. Ze schoof het raam wat verder open. Wat een triest, klein hok was het. Een oude tafel en een stoel, een schrijfmachinetafeltje. Morgen nam ze een vroolijk kleedje mee, en een pul om bloemen in te zetten. Of zou de Reus bloemen verderfelijk vinden?
Ze belde drie keer. Dat was voor Karel. Ze droeg hem op, om wat te halen. Trek had ze niet.
‘En bestel je koffie voor mij bij de concierge?’
Karel legde zijn beenen loodrecht omhoog tegen de muur, deed dan een paar passen op zijn handen achteruit. Babs keek naar hem met de handen op haar rug.
‘Blijft meneer ook op kantoor koffiedrinken?’ vroeg ze.
‘Reken maar,’ zei hij, en sprong met een buiteling weer op zijn voeten terug.
Nu, daar zat ze. De concierge, een mager, zenuwachtig menschje met één tand, had de koffie gebracht en een bord, een mes en een vork. Ze sneed een stuk van haar broodje. Als leer was het in haar mond. En de koffie... Ze zag opeens de Volmaakte om zich, die om elf uur een kopje koffie bracht op een blaadje, met de room in een zilveren kannetje. Ze hief haar hoofd met een ruk. Kom, dwaasheid. Als ze nu zoò al begon, zou ze het zeker niet volhouden... En ze at moedig het broodje op... Het was werkelijk zachter geworden door de tranen, waarmee het was doordrenkt...
's Middags zei de Reus: ‘Van de brieven deugde niets natuurlijk. Ik heb het voor deze keer maar door de vingers gezien...’
‘Ik zou ze anders met plezier hebben overgeschreven,’ zei Babs.
‘U schijnt geen begrip te hebben van mijn kostbare tijd.’ Hij nam zijn lorgnet af. ‘Ik geloof, dat het veel tegen heeft, dat U nog nooit op een kantoor bent geweest.’
‘'n Echt opwekkende man,’ dacht Babs.
| |
| |
‘Nu, wat zegt U?’
‘Ik zei niets.’ Babs speelde met haar lange snoer kralen.
‘Bent U 't niet met me eens?’
‘Ja. Volkomen.’
Hij zette driftig zijn lorgnet weer op. Hij had geen vat op haar. Die vorige juffrouw, hoe heette ze ook weer, stond te beven op haar beenen,
Babs speelde met haar lange snoer kralen.
als hij haar maar aankeek. Dat was een gezonde toestand. Deze hier...
Toen zei hij hatelijk: ‘Ik heb er natuurlijk niets op tegen, als U verknoeide brieven in Uw eigen tijd overschrijft.’
‘Nee, dat begrijp ik,’ knikte Babs vriendelijk.
Hij schoof papieren bij elkaar. ‘Was ze nu brutaal, die kleine feeks?’ Nee, ze keek bepaald vroolijk. Hij ging driftig verzitten.
‘Maakt U een alluminium-offerte naar Batavia en Soerabaja. Hier hebt U de adressen. Weet U wat alluminium is?’
| |
| |
‘Geen idee,’ bekende Babs. ‘O ja, pànnen,’ zei ze. ‘Ik heb zelf alluminiumpannen. Ze bevallen me heelemaal niet.’
‘Hebt U zèlf...’ begon hij. Ze doorstond zijn scherpe blik. Maar ze voelde, dat ze kleurde tot in haar hals.
‘Nu ja, ik bedoel mijn tante, bij wie ik in huis ben. Die klaagde gister nog over haar pannen.’
‘Zoo, dus U bent bij een tante in huis?’ ondervroeg hij verder.
‘Ja, een zuster van mijn moeder,’ fantaseerde Babs, uit pure overmoed.
‘Geen ouders meer?’
‘Een vader in den Haag.’ Goddank, dat was waar tenminste.
‘Zoo. Nu, dan zegt U maar tegen Uw tante, uit mijn naam, dat ze die pannen verkeerd behandelt.’ Hij boog zich over zijn werk.
Babs vond het verstandiger, om over het gebruik van alluminiumpannen maar geen verdere inlichtingen in te winnen. Ze treuzelde nog. ‘En wàt moet ik die lui schrijven?’
‘Hebt u soms liever, dat ik het u woordelijk dicteer?’ Hij zei het sarcastisch. Babs proefde het sarcasme in zijn stem.
‘Ja, dòlgraag meneer,’ zei ze lief.
‘Ik kan mijn tijd beter gebruiken. U vindt het schema van een alluminium-offerte in de voorlaatste buitenlandsche map. Zeg Karel, dat hij drie monsterzendingen klaar maakt. Vergeet de adressen niet juffrouw.’
Ze dichtte een beeld van een brief in klad, nadat ze een uur vergeefsch naar de bewuste offerte gezocht had. Karel, te hulp geroepen, wipte de offerte na twee minuten uit de map. Met het klad toog ze Reuswaarts. Ze klopte aan de deur.
‘Jaè.’
Ze zwaaide met het klad, alsof ze hem toewuifde.
‘Wilt U dit even doorlezen?’
‘Wilt U eens en voor al onthouden, dat ik U hier nooit ongeroepen wensch te zien?’
‘Ik zal het trachten niet te vergeten meneer,’ zei ze. ‘Maar als er nu eens gevaar dreigt...’
‘Gevaar?’ Een ruk van zijn hoofd.
‘Nu ja, brand of zoo. Of inbrekers...’ Ze wist, dat ze b-beestachtig brutaal was, zooals Fred zou zeggen. Maar ze keek zoo onschuldig. Hij sperde zijn oogen wijd open. Of ze was geraffineerd brutaal, of ze was ongelooflijk naïef. Ze zou wel het laatste zijn; er was nog nooit iemand tegen hem brutaal geweest.
‘Dat is natuurlijk een ander geval,’ zei hij. Hij verwenschte eigenlijk zijn goedmoedige antwoord, snauwde eroverheen: ‘En wat moet dat vod?’
‘Wilt U mijn offerte even doorlezen? U kunt beter één brief afkeuren, dan drie, vind U ook niet?’
‘Hebt U al die tijd noodig gehad om dit kleine kladje te maken?’ Hij haalde zijn horloge te voorschijn, raadpleegde de klok of het gelijk liep.
| |
| |
‘Ja meneer. Ik was niet erg thuis in de map.’
Hij humde. ‘Dat moet natuurlijk veranderen, dat begrijpt U zeker wel.’
‘O, maar dat zal ook veranderen. Is de brief zoo goed?’
‘Hm, ja, gaat nogal. Vergeet niet tegen Karel te zeggen, dat hij de monsterzendingen klaar maakt. En kijk na wanneer het laatste shipment condensed milk naar Blackpole & Cy in Singapore verscheept is.’
Om half zes - om vijf uur had ze de mannelijke afdeeling hooren vertrekken - snorde Babs nog door bergen mappen. Ze zat op de tafel, door mappen omringd. Ze dacht: ‘Ik droom vannacht van zeeën mappen, waarin ik verdrinken zal.’
Om zes uur stond de Reus in haar kamertje. Hij vulde het voor de helft.
‘Wat beteekent dit?’ zei hij.
‘Ik zoek naar de datum van shipment van condensed milk aan Blackpole & Cy in Singapore.’ Ze liet haar vinger tusschen de brieven rusten, blies heur haar weg van haar oogen.
‘En waar zoekt U die?’
‘In de correspondentie natuurlijk.’
Hij schudde zijn hoofd. IJzig zei hij: ‘U weet dus niet, dat er ook facturen bestaan.’
‘Och ja, wat ezelachtig.’ Ze sprong op. ‘Gauw even kijken.’
‘Ruim nu die rommel maar op, en kijk morgen de facturen na. En als u een map uit het archief haalt, direct weer op de goede plaats zetten. Denkt U daar aan? Hoe kunt U zoeken temidden van zoo'n chaos! Ik begrijp het niet.’
Met haar arm vol mappen zei ze, bij de deur staand:
‘Het was een slecht debuut. Als ik tooneelspeelster was...’
‘Ik hoop, dat U begrijpt, dat U steno-typiste bent.’
Ze deed de kruk naar beneden met haar elleboog.
‘'t Was ook een slecht debuut voor een steno-typiste,’ zei ze.
Hij haalde zijn schouders op. Geen van zijn juffrouwen had ooit gesproken zooals zij, of woorden gebruikt als ezelachtig en debuut. Hij stond op dat oogenblik even vreemd tegenover haar als eens Bert de Jong had gedaan. Hij ijsbeerde nog door het kamertje, toen ze weer binnenkwam om hoed en mantel.
‘Raam sluiten,’ zei hij norsch.
‘Natuurlijk meneer.’ Ze duwde het matglas neer. Ze schoot in haar manteltje. Ze trok haar hoedje over haar blonde pruik, schoof de tasch onder haar arm.
‘Dag meneer,’ zei ze. Ze keek zoo blij naar hem op, alsof ze door hem met lof overgoten was.
‘Goedendag,’ zei hij, en keek, of ze het raam goed gesloten had.
Maar met langzame stappen liep ze de gracht af naar lijn 2. Wat was ze dood- en doodlam. Kwart over zes. Als dat elke dag zoo moest gaan, was ze in twee jaar grijs of kaal. Maar een man, die een
| |
| |
groote bos rozen voor haar gezicht zwaaide, deed haar weer glimlachen. Ze kocht de rozen. Voor mevrouw Jansen, die morgen zou komen om bij haar vergoeding te vinden voor de leegte, die meneer Jansen door zijn wereldreis had achtergelaten. Nu, als ze elke avond zoo moe was, zou ze opwekkend gezelschap zijn. Dan viel ze, dat voelde ze, pardoes voor de voeten van mevrouw Jansen in slaap.
Thuis deed de nieuwe gedienstige, die Marijke heette, en gehuld was in een zwarte japon met een tuit, die om haar magere lichaam heengolfde, haar open. Er hing een piek langs haar linkeroor.
‘Zoo Marijke,’ zei Babs, en zeeg even op een vestibule-stoel neer.
‘Ja, 'k heb niks gekookt,’ zei Marijke.
‘O kwibus,’ schrok Babs.
‘Ja, ik wist toch niet, wat U eten wou.’
‘Nee schaap, natuurlijk niet. Maar ik wist niet, dat ik niet thuis zou komen vanmiddag. Wil je gauw wat halen? Biefstuk, een bus groente - heb je aardappelen geschild?’
‘Ja, dat wel.’
Babs slingerde zich naar de keuken, blikte in de aardappelpan. ‘Kind, dat is een hoeveelheid voor een kazerne. Hier zullen we dagen achtereen van moeten eten, gebakken, purée, als schoteltje... Kun je aardappelpannekoeken bakken Marijke?’
‘Nee,’ zei die schuldig. ‘Ik kan eigenlijk heelemaal niet koken.’
‘Zoo, dat wordt vroolijk. En je zei, dat je 't wel kon, toen ik je aannam.’
Babs, nog in hoed en mantel, zat op een punt van de keukentafel.
‘Mijn moeder zei, dat iedereen koken kon, als je maar een kookboek heb.’
‘Nu, dat heb ik,’ zei Babs. ‘Dan neem je dat vanavond mee naar bed. Kun je erin studeeren. En nu als de wind om biefstuk, een half pond, en een kleine bus snijboonen.’
Marijke sloeg met de deuren en met de boodschappenmand. Marijke, mager als ze was, had daverende voetstappen. En heele ronde, blauwe oogen. Babs zuchtte, terwijl ze langzaam haar jasje uittrok, en de pan met aardappelen op het gas heesch. Toen zag ze, achteloos op het aanrecht, de rozen liggen. Ze duwde er haar gezicht in. Ze snoof de geur op. En met de rozen in een groote kristallen vaas toog ze naar boven. Ze zette ze midden op de ronde tafel neer. En ze verlangde heftig opeens naar mevrouw Jansen, die tenminste een gedeelte van die onmetelijke leegte om haar heen, vullen zou...
***
Nu was mevrouw Jansen al twee weken geïnstalleerd. Ze zei ‘kind’ en ‘mevrouwtje’, en ze neuriede valsch vergeten liedjes. Babs vond haar een schat. Als de Reus op het kantoor extra onmenschelijk was, dan dacht ze aan mevrouw Jansen als aan een oase van rust. Ze begon er slecht uit te zien. Marijke was vol goede wil, maar haar producten
| |
| |
waren oneetbaar. Babs had vaak gelezen, dat een mensch van brood en vruchten leven en bloeien kon. Maar zij scheen tot de jammerlijke uitzonderingen te behooren. Bernard, die logeerde, en 's nachts op de divan in de huiskamer sliep - Babs had hem de badkuip aangeboden, waarover hij zich van plezier gekronkeld had - Bernard vond alles ‘reuze’. Tot moes gekookte aardappelen, vleesch als zoolleer, een toetje vol kluiten en zwarte pikkels, groente, die in water te zwemmen lag, alles was ‘reuze’. En Marijke dreef hij de trappen op en af, Marijke krijschend als een opgejaagd beest.
‘Bennie, denk aan mevrouw Jansen,’ zei Babs dan, de handen voor haar ooren.
‘Die lacht er zelf om,’ zei hij onverschillig.
Er waren dagen, dat ze te moe was om te kijken. Dan gingen hatelijke opmerkingen van de Reus haar ongemerkt voorbij - en als de huistelefoon ging, heesch ze zich met moeite van haar stoel. Een middag, toen ze om kwart over vijf wegging, - ze was altijd over tijd - zei de Reus, die ook klaar stond om weg te gaan: ‘Juffrouw, ik vind, dat U Uw gedachten niet voldoende concentreert op Uw werk.’
Babs dacht: ‘Er is nog eens iemand geweest, die iets prevelde van gedachten concentreeren. O ja, ze wist het. De waarzegger.’ Ze bedwong een glimlach.
‘Ik ben nog niet ingewerkt meneer,’ zei ze zacht.
‘Dat duurt dan lang!’ Hij sloeg met zijn handschoenen tegen zijn stok. ‘U bent hier nu toch al ruim drie weken. Mijn vorige juffrouw was in twee dagen volmaakt ingewerkt.’ - ‘De Volmaakte,’ dacht Babs. Ze had haar oogen zedig neergeslagen. - ‘Wat zei U?’ Hij schòòt die vraag op haar af. Dat was een onhebbelijke gewoonte van hem.
‘Ik zei niets.’ Babs keek naar hem op.
‘En u ziet er ook zoo akelig slapperig uit. Zoo heelemaal niet energiek. Ik houd van flinke, energieke menschen.’
‘Hij moest eens weten, dat ik niet genoeg te eten krijg, bij mijn dierbare Marijke,’ dacht Babs. Ze strekte haar schouders naar achteren. ‘In September bloei ik wel weer op. Dat zult U zien. Ik ben nooit op mijn voordeeligst in Augustus.’
‘Zoo. Nu, dat hoop ik dan maar. En een beetje meer animo toonen astublieft. - Juffrouw!’
‘Dag meneer.’
Ze liep door de koele, marmeren gang naar buiten. In haar rug voelde ze de zware voetstappen van de Reus. Ze daalde de stoep af. En plotseling schoot vanaf de wallekant Bert de Jong op haar toe. Hij had zijn hand al uitgestrekt op vijf Meter afstand. Achter zich wist ze de Reus. Ze hoorde in haar gedachten Bert de Jong al jubelen: ‘Dàg mevrouw van Reede.’ En op gevaar af van een valsche situatie te scheppen, liep ze met snelle, verrukte passen op hem toe, schudde zijn hand, en onderschepte zijn begroeting met de blijde woorden: ‘Wat leuk, dat ik U weer eens zie.’ Bert de Jong bloosde. ‘Ook dat nog,’ dacht Babs. De
| |
| |
Reus zag natuurlijk die blos. Hij zag alles. Samen liepen ze de gracht af. Halverwege schoot de Reus hen voorbij. Hij lichtte zijn hoed een centimeter. Bert de Jong, zwaaide zijn hoed af achter zijn breede rug.
‘Dat was nu mijn baas,’ zei ze fluisterend.
‘Geen gezellig heer zoo om te zien,’ zei hij moedig.
‘Nee, verre van dat.’
‘Is hij naar?’ Hij voelde zich beslist verantwoord.
‘Och, gaat nogal. Hij lijdt aan stemmingen, zooals wij allemaal trouwens.’
‘U ziet er niet te best uit,’ zei hij.
‘Ik moet nog acclimatiseer en. 't Zal best wennen hoor.’
‘Hoe vindt U het werk?’
‘O, wel genoegelijk.’ Ze stootte tegen een straatsteen. Ze was al weer moe. En ze ijsde, als ze dacht aan de poging van Marijke om Brusselsch lof te koken. ‘Vindt U 't erg, als ik op de tram ga? Ik ben nogal laat.’
‘Ik breng U even thuis,’ zei hij. Als een waakzame ridder zat hij naast haar, nam de kaartjes, strooide ettelijke dubbeltjes door de tram. Een H.B.S. kind aan de overkant had een stil, gnuivend plezier. Babs kon het zich levendig indenken. Ze was te leeg van hoofd om te praten. Hij zat haar maar stil van opzij aan te kijken. Maar dicht bij huis, zei hij: ‘Als U het daar nu niet naar Uw zin heeft, dan zegt U 't me wel, is 't niet? Dan zal ik wel zorgen, dat U een andere betrekking krijgt.’
Ze legde even haar hand op zijn mouw.
‘Ik zal het best bolwerken hoor. Maar het is heel prettig, dat ik weet, dat U me altijd helpen wilt.’
Hij keek naar haar handje op zijn mouw. Hij knipte eens verlegen met zijn oogen.
‘U moet eens een heele avond komen praten,’ zei ze. - Hij stelde zich al voor, hoe ze in de serre zouden zitten, en hij zou haar van zijn jeugd vertellen en van zijn ouders, en van zijn broer die in Amerika was...
Babs wenkte de conducteur om te stoppen.
‘Ik heb een schat van een dame in huis. O nee, niet jong meer -’ Ze keek hem lachend aan - ‘daarmee moet U kennis maken.’
Bert de Jong wenschte alle schatten van oude dames plotseling vinnig en onbarmhartig naar de maan.
Toen ze de deur van haar huis opensloot, snoof ze al. Nee, geen brandlucht. Wonderlijk. Zou Marijke gevlucht zijn? Neen, uit de keuken kwamen welbekende kreten. Ze bleef even staan, leunde met haar hoofd tegen de trapleuning. Eerst maar naar boven gaan, wasschen, opknappen... Maar de keukendeur woei al open. En Bernards stem schalde: ‘Tante Babs, ben je daar? Kom eens gauw kijken?’
Hij zat op het aanrecht. En voor het gasfornuis stond een dikke, moederlijke vrouw, die op haar heupen een bonte schort van Marijke had vastgespeld. Het was mevrouw Jansen. Ze glom van warmte en genoegen.
| |
| |
‘Ja kind, je moet me maar niet kwalijk nemen, dat ik het roer in handen heb genomen. Maar zoò kon het niet langer.’ Ze roerde in iets, wat er zalig uitzag.
‘En tante, U krijgt een soepje, reuze gewoon! Ik heb 't geproefd.’
‘Alle zorgen van de wereld vallen van me af,’ zei Babs, terwijl ze naast Bernard op het aanrecht klom. ‘Wie heeft U ingefluisterd om hier voor weldoende engel te spelen?’
‘Kom, kom, kind, dacht je soms, dat ik 's middags niet roòk wat je at?’ - Ze roerde en blies en lachte. - ‘Ik heb mijn kok afgeschaft. Kom Marijke, dek jij nu de tafel verder, dan kunnen we zoo direct gaan eten.’ Babs legde haar hoofd op Bernards hoekige schouder en zuchtte van welbehagen. Ze togen gedrieën naar de eetkamer. Bloemen op tafel, het mooie kristal en het zilver, en Marijke, die het geheel met een veldheersblik overzag. In de deuropening deed mevrouw Jansen nog gauw de bonte schort af, die ze vergeten had. Ze wreef haar handen over mekaar.
‘Nu Marijke, je kunt de soep wel binnenbrengen hoor. - Ik had nog pieterselie in de soep willen hebben kind, maar die kon Marijke nergens krijgen. Affijn...’ Babs moest haar even ronddraaien om dat tot leven gekomen ‘affijn’.
‘Ik voel me zoo feestelijk,’ juichte ze, ‘ik moet even met U dansen.’
‘Nee, nee, ga nu maar gauw zitten, je ziet er weer zoo moe uit, dan zal ik je eens gezellig bedienen.’
Babs pootte haar ellebogen op tafel. ‘Ik weet wel Bernard, dat ik een slecht voorbeeld geef zoo, maar ik kan niet anders...’ Een wasemende soepterrien en Marijke, die de borden rond gaf.
‘Nou tante, hoe is ie?’ vroeg Bernard.
‘Zalig,’ zei ze. ‘O, wat een godensoep.’
's Avonds toen mevrouw Jansen en zij in de serre zaten - Bernard was te fietsen met een vriendje - zei Babs: ‘Ik kan U niet zeggen, hoe dankbaar ik U ben.’
Mevrouw Jansen keek wat verlegen.
‘Kijk, ik wilde je voorstellen, of we zoo niet konden doorgaan. Ik wilde je den een extra honderd gulden in de maand...’
‘Nee, nee,’ zei Babs haastig. ‘U zeker in de keuken rondscharrelen zoo'n heele middag, en dan daarvcor nog betalen... Ik denk er niet aan.’
‘Nu moet je niet onpractisch zijn kind,’ zei mevrouw Jansen. ‘Of ik het geld aan de kok geef of aan jou - en nu heb ik nog gezelligheid toe.’ Babs hield haar gezicht wat afgewend. Ze zei niets. Mevrouw Jansen tikte haar met een breipen op de knie - ze breide truien voor arme kinderen. - ‘Ik ben in jaren niet zoo in m'n schik geweest,’ zei ze. ‘Ik heb altijd zoo graag gekookt vroeger... En ik had net zoo'n leuk kind, dat je nog drillen kon, als Marijke. Later, eerst op de Koninginneweg, en toen in de Emmalaan, had ik zoo'n eigenwijze keukenmeid, die zich niets liet gezeggen. Die kookte de worteltjes gaar in een sloot water, als ik zei, dat ze zachtjes moesten droogkoken. Och, wat
| |
| |
ik je daarvan zou kunnen vertellen. En ik heb er vaak naar verlangd om weer mijn eigen propere, kleine keuken te hebben met alle pannen op hun plaats...’
‘Och,’ zei Babs, ‘wat vind ik dat schattig...’
‘Ja, en als meneer Jansen dan thuis kwam, dan riep hij al in de gang: “Lien, wat schaft de pot vandaag?” Dat was een goeie tijd. Later wisten we niet eens meer, wat de pot schafte. Wanneer ik stoofpeertjes op mijn lijstje geschreven had, dan kregen we tien tegen één andijvie. En zoo kan ik maar doorgaan kind.’ Ze begon weer vlug te breien. ‘Nee, laat mij nu asjeblieft zoo'n beetje kokkerellen. En ik zal 't Marijke zoo onder de hand leeren.’
Babs wond het kluwen af. ‘Ik vind het... enfin, woorden schieten te kort. En als ik van het kantoor naar huis ga, dan zal 't me net zijn of mijn moeder, me thuis wacht.’
Mevrouw Jansen kuchte eens. Ze wreef met een breipen langs haar neus. Ze zocht haar zakdoek en deed of ze haar lorgnet schoonveegde. Het was even stil... Dan zei mevrouw Jansen: ‘En zullen we nu even het menu voor morgen opmaken? We hebben nog soep en koude ossehaas. Zeg jij maar, welke groente je hebben wilt.’
‘Schorseneeren,’ zei Babs. ‘Daar doe ik een moord voor.’
‘In zoo'n heerlijk roomig sausje gestoofd?’
Babs klapte haar hand voor haar mond. ‘Ik zal nog aan een maagverwijding sterven,’ zuchtte ze.
De volgende morgen zei de Reus, terwijl hij haar aankeek over zijn lorgnet heen: ‘Ik meende, dat U me gezegd had, dat U niet verloofd was juffrouw.’
‘Ben ik ook niet meneer.’
‘En wie was die heer dan, die gisteravond op U toesprong?’
Babs grijnsde achter haar blocnote om het ‘toespringen’ van Bert de Jong. Ze liet de blocnote zakken.
‘Dat was de meneer, die me stenolessen gegeven heeft.’
‘En staat U daar nog mee in relatie?’
‘Zuiver zakelijk,’ zei Babs.
‘Zoo. Ik meende anders uit het enthousiasme van de begroeting af te leiden...’
‘O ellendelaar,’ dacht Babs. ‘Als ik met hem verloofd was meneer, zou ik hem heel anders begroet hebben,’ zei ze. - Ziezoo, nu kon de Reus dat maar kalm verwerken. Hij duwde een brievenweger naar neneden. Hij humde wat. Hij snauwde fel: ‘Neemt u een Duitsche brief op voor Gebrüder Meissner in Tientsin. Als u zelfstandig moet werken, deugt er toch niets van.’
Terwijl ze zijn verwarde zinnen trachtte te stenografeeren, dacht ze aan de schorseneeren in het roomige sausje. Nu niet alleen meer een schat van een man en een dot van een kind, om haar gedachten af te leiden, maar ook nog onbegrensde culinaire geneugten. En de Reus zat daar en stotterde over een zin en vermoedde niets!
|
|