| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
In de slaapkamer boven de toilettafel, zoodat Harry het vanuit zijn bed gemakkelijk kon zien, hing Bobbie's door Rienk geschilderde portret. Hij kon er lang naar liggen staren. In het eerst, als hij er naar keek, was het of het portret groeide en groeide en scheef ging hangen of voorover helde. Maar nu was hij sterker geworden - en ja, dat was wel Bobbie's ronde gezichtje met de groote guitige oogen. Harry bekeek zijn handen. Ze leken al niet zoo nutteloos meer. Zijn hoofd was nog moe, deed gauw pijn. Toch - ja, hij werd beter. Een vogel, die op de balconrand zat, zong doordringend en schel. Het leek een heerschzuchtige vogel te zijn, die misschien iets uitkeef met een vriend op het dak.
Beneden zat Tine. Babs was met een grimas naar haar toe gegaan, toen Klara Tine had aangekondigd. Zoo flink als Babs geweest was - zoo onvermoeid. Hij keek naar Bobbie's portret, soesde weer langzaam in, steeds weer weldadig wegzinkend, nog te weinig belangstellend in wat er om hem heen gebeurde...
Beneden zei Tine - ze had humeurige rimpels langs haar mond - ‘Heb je er nu al met Harry over gesproken?’
‘Natuurlijk niet. Ik wacht tot Willem hem sterk genoeg vindt.’
‘En wat ben je nu van plan te doen?’
‘Massa's.’ Ze zei het met klem.
‘Zoo. Wat dan?’
‘Ik heb op een wanhopige advertentie geschreven van een dame van middelbare leeftijd, die eenzaam is. Die heb ik de koestering van mijn huis en haard aangeboden.’
‘Dat zal je niet rijk maken,’ vond Tine. Babs bedwong de opwelling om wat kapot te gooien.
| |
| |
‘Och, is dat noodig?’ zei ze.
‘Nu ja, noòdig! Je moet toch leven.’
‘Je zult verstomd staan, hoe blijmoedig we zullen leven in onze eenvoud.’ Ze drukte op blijmoedig. ‘En Klara gaat weg.’
‘Heb je haar opgezegd?’
‘Nee. Zij mij. Ze bleek niet bestand tegen de ingrijpende veranderingen hier. Ik had niet anders verwacht.’
‘En wat ga je nu doen?’
‘Ik neem een jolig, eenvoudig hitje, dat af en toe eens uit de band springt. Maar dat hàrt heeft. Daarop komt 't ten slotte aan, is 't niet?’
Tine schudde haar hoofd.
‘Ik wou, dat ik ook alles zoo licht telde als jij.’ Ze keek naar buiten. ‘Hoe vind je nu zoo'n hitte. En je zult zien, als we volgende maand in Scheveningen zijn, giet het elke dag.’
Hierop antwoordde Babs niet.
‘En wou je ook niet op een kantoor?’ vroeg Tine.
‘Ja, als ik een leuke baas op de kop kan tikken, dan graag.’
‘Nu, ik zou zoo denken, dat leuke bazen dun gezaaid zijn,’ vond Tine.
‘Best mogelijk. Maar je moet een beetje optimisme aankweeken, zie je.’
‘Ik ben benieuwd, hoe Harry tegenover al die veranderingen zal staan.’ Tine trachtte zich koelte toe te wuiven met haar kleine zakdoekje. ‘Als hij maar niet terugvalt.’
‘Je bent zoo echt genoegelijk opwekkend.’ Babs knikte haar toe.
‘Nu ja. Ik heb ook massa's vervelende dingen. Daar praat ik niet over. Bernard blijft vast zitten dit jaar. Prettig nietwaar?’
‘Och, die arme jongen.’
‘Je moet hem nog noodig beklagen.’
‘Kom, je weet hoe ik daarover denk. Hoe kun je dat kind zoo plagen met al die lessen, die een marteling voor hem zijn.’
‘'t Zal een vroolijke vacantie worden. Je weet niet, hoe Willem dan uit zijn humeur kan zijn. Wil je wel gelooven, ik bleef nog liever thuis.’ Ze stond op. ‘Ik moet nog een paar visites maken. En dat in die hitte. Je bent toch verplicht een mantelpak aan te doen.’ Ze zuchtte. ‘Nu, en je weet, als we jullie kunnen helpen...’
‘Heel vriendelijk,’ zei Babs. ‘Maar we slaan er ons wel door hoor.’
‘Ja,’ dacht ze, terwijl ze bij de tafel bleef staan, toen Tine weg was, ‘hulp aannemen van Willem. Ik weet niet wat ik liever deed. Ik ging nog liever met bloemen venten of met lucifers.’
De telefoon deed haar opschrikken.
‘Babs, je spreekt met Lily. We zijn net in 't Victoria Hotel aangekomen.’
‘Het is alsof je van een koninklijke familie spreekt. Ga door.’
‘Nu wou ik je met Dolly aanstonds komen goeiendag zeggen. Schikt dat? Dan komt Fred vanavond nog even. We hebben het zoo druk.’
‘Ja, dat begrijp ik. Zijn de oudelui er ook?’
| |
| |
‘Freds vader en moeder, ja. Pa en Ma zullen in Genua zijn.’
‘Nu, kom maar gauw. Ik snik al bij voorbaat.’
‘Hoe is Harry?’
‘Knapt aardig op. Goddank.’ Ze legde de telefoon op de haak. Het was alsof ze niet beseft had, dat morgen de Jan Pieterszoon Coen naar Indië vertrok. De laatste week was Fred op reis geweest met Lily en het kind. Ze had er zich al mee vertrouwd gemaakt, dat ze Fred niet meer zag. Tenminste, dat had ze zich verbeeld. En nu... och, toen ze Lily zag en Dolly, die een pop van een plaatje was, bleef ze ook werkelijk zoo onaangedaan. Neen, met Lily ging geen stuk van haar leven weg. Lily vertelde wonderen van de boot, en ze had een dame ontmoet, die ook met de J.P.C. terugreisde en in Medan woonde. ‘Een verbazend elegante vrouw, zeg Babs. Ze heeft een stoet van bedienden en een paleis van een huis. Ik heb er prachtige foto's van gezien. En ze heeft me alvast voor een maand te logeeren gevraagd.’
‘Nu, wat heb ik je voorspeld? Je zult natuurlijk hèt succes van Medan worden.’
‘Waar is Bobbie tante?’ vroeg Dolly.
‘Die is uit logeeren.’
‘En Roetje?’
‘Roetje is met Bobbie mee.’
‘Is 't heusch?’ vroeg Lily.
‘Ja. Leida heeft zich over de twee onafscheidelijken ontfermd.’
Het gesprek kwijnde. Babs wist niet hoeveel Fred aan Lily verteld had. Ze praatten nog wat over Harry's ziekte. Babs ging mee naar boven, toen Lily en het kind van Harry afscheid namen. Lily snikte achter haar zakdoekje. Ze vond Harry zoo veranderd. Babs stond er rustig bij. En later beneden kuste Lily haar en huilde weer.
‘Babs, ik zal je veel schrijven. Beloof je mij, dat je me terugschrijven zult?’
‘Heele romans zal ik je opdienen.’ Ze hief Dolly in de hoogte. ‘Natuurlijk schrijf ik jullie,’ zei ze. ‘En ik heb een beeldig middel tegen zeeziekte ergens liggen. Ik zal het straks opzoeken, dan geef ik het Fred vanavond wel mee.’
‘Mevrouw van Manen Manders zei...’
‘Is dat de elegante vrouw?’ vroeg Babs.
‘Ja. Die zei, dat alleen matigheid zeeziekte weren kan.’
‘Zoo. Nu, dan weet je waaraan je je te houden hebt. Het ga je goed Lily. En denk aan de kieken van de maharadja, die je me beloofd hebt.’ Ze kuste het kind, dat al een dametje was. Zoo'n verschil met robbedoes Bobbie. Ze liep mee naar de voordeur, wuifde nog. Maar later klaagde Lily tegen Fred: ‘Babs was zoò koel en onverschillig, alsof we naar Bussum gaan inplaats van naar Indië.’ En Fred, die zijn middag besteed had om zijn vader te weerhouden een absoluut onpractische en verouderde maaimachine te koopen, zei ongeduldig: ‘Och, dat gezeur. Het is ook nooit goed. Ik vind het prachtig, d-dat Barbara zich b-beheerschen kan.’
| |
| |
Maar toen hij 's avonds tegenover haar zat, was hij er zoo zeker niet van, of ze zich wel zou kunnen beheerschen. En hij wist ook niet, of hij dat werkelijk wel zoo prachtig vond, als hij tegen Lily gezegd had.
‘Ja,’ zei hij voor de zooveelste keer, ‘nu is 't eindelijk zoo ver.’
Babs trappelde op de grond.
‘Zou je niet wat origineelers kunnen opmerken Frederik?’
‘Nu, wat wil je? 't Is een m-mooie avond.’
‘Prachtig.’
‘W-warm geweest vandaag.’
‘Een voorspel van dat malle apenland van jou.’
‘Laten we asjeblieft niet gaan k-kibbelen,’ zei Fred.
‘Ik ben een draak,’ zei Babs.
Ze dachten er beide aan, dat de zaak nu geliquideerd was. En een bescheiden sommetje gered. Maar ze spraken er niet van. Er was al zooveel over gesproken. Fred stond op. ‘Ik wou wel alleen even naar Harry gaan. Als je 't g-goed vindt tenminste.’
‘Maar natuurlijk Frederik.’
Ze hoorde zijn stappen naar boven gaan. Ze ging op de divan zitten. Ze hoorde Freds stem. Hij praatte opgewekt. En dan gemompel - stilte - weer Freds stem, maar zachter nu. Hoe lang ze zoo zat te wachten, ze wist het niet. Een klok sloeg. Er kwam plotseling wind opzetten. De serregordijnen wapperden.
Toen Fred na een eindelooze tijd weer binnenkwam, zat ze nog precies zoo. Hij ging naast haar op de divan zitten. Ze omklemde zijn arm.
‘Wat zei Harry?’
‘Hij vroeg naar de zaak. En...’
‘En?’
‘Ik heb het hem verteld.’
‘O Fred.’
‘Ik kon het niet meer verzwijgen. Hij dwong me gewoon. Armekerel.’
‘Ik moet naar hem toe. Hoe is hij Fred?’
Hij hield haar terug.
‘Laat hem even alleen. Hij had het vermoed. Ondanks al jou hoopvolle w-woorden. Babs, het was b-beestachtig moeilijk om het te zeggen. Maar nu ben ik blij, dat ik het gezegd heb.’
‘Ik zou niemand weten, die het hem...’ ze slikte - ‘niemand, die het hem beter kon hebben gezegd dan jij.’
Ze leunde tegen zijn schouder. Zoo moe was ze opeens. En aanstonds zou Fred opstaan en zijn hoed opzetten - zijn stok zoeken als zoo heel veel vorige keeren. En de buitendeur zou dichtvallen. Misschien zag ze hem nooit meer terug. Fred stond op.
‘Wat een wind opeens. Ik zal de deuren voor je sluiten.’ Hij sloot de serredeuren. Het gordijn zat er tusschen. Ze zei er niets van.
‘Had ik een stok bij me?’ vroeg hij.
‘Ja, een opzichtige stok met een zilveren knop,’ zei ze.
‘B-blijf hier Babs. Ik-ik k-kom er wel uit.’ Hij keek op haar neer. Ze zat nog op de divan. De tranen liepen nu over haar wangen.
| |
| |
‘Babs, kind,’ zei hij.
Ze sprong op. Ze sloeg haar armen om zijn hals. Ze wreef haar natte wangen langs zijn schouder.
‘Fred, ik dank je voor alles, voor alles.’
‘Nu ja, nu ja, kom, kom. W-wat is dat voor m-malligheid Babsje.’
Ze kuste hem op beide wangen. Hij zoende haar wat onhandig terug. Ze grabbelde naar haar zakdoek. Maar hij droogde haar tranen met de zijne.
‘Dat schijnt jouw specialiteit te zijn Frederik. Om vrouwetranen te drogen.’
Hij snoot zijn neus - hij draaide zich om. ‘Zoo'n flauwe kerel,’ dacht hij. ‘Ik zou kunnen grienen.’ Ze liet langzaam zijn handen los. De deur naar de gang deed hij dicht. Maar ze deed de handen voor haar ooren om de slag van de buitendeur niet te hooren. ‘De beste kerel, de trouwste vriend.’ Zoo had Harry hem altijd, genoemd. Ze sloeg met haar handen op de divan.
Ze kon hem niet missen. Het was monsterlijk, dat hij wegging - ongehoord wreed. En Harry... ze sprong op. Ze moest naar Harry. Maar boven voor de slaapkamerdeur bleef ze staan. Ze luisterde, vòòr ze de kruk omdraaide. Geen geluid. Stil ging ze binnen. Hij had zijn gezicht afgewend, in zijn eene hand hield hij de deken geklemd.
‘Harry,’ zei ze zacht.
Hij draaide zijn hoofd om.
Ze nam zijn hand tusschen de hare.
‘We zijn toch samen. We kunnen samen werken. En een heel leven ligt nog voor ons.’ Ze had heel andere dingen willen zeggen.
‘Ja, je hebt gelijk. Ik heb ook aldoor geweten, dat het zoo zou loopen. En toch... 't Is voor jou ook zoo hard liefste...’
Nu was ze op veilig terrein.
‘Hard voor mij? Heelemaal niet. Ik ben zoò blij, dat jij beter wordt, dat al het andere me nietig en nutteloos lijkt. En omdat ik zoo blij ben, en onbeschrijfelijk dankbaar, zal ik tot grootsche dingen in staat zijn. Je zult het zien.’
Hij staarde naar de boomen in de tuin, die heen en weer zwiepten. Het woei nu hard. ‘En toch zijn al die jaren voor niets geweest,’ zei hij dan.
Ze ging op de vacht voor het bed zitten.
‘Nee, lieve, lieve jongen - dat zijn ze niet. Zoo mag je niet denken. Je hebt toch ook succesvolle jaren gehad. Hebben we niet prachtig en onbezorgd kunnen leven, al die jaren?’
‘De tegenstelling moet daarom voor jou nog grooter zijn. Je zult me wel een armzalige kerel vinden Babs.’
Ze drong de snikken terug, die haar keel dik maakten. Ze woelde met haar grijze schoentje in de langharige, witte vacht. Ze slikte eens. Ze kuchte. Ze keek op, haar oogen waren helder.
‘Je doet me pijn, als je zoo praat. Ik zou het grootste monster van de wereld zijn, wanneer ik zoo over je denken zou. Jij, die alles voor de
| |
| |
zaak hebt gegeven. Ik vind je - ik vind je gewoonweg een hèld.’ Ze leunde met haar kin op de rand van het ledikant. Ze knikte naar hem. Hij legde zijn hand op haar hoofd.
‘Ja,’ zei ze dan, ‘ik moet je nog wat bekennen, op gevaar af, dat je weer instort - de Volmaakte gaat weg.’
‘Nèè,’ zei hij.
‘Jà! Ik heb altijd wel geweten, dat jij geen kijk op vrouwen hebt.’
‘Heeft ze jou dan gezegd, dat ze weggaat?’
‘Ja meneer. Ze gaat zich nu verbinden aan een gezin met een kamenier,
Ze ging op de vacht voor het bed zitten.
een chauffeur, een keukenmeisje, een binnenmeisje, een tuinman, een palfrenier en een huisknecht. Gelijk heeft ze.’
‘En wat nu?’
‘Ik zal het nu eens met een Onvolmaakte probeeren. Je zult zien, die blijft me trouw door dik en dun. Heeft het je aangegrepen Har?’
Hij lachte even. ‘Ik ben er kapot van.’
De bel klingelde zacht door het huis. Babs ging rechtop zitten.
‘Daar heb je Fred weer, die komt vertellen, dat hij toch maar liever niet naar Indië gaat. Wedden?’
Maar de Volmaakte zei, dat het mevrouw Disselman was. En dat mevrouw beneden wachtte.
| |
| |
‘Leida! Om tien uur in de avond! Dan is Bobbie ontsnapt. Of Roetje natuurlijk, dat zul je zien. Ik ben voor emoties geboren. Wil je, dat ik het leeslampje opsteek? Of liever wat rustig in de schemering blijven liggen.’
‘Laat maar zoo kind. Blijf je niet te lang beneden?’
‘Als Leida er tenminste niet op aandringt, dat ik met haar en Gerard door de stad ga draven om Roetje te zoeken.’
Hij schudde zijn hoofd, glimlachend. - Dat had ze bereikt tenminste.
‘Straks krijg je een volledig verslag. Ik zal Leida's woorden voor je stenografeeren. Ik kom gauw terug hoor.’
Leida zat op de divan met een paar verwilderde pieken langs haar ooren. ‘Ik ben hier gewoonweg heengewaaid,’ zei ze.
‘Je komt me natuurlijk vertellen, dat Roetje weg is,’ zei Babs somber.
‘Nee, die is er nog, wonderlijk genoeg. Vanmiddag is hij in de kastanje geklommen. En toen hij er boven in zat, durfde hij er niet meer uit.’
‘En heeft de Duitsche Adèle toen met gezwinde spoed ook de kastanje bestegen?’ vroeg Babs.
‘Ik hoef niet te vragen, hoe Harry is,’ zei Leida vergenoegd.
‘Och engel,’ knikte Babs.
‘Nee,’ - Leida zette haar hoed af, kamde op het gevoel de pieken weer op hun plaats - ‘nee, ze heeft een ladder van de buren moeten halen...’
‘Wat is een ladder in 't Duitsch?’
‘Toe nu maar,’ zei Leida.
‘Niet zoo onvriendelijk,’ smeekte Babs.
‘En toen ze boven op de ladder stond...’
‘Viel Roetje naar beneden,’ vulde Babs aan.
‘Nee, toen durfde zij er ook niet meer af.’
‘En waar zat Roetje?
‘Nog altijd in de boom.’
Babs viel over de tafel heen.’
‘Zàlig. En toen?’
‘Ja, toen ben ik ook op de ladder geklommen.’
‘En heb je de Duitsche Adèle aan haar schoenveters naar beneden getrokken?’
‘Zoo ongeveer. Je kunt je zeker wel voorstellen, hoe de buren genoten?’
Babs klakte met haar tong.
‘En Roetje?’
‘Die heeft Gerard 's middags om twaalf uur verlost.’
‘En onze zoon?’
‘Een schàttebout,’ zei Leida. ‘Heb je die pyjama's nog voor hem gekocht?’
‘Vergéten!’
| |
| |
‘Vind je 't dan goed, dat ik ze koop, als ik in de stad ben?’
‘Ja bèst. Zul je geen al te wufte streepjes nemen? En kwam je daarom zoo laat in de avond hier naar toegesneld?’
‘Nee, daarom niet. Ja, ik ben laat hè? Dat komt, Gerard en ik hebben vanavond een heele poos samen zitten praten.’
‘Hebben jullie mijn deugden geroemd? En wou je die nog even voor me opsommen? Ter aanmoediging?’
‘We hebben het wel over jou gehad. En over Harry.’ Leida zweeg even. ‘Kijk,’ zei ze dan, ‘we zouden eerst naar Scheveningen gaan, dat weet je. Maar we vinden Scheveningen te druk voor Bobbie. En nu vanmiddag komt Gerard thuis en vertelt me, dat een collega ons een zomerhuisje wil afstaan in Wijk aan Zee. Voor een bagatel.’
‘Dat zal ideaal voor Bobbie zijn,’ zei Babs.
‘En voor Harry en jou.’
‘Voor Harry en mij?
‘Ja, we hadden gedacht - als Willem tenminste Harry goed genoeg vindt - dat jullie met ons meegaat. Het huis is groot genoeg. Harry kan een aparte kamer krijgen. En jij hebt het ook hard noodig om er eens heelemaal uit te zijn, kind.’
‘Wat is dat lief van jullie,’ zei Babs.
‘Lièf!’ zei Leida, en duwde haar hoed weer op haar hoofd. ‘Heelemaal niet. We hebben jullie graag bij ons, dat weet je. Zou Harry in een auto vervoerd kunnen worden?’
‘Ik zal het morgen Willem vragen. Maar - Leida - ik geloof niet, dat ìk komen kan.’
‘En waarom niet?’ Leida keek strijdlustig.
‘Omdat ik zoo gauw mogelijk aan 't werk moet.’
‘Maar kind, wat wil je direct beginnen?’
‘O, dat zal ik nog wel zien. Maar ik moèt aan de gang. Ons kleine kapitaaltje is al zoo leelijk geslonken. Die ziekte sleèpt het geld weg. En ik kan toch niet wachten tot er heelemaal niets meer is. Nee, ik moèt aan de gang.’
‘Maar kan Willem...’
‘O nee, daar denk ik niet aan. Ik wil niets aannemen van Willem en Tine. Ik wil beslist onafhankelijk zijn. Bovendien - Fred heeft bij de liquidatie prachtig geholpen, is nog bijgesprongen voor een en ander, waardoor we tenminste nog iets hebben overgehouden, maar daar moet het bij blijven. Nee, je ziet - het is noodig, dat ik aan het werk ga.’
‘Ja, dat is zoo.’ Leida aarzelde. ‘Maar je hebt toch oòk vacantie noodig.’
‘O, dat haal ik later allemaal wel in. Geloof me. Die meneer de Jong - de groenman - is bezig een betrekking voor me te zoeken. En ik heb op een advertentie geschreven van een eenzame vrouw, trouwens, dat weet je ook.’
‘Ik had nooit gedacht, dat jij al die dingen zou doen,’ zei Leida, terwijl ze opstond.
| |
| |
‘Ik ben net een clivia, die pas bloeit als hij verdrukt wordt,’ knikte Babs.
‘Ik wist niet, dat een clivia die eigenschap heeft.’ Leida trok haar rok af. ‘Nu, ik hoor het dan wel van Harry,’ zei ze.
‘Ja, maar dat gaat zoo niet.’ Babs strekte haar beide handen uit. ‘Leida, ik ga je omhelzen. Kom hier.’
Leida voelde haar wangen nat worden. ‘Babs, huil je kind?’
Ze knikte, terwijl ze haar gezicht verborgen hield. ‘O, ik snak naar een paar moederlijke armen,’ zei ze gesmoord.
Leida ging weer zitten. Ze keek wat verlegen naar Babs. Dan zei ze: ‘Nu, als mijn armen moederlijk genoeg zijn... Kom maar hier... Huil maar eens flink uit...’
Eindelijk hief Babs haar verhuilde gezicht. ‘Ik lijk wel een waternymf tegenwoordig. Maar het heeft me goed gedaan. Nu heb ik weer voor jaren genoeg. En ik kan je niet zeggen, hoe dankbaar ik ben, dat jullie dat voor Harry wilt doen.’
‘Nonsens,’ zei Leida wat bruusk.
‘Maar hij moet ook verpleegd worden. Bedenk dat wel. Hij heeft veel verzorging noodig. 't Is toch ook jouw vacantie Leida.’
‘Dan gaan we mekaar aflossen, Gerard en ik. Nee, dat komt best in orde. En de week-ends kom jij. En nu geen dankbetuigingen meer Babs. Je zou het voor mij ook gedaan hebben.’
Met groote stappen liep Leida weg.
‘Zou ik het werkelijk voor haar gedaan hebben?’ dacht Babs. ‘Nee, dat wist ze niet. Maar ze leerde elke dag. Dàt wist ze wel...’
***
Een paar dagen daarna kwam Bert de Jong. Hij had de geheimzinnige blik in zijn oogen van iemand, die goed nieuws met zich meedraagt. Ze was net in de keuken bezig, met Klara's misnoegde blik in haar rug, om voor Harry een vruchtenschoteltje klaar te maken. Met de eierklopper in de hand liep ze hem in de gang tegemoet.
‘Ach, dat is aardig. Ik heb gister nog aan U gedacht. Gaat U vast naar binnen? Ik kom direct.’
‘Als een vrind,’ dacht hij. Hij wist niet of hij nu moest gaan zitten of blijven staan tot zij kwam. Hij trommelde tegen het serreraam, maar hield verschrikt op, toen hij meende een deur te hooren open gaan. Ja werkelijk, ze kwam binnen met een kristallen schaaltje in haar hand.
‘Ga zitten meneer de Jong. Hier is lectuur, tijdschriften, de krant. Ik moet nog even naar boven naar mijn patient.’
‘En hoe is de patiënt?’ vroeg Bert de Jong. Hij onderving met dit woord de puzzle of hij ‘mijnheer’ of ‘Uw man’ moest zeggen.
‘We gaan heel langzaam vooruit.’
Hij duwde een stapeltje tijdschriften van de tafel, bukte zich, kwam vuurrood weer overeind.
‘Zult U zich niet vervelen? En hebt U wel even de tijd?’
| |
| |
‘Ik heb heelemaal geen haast,’ zei hij.
Boven balanceerde ze het schaaltje voor Harry's nog onverschillige oogen.
‘Kijk eens... Eigen brouwsel. Trek in?’
‘Hmm. Gaat nogal.’
‘Hè, wees een beetje enthousiaster. Je ziet er zoo lief uit vanmiddag. En die pyjama kleurt je zoo goed. Ik heb je altijd wel gezegd, dat lila jouw kleur is.’
‘Ik zal al mijn kleeren lilla laten verven,’ beloofde hij.
‘O snoes,’ zei Babs. ‘Je geest gaat weer ontwaken. Kijk eens, een potpourri van vruchten met iets zaligs er boven op. Probeer het eens.’
‘Wie is beneden?’ vroeg hij na de eerste hap.
‘Meneer de Jong - je weet wel.’
‘Vervolgt die je nog steeds?’
‘Ja, dat lijkt zoo. We staan in zakelijke relatie, dat weet je. Nu, en hoe smaakt het je?’
‘Best hoor.’ Hij knikte haar toe.
‘Zie je wel. Harry, ik ben ervan overtuigd, dat je kogelrond weer te voorschijn komt. En nu vlieg ik naar meneer de Jong. Die zit vol nieuws. Ik voèl het.’
Ze vond Bert de Jong bladerend in een tijdschrift. Toen ze binnenkwam stond hij op.
‘Kom gezellig zitten,’ zei ze. Hij voelde zich direct weer op zijn gemak.
‘Ik heb nieuws voor U.’ Hij lichtte de vatenkwast op.
Ze knikte hem toe.
‘Ik voelde het. Is het goed nieuws?’
‘Ik heb een betrekking voor U.’
Babs slikte de uitroep: ‘O èngel,’ in. ‘Wat heerlijk,’ zei ze. ‘Is 't een leuke betrekking?’
‘Ja, leuk -’ hij weifelde. - Hij had graag gewild, dat hij in staat was om te zeggen: ‘Het is een reusachtige betrekking. Vijfhonderd in de maand. 'n Aardige baas. En maar voor halve dagen.’ - Wat zou ze geglunderd hebben. Maar hij moest bekennen: ‘Daarvan weet ik niet zooveel af natuurlijk. Het is een exportkantoor. En 't is voor correspondentie.’
‘Maar 't zal best leuk zijn.’ Ze vouwde haar handen om haar knie. ‘En wanneer kan ik in functie treden?’
Hij schrok terug van haar voortvarendheid.
‘Nee, zoover is 't nog niet. U moet U eerst gaan presenteeren. Kijk eens, hier is 't adres. Op de Keizersgracht. Ja, daarvan hangt alles af.’
‘Ik zal mijn beste gezicht aantrekken,’ beloofde ze hem. ‘En mijn liefste stem. En zal ik mijn huwelijksche staat verloochenen, of wat denkt U?’
‘Tja, dat is moeilijk te zeggen. Sommige chefs willen geen getrouwd personeel. Maar ik weet niet, wat in dit geval het beste is.’
| |
| |
‘Verloochenen maar, dunkt me,’ zei Babs. ‘En nu drinkt U thee met me.’
‘Nee, dank U, ik heb over een half uur les. Wanneer gaat U erheen, wat denkt U? Dan bel ik even op.’
‘Morgen om elf uur, zou dat gaan?’
‘Ja, dat is best. Schikt het niet, dan telefoneer ik U wel even.’
‘Accoord,’ zei Babs. ‘Mijn dank is grenzeloos.’ Ze liet hem zelf uit. ‘De dòddekop,’ zei ze, terwijl ze hem nablikte door het ruitje.
De volgende morgen, toen ze in haar meest rechtlijnige mantelpak, en met haar minst opvallende shawl, en haar eenvoudigste hoedje, klaar stond om weg te stevenen naar het exportkantoor, kwam Titia.
‘Zou je uitgaan?’
‘Nee,’ zei Babs. ‘Ik bedoel ja natuurlijk. Maar niet wat je onder uitgaan verstaat. Ik ga op een baas af.’
‘O leuk zeg,’ zei Titia, die er even bij zitten ging. ‘Ik ga met je mee, zal je onderweg mijn moreele steun geven. Kijk, ik heb ingemaakte kersen voor Har meegebracht.’
‘Breng ze maar zelf even naar hem toe. Ik heb nog vijf minuten tijd.’
Titia verraste Babs, toen ze weer beneden kwam, terwijl die voor de spiegel gezichten stond te trekken.
‘Deze expressie is veel te verleidelijk,’ keurde ze af. ‘Je moet ernstig kijken en tegelijk blaken van ijver. Kijk zoo.’
Titia verwrong haar trekken tot een puriteinsch masker. ‘Doe me dat eens na.’
‘Onmogelijk,’ bekende Babs.
Op straat stak ze haar arm door die van Titia.
‘Zei Har nog wat?’
‘Hij vindt het lam, dat je in betrekking gaat. Logisch, zei Titia.
‘Je hebt toch zeker gezegd, dat ik overborrel van plezier bij het idee alleen.’
‘Ja, ik heb hem verteld, dat je straalde. Hij ziet er al veel beter uit zeg.’
‘Weet je al, dat hij half Juli met de Dissellieden naar zee gaat voor zes weken?’
‘En jij?’
‘Hierblijven natuurlijk. Ik ga nu toch tot het gilde van de werkende vrouwen behooren.’ Titia kneep Babs.
‘Weet je wat, dan kom jij bij ons logeeren. Wanneer gaat de Volmaakte weg? Eén Augustus? Hindert niet, dan laat je die de vijftiende gaan. En dan zullen wij jou op de Leidschekade met liefde omringen. De tweeling gaat naar Wassenaar.’ Het was alsof ze dit er nog ter aanmoediging bijvoegde.
‘En jullie dan?’
‘Wij zouden toch hier blijven. Rienk heeft een ouwe dame en een schattig meisje op bestelling. Misschien gaan we nog een paar dagen naar den Haag, dat weet ik nog niet. Maar dan kan Cor wel voor je zorgen.’
| |
| |
‘Ik vind het erg aardig,’ zei Babs. ‘En ik neem het graag aan. Zou ik de baan krijgen, wat denk je?’
‘Ja, natuurlijk. En je zult zien, 't is een schat van een baas, die onmiddellijk ontdekt wat jij waard bent.’
‘Dat hoop ik niet. Dan lig ik met een week op straat. Ik heb geen grein verstand van kantoorwerk.’
‘Maar dat leert zoo gauw,’ troostte Titia. ‘Wat zegt je papa wel van dat alles?’
Babs lachte. ‘Die is totaal onkundig van al mijn schoone plannen. Gek zeg, die leeft absoluut in een heel andere wereld. Hij was verleden week bij ons, en ik vertelde hem van de liquidatie en zoo. Dat scheen hij zelfs heel natuurlijk te vinden.’
‘Nu ja, iemand die zijn heele leven op een paard heeft gezeten,’ begon Titia. ‘O kijk eens, wat komt daar een revolutionaire man aanrennen.’
Babs stond stil. ‘Dat is mijn man van de baan,’ zei ze.
Titia trok haar wenkbrauwen op. ‘Wees niet zoo duister Babsje,’ zei ze. Maar Bert de Jong remde al voor hun voeten.
‘Ik was zoo bang, dat ik U nog zou misloopen.’
‘Meneer de Jong, die me stenolessen gegeven heeft,’ stelde Babs voor. ‘Mijn vriendin mevrouw Hertel. - Er is toch niets vreeselijks gebeurd? 't Kantoor afgebrand, of mijn chef in spé vannacht vermoord?’
‘Neen. Maar ik had U vergeten te zeggen, dat ze U natuurlijk naar diploma's zullen vragen. En die hebt U niet.’
‘Nee,’ zei Babs.
‘Juist. En daarom heb ik hier een brief voor U, waarin ik verklaar, dat U vlug en accuraat stenografeert. Dan kunt U die overleggen.’
‘Ik voel me werkelijk verlegen worden.’ Ze nam de brief aan. Bert de Jong bloosde, schuurde zijn rechterschoen langs zijn linker broekspijp.
‘Ik heb nog heelemaal vergeten je een nieuwtje te vertellen,’ zei Titia opeens. ‘Weet je wie verloofd is? Puck! Die jou achtervolgde op 't Oostersche feest.’
‘En met wie?’ Bert de Jong verwerkte Puck, en achtervolgen en Oostersch feest.
‘Raden.’
‘Met die juffrouw Harakiri natuurlijk,’ zei Babs.
‘Jà!’ jubelde Titia.
‘'t Kan verkeeren.’ Babs keek op haar armbandhorloge. ‘Hij was als de dood voor haar, toen ze met die lila sluier voor hem neerknielde. Titia, ik moet weg, kind.’
‘Hoor ik de uitslag gauw?’
‘Ja zeker.’
‘Ik loop even mee tot de deur,’ zei Bert de Jong. Mijlen stond zij weer van hem af. Juffrouw Harakiri en een lila sluier... Ze leefde een leven, dat geheel buiten zijn beperkte kring stond... En hoe graag zou hij zich in de teederheid van haar sfeer willen koesteren...
| |
| |
Op de stoep voor het kantoor zei ze: ‘Ik zal nooit Uw buitengewone steun vergeten.’ Hij liep achterwaartsch de hooge blauwe stoep af - hij had voor haar gebeld - en plofte bijna van de derde tree naar beneden. Zoo zacht keek ze hem aan, en zoo lief...
Een jongste-bediende-type deed haar open.
‘Ik ben juffrouw Overdijk, en ik zou graag meneer Verschuur even willen spreken,’ zei ze. ‘Meneer weet, dat ik kom.’
‘Overdijk?’ herhaalde het jonge mensch. ‘Komt U maar binnen.’
In de marmeren gang stond een bank, waarop Babs zitten ging.
‘Ik zal zeggen, dat U er bent.’ Het jonge mensch verdween, stond halfweg de lange gang plotseling op zijn handen, zijn beenen loodrecht omhoog. Babs gnoof. Als iedereen zoo acrobatisch was, nu, dan kon het best gezellig worden. ‘Overdijk zei U?’ vroeg het jongemensch, weer in normale stand terug. Babs knikte. Ze had hem wel graag een compliment gemaakt over zijn lenigheid, maar ze wist niet, of ze die op het kantoor moest aanmoedigen of fnuiken. Ze wachtte. Het duurde lang voor hij terugkwam. Ze werd toch wat zenuwachtig, en opeens leek het haar al te dwaas, dat ze zoo maar brutaal weg solliciteerde naar een betrekking, terwijl ze geen grein routine had. Ze vouwde de punten om van Bert de Jong's brief, streek ze haastig weer glad.
Door de gang kwam de acrobaat aanglijden. ‘Of U maar meegaat.’ Van zijn grijze kantoorjasje, dat vol inktvlekken zat, waren de mouwen te kort. Hij had stevige, roode polsen en groote handen, waarmee hij onbekommerd zwaaide. En hij floot tusschen zijn tanden zacht de melodie: ‘How do you do everybody, how do you do?’
Hij stapte voor haar uit door een groot kantoor, dat Babs de indruk gaf alleen te bestaan uit lessenaars en mannen, en klopte aan een tusschendeur. Een kraakstem: ‘Jaè.’ De zachte, bedeesde stem van de acrobaat - Babs keek hem eens onderzoekend aan, 't was of hij buiksprak - ‘meneer, hier is juffrouw Overdijk.’
Nu stond ze in een ruim vertrek met een enorme lessenaar, waarachter een enorme man, die schreef, en die de prettige tactiek volgde van het overdruk te hebben en geen tijd tot opkijken. Had ze zich ooit zoo overcompleet gevoeld? Ze keek eens uit het raam, de gracht, de groene boomen, een paar schuiten, die voorbijvoeren, en een orgel, dat de brug werd opgeduwd. En de Reus schreef zonder opkijken. ‘Lammert,’ dacht Babs. ‘Alsof ik lucht ben.’
Ze richtte zich rechter, klemde haar tasch onder haar arm, en in vier stappen stond ze voor het bureau.
‘Al zou ik hem er voor moeten rànselen, maar hij zal me aankijken,’ tierde ze in zichzelf. Ze kuchte. Even nog moed verzamelen, denken: ‘Ik hoef deze betrekking toch niet, als ik niet wil. Er komt wel weer wat anders.’
‘Meneer, ik ben juffrouw Overdijk,’ zei ze dan. Het viel als een bom in de stilte. De pen stopte. De Reus keek op. Hij keek over haar heen, langs haar, door haar heen. - ‘Ja kijk maar raak,’ dacht Babs, en
| |
| |
bewoog geen wimper. Hij nam zijn lorgnet af en hield die als een verrekijker voor zijn oogen. Het was alsof hij ontzet was over zooveel brutaliteit. ‘En ik ben hier om elf uur ontboden,’ vulde Babs kalm de begonnen zin aan.
‘Zoo,’ zei hij.
‘Ja,’ knikte Babs.
Hij keek naar zijn papieren, alsof hij die noode een seconde alleen liet. Dan zette hij zijn lorgnet weer op.
‘En wat kent U?’
‘Wat U van mij verwacht,’ zei ze diplomatiek.
‘Uw talen? Speciaal Duitsch en Engelsch. Ja? Stenografie? Typen? Waar in betrekking geweest?’
‘Nergens,’ zei Babs. ‘Maar hier heb ik een aanbeveling.’ Ze legde de brief van Bert de Jong op de lessenaar neer.
‘Dus U bent nog niet eerder op een kantoor geweest?’ Hij bekeek haar, alsof ze tot een zeldzaam menschengeslacht behoorde. ‘Wat doet U dan hier?’
‘Solliciteeren. Eens moet toch de eerste keer zijn.’ Ze zei er nederig achteraan: ‘Ik zal heusch erg mijn best doen.’ Hij scheurde de brief open, las de ongetwijfeld roerende aanbeveling. Zijn wenkbrauwen waren dreigend gefronst.
‘Nu, laat U maar eens zien, wat U kent. Ga daar zitten. Ik zal U dicteeren. En dan werkt U 't op de machine uit.’
Hij had een zotte manier van dicteeren, verwarde zich in lange tusschenzinnen, begon weer drie keer opnieuw. Ze kon hem gemakkelijk bijhouden.
‘Ziezoo, zet U die Hollandsche brief over in 't Fransch, Duitsch en Engelsch. Ik ben benieuwd, wat U ervan terechtbrengt.’
‘Dat zal je meevallen,’ dacht Babs. Wat een zegen, dat ze zoo goed haar talen kende. Er waren een paar handelsuitdrukkingen, die ze niet wist. Nu, die zou ze maar vrij vertalen. En thuis had Harry een Fransch en Engelsch correspondentieboek, dat zou ze gaan doornemen als een roman. Haar wangen waren warm, en ze tikte, tikte...
‘Nog niet klaar?’ klonk de krakende stem.
‘Nee snoes,’ dacht ze. ‘Direct meneer,’ zei ze.
Ze legde haar proeven van bekwaamheid voor hem neer. Hij las de brieven door, nam zijn lorgnet af, keek haar aan.
‘Daar deugt natuurlijk niets van,’ zei hij norsch.
‘En wat mankeert er dan aan?’ vroeg Babs.
‘Ik geloof, dat ik mijn tijd nuttiger kan besteden, dan U dat uit te leggen. Vindt U ook niet?’
‘Ja, best mogelijk,’ vond Babs.
‘Wat zegt U?’ Hij hield de hand achter zijn oor.
‘Misschien wel,’ verbeterde Babs.
‘Waarom gaat U eigenlijk op een kantoor juffrouw-e-.’
‘Overdijk,’ vulde Babs aan. ‘Omdat ik in betrekking moet,’ zei ze zedigjes.
| |
| |
‘U zou beter in de huishouding kunnen gaan,’ oordeelde de Reus vernietigend.
‘Denkt U?’ vroeg ze. Ze keek onschuldig.
‘Zoo'n kattekop,’ dacht hij. ‘Daar zat wel wat in.’ - ‘Ja natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik heb er tenminste geen zin in, dat U al mijn brieven verknoeit.’
‘Och, dat went wel,’ zei Babs. En toen de beteekenis van zijn ontzette blik tot haar doordrong, zei ze haastig: ‘U moet me niet verkeerd begrijpen, ik bedoel, die brieven zullen wel wennen. Ik zal ze gauw genoeg naar Uw zin schrijven. Dat zult U zien.’
Een ijzige stilte. Weer een keurende blik. Een mug, die door de kamer zoemde.
‘Verlegen bent U niet,’ als uitkomst van stormachtige gedachten.
‘Nee, gelukkig niet,’ zei Babs.
Hij keek nog eens haar brieven in. ‘Ik krijg na U nog eenige sollicitanten. U hoort wel van me. Wat is Uw adres?’
‘Willemsparkweg 492,’ zei Babs.
Hij schreef het op. ‘En nu nog iets. Ik wil, dat mijn secretaresse zich absoluut niet bemoeit met mijn mannelijke bedienden. Bent U verloofd?’
‘Geweest,’ zei Babs en sloeg haar oogen neer.
‘Denkt U daar nog aan?’
Haar oogen tintelden. ‘Nòòit meer,’ zei ze.
‘Ik vraag U dit, omdat ik wènsch, dat mijn bedienden hun onverdeelde gedachten aan mijn zaak geven. Ze behooren geen romans en nonsensdingen in hun hoofd te hebben.’ Hij liet zijn hand op het bureau neerkomen. ‘U hoort wel van me.’
Ze was al bij de deur, toen zei ze moedig: ‘En het salaris?’
Zonder opkijken antwoordde hij: ‘Honderd vijftig in de maand.’
Ze stond weer temidden van lessenaars en mannen. De acrobaat schoot toe, buitelde door de gang over zijn hoofd met haar mee.
‘Jij moet gaan optreden in een circus,’ prees Babs.
Hij grijnsde. ‘Nou, dat wou ik,’ zei hij.
‘Dat is alvast één kracht, die zijn gedachten niet onverdeeld aan de zaak geeft,’ constateerde Babs met genoegen.
Buiten stond Bert de Jong.
‘En? Ik heb maar even op U gewacht.’
‘Zullen we even gauw bij Trianon een kopje koffie drinken? Dan zal ik U alles vertellen,’ zei ze.
‘Ja, graag,’ zei hij. ‘Het zal me zeer aangenaam zijn...’ Hij nam zijn hoed af. Hij verbeeldde zich, dat hij op de wolken liep.
‘Ik heb niet veel tijd natuurlijk,’ viel ze hem in de rede. ‘Ik moet gauw naar huis,’ dempte ze even zijn enthousiasme. ‘Mijn man wacht me. Maar U hebt recht op een volledig verslag!’ Ze keek hem lachend aan.
Bij Trianon voor het raam - ‘twee koffie,’ zei ze tegen de kellner - vertelde ze haar wedervaren. Hij luisterde ontzet. Zouden ooit
| |
| |
juffrouw de Vries of juffrouw van Dalen zulke antwoorden hebben gegeven als ze solliciteerden. Nee, dan stonden ze in hun schoenen te beven, en zeiden: ‘Ja meneer, en uitstekend meneer, en ik zal er voor zorgen meneer.’ Dat hadden ze wel eens verteld. Hij moest het haar zeggen - kiesch.
‘Toch geloof ik, dat Uw optreden - e - niet geweest is, zooals er van U verwacht wordt. Begrijpt U me niet verkeerd, U hadt - e -’
‘Ingetogener moeten zijn,’ vulde ze aan. Ze keek uit over het Leidscheplein. ‘Ja, dat is best mogelijk,’ knikte ze dan. ‘Dus ik zal de baan wel niet krijgen?’
‘Laten we het beste hopen,’ zei hij.
‘Maar dit weet ik wel, àls ik het krijg,’ - ze ving een klontje in het suikertangetje - ‘dan heb ik het te danken aan Uw snoes van een brief. En niet aan mijn overweldigende capaciteiten.’
|
|