| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
‘Ja,’ zei Titia Hertel, ‘als dat wierookvat op zoo'n overdadige manier blijft rooken, dan kan Babs nog gelijk krijgen.’
‘Hoezoo?’ vroeg Rienk, die zijn tulband in verschillende standen op zijn hoofd probeerde.
‘Dat we van die wierook wel bedwelmd ter aarde zouden kunnen storten. Rienk, luister je? Voor dat het feest half om is, zijn we op deze manier allemaal dood.’
‘Ik zal het zien te temperen,’ zei Rienk. In het voorbijgaan tilde hij Titia, een Oostersch prinsesje in haar haremgewaad, in de hoogte. ‘Heb je nog om de tongsandwiches gedacht Suleika?’
‘Er staan vrachten klaar in het buffet. Ik geloof, dat ik de gansche tong van een ossebeest er voor heb gebruikt. O Rienk, waarom kun je niet altijd een sultan zijn?’
‘Met alles wat een Sultan aankleeft? Vele vrouwen en favorites en...’
‘Nee, asjeblieft niet. Eén vrouw natuurlijk. Maar je ziet er zoo meesleepend uit. Ik kan me jou niet voorstellen in je grijze colbertje.’
‘Als ik nu zeker weet, dat er geen bezoek kan komen, geen huisheeren of anderszins, dan wil ik me voor jou wel in sultansgewaad steken. Alleen die tulband is zoo beroerd warm.’
‘Niet zoo prozaïsch.’ Op haar kleine, hooggehakte, roode schoentjes liep Titia achteruit. ‘Wat is het allemaal echt! Er is sfeer. En dan al die divans langs de muren. - Zou iemand kunnen vermoeden, dat dit aaneengerijde verhuiskisten zijn?’
‘Geen sterveling’ vond Rienk. ‘Of 't moet een snuiter zijn, die het klappen van de zweep kent.’
‘Als onze waarzegger nu maar geen gekke dingen doet. Zou hij de gastenlijst met opmerkingen wel van buiten leeren?’
| |
| |
‘Hij heeft het me bezworen.’ Rienk nam zijn tulband af. ‘En ik heb hem gisteravond nog goedgelijkende schetsen van de feestelingen verschaft. Maar hij is zoo'n zeldzaam onverschillig heer.’
‘Ja.’ Titia zuchtte. ‘Enfin, er zal wel iets geks gebeuren. O, daar heb je de slavin.’
Binnen kwam met rinkelende arm- en beenringen Cor, die bij de nadering van het festijn voor de opgewondenheid van de sfeer was gezwicht en haar revolutionnaire bemerking: ‘Ik ben Uw slaaf niet,’ herroepen had. Ze was bruin geschminkt als een okernoot en ze scheen haar flair hopeloos kwijt.
‘Nou, wat moet ik nou doen?’ zei ze.
‘Niets. Wachten! En als de bei gaat, dan trek je open. Je hoeft niet te gillen: Wie daar! Want dat doet men niet in Azië. Ze klimmen vanzelf wel naar boven.’
‘Ik heb het niks te warm,’ zei Cor, die met haar bloote armen maaide.
‘Doe wat gymnastiek kind - zoo - en sla je beenen eens uit.’
Cor keek om zich heen, snoof... ‘'t Is hier fijn,’ zei ze, ‘maar 't is maar goed, dat mijn moeder me zoo niet ziet. Jéetje, daar bellen ze al.’
‘Jij moet haar vannacht maar schoonboenen Rienk,’ zei Titia.
‘Ik? Ik zou je hartelijk danken. Dat is jouw afdeeling.’
‘Maar ik denk wel, dat ik er te moe voor zal zijn.’ Titia drapeerde de sluier om zich heen, strekte zich dan uit op een divan langs de muur.
‘Nu, voor mijn part blijft dat kind eeuwig bruin. Ik steek geen spons naar haar uit. Daar heb je d'r weer.’
Cor kwam binnen met een mand flesschen aan haar arm.
‘'t Is de jongen van de wijn. En hij vroeg, of ik gek was.’
‘Och Rienk, pak jij de wijn even uit. Je zegt maar niets terug tegen die jongen Cor.’
‘Maar hij zal wel wat tegen mijn zegge,’ blafte Cor strijdlustig. ‘En hij lachte me finaal uit.’
‘Nee, dat heb je je verbeeld, kìnd,’ suste Titia.
‘Verbeèeeèld! Ja, 'k ben gek,’ zei Cor.
Onverschillig met de mand zwaaiend, bonkte Cor de deur uit.
‘Ze krijgt te veel praats,’ zei Rienk.
‘Nu ja, wat wil je?’ Titia haalde haar schouders op. ‘Ze is een zelfstandig individu.’
Rienk lachte, terwijl hij de gordijnen dichttrok. Alle staande lampen, waarvan vier geleend, brandden. In een klein, dun spiraaltje steeg de wierook naar het plafond. Op haar divan zong Titia:
‘When Buddha smiles...’
***
En in haar slaapkamer op de Parkweg smeekte Babs:
‘Toe, zet dan tenminste die tulband op. Ik heb hem zoo beeldig in mekaar gedraaid.’
Harry, onaangedaan, trok zijn smoking recht.
| |
| |
‘Heusch Harry, er zijn natuurlijk wel Oostersche mannen, die bij feestelijke gelegenheden in smoking verschijnen. Dat heb ik wel eens op een film gezien. Maar dan droegen ze toch de nationale hoofdtooi.’
‘Och, ik wil dat ding best opzetten.’ Hij liet de tulband tusschen duim en vinger ronddraaien. ‘Maar ik vind het heele geval zoo'n poppekast,’ zei Harry.
‘'t Heele leven is een poppekast,’ ijverde Babs. ‘Hij Staat je knal Har! En hoe vind je mij?’
Ze draaide voor hem rond.
‘Een sprookje. Herken ik in dat buis niet een van mijn pyjamajasjes?’
‘Geraden. Heeft Titia dat niet prachtig veranderd? Zie je wel, hoe mooi getailleerd het is? En die Oostersche borduursels... Geef me een zoen Har.’
Ze legde haar handen tegen zijn gezicht.
‘Wat ben je warm. Voel je je niet prettig?’
‘Niet zoo bar. Ik weet niet... een beetje zweverig, zooals jij het noemt. Kijk niet zoo ongerust Babs. 't Zal wel overgaan.’
‘Je moet maar niet veel dansen vanavond.’
‘Neen, ik strek me in Oostersche indolentie op een divan uit, om vandaar het schouwspel gade te slaan. - Ik geloof, dat ik daar de tax hoor snuiven. Je vindt het zeker wel goed, dat ik op weg naar de auto dit hoofddeksel onder mijn arm meevoer, niet?’
‘Natuurlijk. Ik verberg al deze pracht onder mijn avondcape.’ Ze stak haar arm door de zijne. ‘We zijn in lang niet samen uit geweest Har.’
‘Nee, en ik geloof, dat ik hard op weg ben om het vermogen om te genieten kwijt te raken. Ik word een ouwe sok, Babs.’
‘Ik herschep je wel weer in een jeugdige sok, wacht maar.’
In de auto zei hij: ‘Wat gek toch, dat ik zoo moe ben.’
‘Heelemaal niet gek. Je gaat veel te laat naar bed. Als ik zoo laat naar bed ging...’
‘Nou kind, jij hebt toch vaak dagen aaneen tot vier uur in de nacht gedanst.’
‘O, gedànst...’ Babs haalde verontwaardigd uit - ‘en dan tot 's morgens elf uur geslapen. Nee, dat is geen vergelijking. Weet je, wat jij eens moest doen? Een paar dagen doorslapen. Dat kan best, als ik op het kantoor ben ingewerkt. Je zult zien, dan klim je gewoonweg herboren uit je bed.’
‘Dat kan me bepaald aanlokken. Niet het uit mijn bed klimmen, maar het slapen! Als je me maar belooft, dat je niet op het kantoor een bridgeclub organiseert van de overblijvers.’
‘Zoo mag ik je wel,’ prees Babs, terwijl ze de tulband even op zijn hoofd zette. ‘Hè, ik wou, dat Frederik er vanavond was.’
‘Je hadt hem kunnen introduceeren.’
‘Ja, dan had hij alvast een voorproefje van zijn voorland gekregen,’ ontdekte Babs. ‘Maar Frederik is niet te benaderen tegenwoordig. Die denkt alleen aan apen en klapperboomen.’
| |
| |
‘Wat is die jongen in zijn knolletuin. Geen wonder, 't Is ook een prachtland, Indië.’
Babs trok een gezicht achter zijn schouder. Maar ze zei niets. Met een ruk hield de tax voor het Hertelhuis stil. Bij de eerste bel vloog de deur al open. Ze klommen naar boven. Harry drukte de tulband weer boven zijn wenkbrauwen vast. En op het portaal stond een bruine gedaante met rinkelende arm- en beenringen, die ademde:
‘Mevrouw...’
‘Zoo Cleopatra... Ben je 't werkelijk Cor?’
‘Ja, tenminste...’
‘Kind, je bent beeldig. Zoo moest je elke dag door het huis waden.’
‘Nou, maar ik niet hoor.’
‘Dit is Cor,’ zei ze tegen Harry, die tegen de deurpost leunde. ‘En wat ben je prachtig bruin.’
‘Ja, dat is werk van mevrouw.’ Cor bewoog haar magere armen. ‘Koffiedik en aarde. 't Is maar goed, dat mijn moeder me niet ziet.’
‘Je moeder zou trotsch op je zijn. Zijn er al veel menschen?’
‘Nou, 'n heele hoop. En er is ook al gedanst.’
Cor nam de cape over, snoof er eens aan, nadat ze naar binnen waren gegaan. Dan ging ze weer op haar post in de keuken zitten, maar nu hield ze over haar spichtige schouders de zachte, geurige cape vast.
Harry sloot even zijn oogen, toen hij in de kamer stond. De wierook, de menschen, de grillige kleuren, de vele stemmen. Dante's Inferno moest een oase van rust zijn vergeleken bij dit alles. Hij zat al op een divan naast een juffrouw met koolzwarte oogen, zonder dat hij zich herinneren kon, Titia of Rienk te hebben begroet. De juffrouw noemde hem meneer Vrede en bood hem sigaretten zonder mondstuk, die hij verfoeide.
‘Vindt U 't geen heerlijk Oostersch geheel?’ vroeg de juffrouw.
‘Ja, o ja zeker,’ zei Harry.
‘Sfeer doet alles. Ik heb eens een Egyptische nacht meegemaakt....’
‘In Egypte?’ vroeg hij.
‘Neen,’ - de juffrouw keek even wantrouwig, werd ze gehoond? - ‘neen, hier in Holland. Maar dat was zoo typisch interessant - er was een sfinx, ja werkelijk -’
‘Och kom.’ Harry vischte een tabaksblaadje van zijn lip.
‘Decor natuurlijk.’
‘Ja natuurlijk.’
‘En het maanlicht was zoo natuurgetrouw - angstig bijna.’
‘Misschien was er buiten een maan?’ opperde Harry.
‘Nee. 't Was pikdonker.’ Ze sprong overeind. ‘Daar draait Kitty de gramofoon op. Danst U meneer Vrede?’
‘Neen, heel slecht. Nee, ik dans niet. 't Spijt me.’ O mensch, ga weg, dacht hij. En kom niet meer in mijn buurt. - Hij legde zijn beenen op de divan en gooide zijn sigaret in een koperen bak. Waar zou Babs uithangen? Ja, die danste natuurlijk al, met een jonge man, die een vervaarlijk kromzwaard in zijn gordel droeg, en twee hoofden boven
| |
| |
haar uitstak. Ze lachte in zijn richting. Hij maakte een beweging. ‘Ja, ja, ga je gang maar.’
Babs cavalier vertelde haar, dat hij Lodewijk heette, maar door zijn vrienden, vanwege zijn voorspoedige lengte, Puck werd genoemd.
‘Ja, dat kan,’ vond Babs.
‘En U mag me ook gerust Puck noemen.’
‘Graag,’ zei Babs. ‘Ik wou wel, dat je dat gevaarlijke zwaard niet zoo opzichtig vooruitstak Pùck. Aanstonds rijt je me in tweeën.’
Hij gaf met zijn eene hand het zwaard een duw.
‘Zoo beter? Is die meneer op de divan familie van U?’
‘Ja. Mijn man.’
‘Och zoo. Ik dacht, dat U niet getrouwd was.’
‘Ja. Schijn bedriegt,’ zuchtte Babs. ‘Wat zijn dat voor gedaanten, die daar onder de lamp tronen?’
‘Dolly en Louk Ruitinga. Slavinnen.’
‘Ook geen plezierig baantje,’ vond Babs. ‘Waar zwaait die eene zoo fanatiek mee? 't Lijkt wel een mattenklopper.’
‘Ja, dat moet natuurlijk een waaier verbeelden. Die Pascha, die ze bewaaieren, heeft het nog zoo kwaad niet.’
‘Ik vind die slavinnen prachtig in hun rol blijven. En wat zijn ze keurig geschminkt.’
Puck grijnsde. ‘Wacht maar. Straks zul je wel wat anders zien. Moet je net Louk Ruitinga hebben. Die kan aan haar teenen aan een gordijnroe hangen. Louk is de slavin met de mattenklopper.’
Babs bekeek nu met meer interesse deze sportieve jonge vrouw. Titia, die voorbijdanste, gevangen in de armen van een man, die een operamantel van zijn schouders liet zwieren, riep: ‘Hallo Babsiko!’
Babs woei een groet met haar sluier. Haar blikken dwaalden af naar de divan, waarop Harry lag. Hij rookte een sigaret, leek wel het kleurig gewoel aandachtig te beschouwen. Nu stond Louk Ruitinga op, en liep met schuifelende pasjes op Harry toe. Ze droeg de wondere waaier voor haar gezicht. Bij de divan hurkte ze neer, en onbewogen en strak ging ze hem koelte toewuiven.
‘Ik geloof, dat die vrouw met de teenen er een beroep van maakt om de verschillende mannen te bewaaieren,’ zei Babs.
‘Dat is toch een slavinnenbezigheid?’ zei Puck.
Babs zag, dat Harry zich op zijn elleboog oprichtte, en glimlachend wat zei. Louk liet de waaier zakken en vertoonde al haar glinsterende tanden.
‘Ik denk wel, dat mijn man zich zal doodschrikken, wanneer die jongedame aanstonds in de ramen opvliegt, en aan een gordijnroe gaat bungelen,’ constateerde Babs kalm.
‘Ik geloof, dat ze al aardig in de stemming raakt,’ beaamde Puck. ‘Louk is een type. We zijn eens met een heele club gaan zeilen, toen is ze wel tien keer in 't water gevallen. Maar ze was erop gekleed, dus 't hinderde niet zoo erg.’
‘'n Rare liefhebberij,’ vond Babs. De gramofoon knarste, liep af,
| |
| |
maar een van de meisjes kwam gauw toeschieten. Er werd van alle kanten geklapt. Puck sloeg een fiksche arm weer om Babs' schouders, danste met haar weg. Ze zag in de eetkamer bij het groote buffet Cor staan, die met open mond staarde.
‘Bent U al bij de waarzegger geweest?’ vroeg Puck.
‘Neen. Jij?’
‘Ik ook nog niet. Hij moet phenomenaal zijn. Hij weet de meest typische dingen uit je verleden. 't Is gewoonweg luguber.’
‘Nu, mijn verleden is van alle smetten vrij,’ zei Babs.
Zoo, de juffrouw van de teenen zag weer een ander slachtoffer, dat koelte noodig had. Harry scheen niet interessant genoeg te zijn.
Babs keek eens om zich heen.
‘Zeg, ik ken hier haast geen sterveling. Ik snak naar mijn familie. Zet U me even bij de divan af?’
Ze viel bij Harry's lakschoenen neer.
‘Ik wou, dat nu de juffrouw met de waaier hier nog zat. Ik hunker naar koelte.’
‘Ik zal eens zien, wat het buffet voor lafenis biedt.’
‘Dat zal wel de meest onwaarschijnlijke combinaties bevatten, denk ik.’
Harry kwam terug met ijs.
‘Dit naar je zin?’
‘Bovenaardsch. Overtreft mijn stoutste droomen.’ Ze stopte een paar kussens achter haar rug. ‘Ik ga aanstonds op bezoek bij de waarzegger Har. Maar jij moet eerst gaan.’
‘Ik voel er niets voor.’
‘Hij moet phenomenaal zijn,’ herhaalde ze Puck's woorden. ‘Misschien kan hij je nog een zakentip geven. Kijk, nu laat de Cerberus, die zijn deur bewaakt, net weer iemand binnen. Als die nu weer losgelaten wordt, toe, ga jij dan.’ Ze tikte hem met het ijslepeltje op zijn hand. ‘Hè toe, Harry.’
‘Ik zal je je zin maar weer geven. Misschien heerscht bij die waarzegger niet zoo'n tropische atmosfeer als hier.’
‘Heb je 't dan zoo warm? Kom, zoo erg is 't niet. Was die waaiende dame aardig?’
Hij zuchtte. ‘O, schei uit. Ik ben blij, dat ze haar operatieterrein heeft verplaatst.’
‘En ze lachte nog wel! Ik dacht, dat je erg grappig was.’
‘Och kom,’ zei Harry alleen.
Babs zette haar glas neer op een klein tafeltje, waarvan een kleurige lap afhing tot op de grond. Ze vouwde haar handen om haar knieën.
‘Wanneer nu nog in de erker een jazz-band zat, was het spel compleet,’ zei ze vergenoegd.
‘Dan was de hel compleet, bedoel je zeker,’ verbeterde Harry.
Ze keerde hem haar gezicht toe. ‘Is het dan zoo erg Har?’
‘Duivelsch. Mijn oogen en ooren doen me pijn.’
Van achter de portières, die de eetkamer van het atelier scheidden,
| |
| |
kwam een jonge man te voorschijn, die een viool onder zijn kin gevangen hield. Hij trachtte het geluid van de gramofoon, die luidruchtig doorjengelde, te versterken met een jammerend, doch maatvol gekras.
‘De heksenketel,’ zei Harry.
Babs neuriede mee, terwijl haar kleine voeten de maat meetrappelden, en haar gonzend geneurie door tal van stemmen werd overschreeuwd: ‘Oh, Arabian nights.’
De vioolspeler liet zijn instrument zakken en zei met een stem, die een claxon geen oneer zou hebben aangedaan:
‘Dames en Heeren. Mag ik Uw aandacht verzoeken voor een Oostersche nachtdans van Maya Harakiri.’
Vliegensvlug klom hij op een tafel, die Babs altijd voor wrak had versleten, hief zijn viool onder zijn kin.
Tusschen de portières door gleed de juffrouw met de zwarte oogen, die Harry mijlen ver weg had gewenscht.
‘'n Buitengewoon toepasselijke naam heeft ze aangeschaft,’ bromde Harry. ‘Stil toch,’ zei Babs, die met Titia aan het andere eind van de kamer geluidloos van gedachten wisselde. Twee schemerlampen werden gedoofd. Babs verheugde zich kinderlijk op schijnwerpers of Bengaalsch vuur.
Maya hulde zich ganschelijk in een paarse sluier en trachtte zich daaruit op de maat van de viool weer los te wikkelen. Haar beenen zwiepten uit naar alle richtingen. Harry ging rechtop zitten.
‘Zeg, de tempel van de waarzegger schijnt vrij te zijn. Zijn deur staat tenminste uitnoodigend open.’ - ‘En Cerberus kijkt naar slachtoffers uit,’ vulde Babs aan.
‘Zal ik dan nu gaan?’
‘Interesseert die dans je niet?’
‘Ik word er wee van. Waarom houdt ze haar voeten niet stil?’
‘Niet zoo sarcastisch. Dat is Oostersche jolijt.’
‘Ik wist niet, dat een Oostersche nacht zoo luidruchtig was,’ fluisterde Harry in Babs' hals. Babs grinnikte.
Ze zag hoe de deur van de waarzeggerstempel geruischloos achter Harry gesloten werd. Ze knikte tegen Puck, die vanuit een hoek naar haarstaarde. Op zijn teenen kwam hij naar haar toe. Maya trachtte met haar achterhoofd de grond te beroeren, wat evenwel mislukte. Maar met een kostelijke zelfbeheersching raapte ze ettelijke sluiers, waaruit ze zich losgewonden had, zooals een rups uit zijn cocon, weer op, en slingerde die fantastisch in de lucht boven haar voorhoofd, dat schuil ging achter een breede, met kralen bestikte paars-zijden band.
‘'n Leuke vertooning, wat?’ zei Puck.
‘Die juffrouw kan het,’ beaamde Babs.
‘Wat stelt het eigenlijk voor?’ Hij legde zijn kromzwaard naast zich neer.
‘Een Oostersche nacht.’
‘Zoo. Hm.’ Puck kauwde op zijn onderlip. 't ‘Lijkt me wel een opgewonden juffrouw. Wie is 't?’
| |
| |
‘Geen idee. Maar ze danst werkelijk aardig.’
De violist op de tafel had zich opgewerkt tot een excès van enthousiasme. Hij trappelde, stampte, danste mee op de maat, en af en toe schoot zijn heesche stem los in een aanmoedigend geschreeuw van onverstaanbare woorden.
‘De dirigent zakt binnen een minuut door die tafel,’ voorspelde Babs.
Puck schudde.
‘Wedden, dat hij er af vliegt, vòòr de minuut om is.’
.... en slingerde die fantastisch in de lucht.
Ze keken nu gretig en verlangend als kinderen. En werkelijk, nog onverwacht, schoot zijn rechtervoet uit. De tafel kantelde, en hij gleed op de grond, een aschbak meesleurend in zijn vaart.
‘Wat heb ik je gezegd?’ triomfeerde Puck. ‘Maar hij heeft erop gerekend, de schooier.’
‘Effectbejag,’ zei Babs.
De violist speelde door, zittend op de grond, zonder een moment zijn opzweepende melodie af te breken.
En Harakiri was nu bezig uitvallen te doen naar verschillende divans.
| |
| |
Zacht zei Puck: ‘Ze schijnt het plotseling op mij voorzien te hebben. Zie je wel, hoe aanbiddend ze naar me kijkt?’
‘Geen wonder,’ vond Babs.
‘Ik kruip dadelijk achter je weg.’
‘Ik geloof, dat een olifant zich nog beter achter een veldmuis zou kunnen verstoppen.’
‘Je overdrijft wel lichtelijk.’ Puck trok zijn wenkbrauwen op. ‘Lieve deugd, ze komt gedecideerd deze kant uit. Zou ze nog af te leiden zijn?’
‘Ik geloof, dat we nu bijna het summum van razernij bereikt hebben,’ troostte Babs.
‘Als dat maar zonder ongelukken afloopt.’ Puck schoof wat op zij.
‘Ik denk, dat ze in jou een nachtelijk zinnebeeld ziet,’ grinnikte Babs weer.
‘Ja, een nachtpit,’ zei Puck. ‘Al die ellendelaars kijken naar me. Zie je dat? Ik wou, dat die juffrouw uit de erker sloeg. En wat een oogen heeft ze. Oogen van koeien - koeien van oogen. Ik sla die dirigent plat tegen de grond,’ eindigde hij wraakgierig, terwijl hij een gebaar van opstaan maakte.
Maar Harakiri was nu met diepe kniebuigingen tot voor Puck's voeten genaderd. Ze wierp haar hoofd achterover, keek hem smeekend aan, terwijl ze voor zijn gezicht een groene sluier zwaaide.
Babs gnoof. Puck kauwde als maar op zijn onderlip, zette zijn rechtervoet op zijn linkerschoen, hoestte en tastte naar zijn sigarettenkoker.
‘Oh, beautiful Sheik of Araby,’ gilde de violist.
Achter haar hand zei Babs: ‘Snap je de portee?’
‘I love you so, my haughty King,’ krijschte de violist duidelijk verstaanbaar.
De danseres was op één knie neergezonken, en boog haar hoofd tot bijna op Puck's teenen, maar hij trok met verrassende snelheid zijn voeten weg, verstopte ze onder het divankleed. Dan sprong de danseres op, en terwijl de violist nog een laatste jammerklacht uitstootte, stortte ze naast Puck op de divan neer. Bijna boven op het kromzwaard.
Een geweldig applaus klaterde los. Babs was opgestaan. Ze keek naar Puck's rood, verlegen gezicht en naar Maya, die aanbiddend en voldaan naar Puck opzag, alsof ze nu aan het eind van een moeilijke tocht was gekomen.
‘Muziek,’ riep een pikzwart jong ding, dat roode linten van haar polsen zwaaide. ‘Krijgen we dan nooit muziek?’
De violist begon zacht en weemoedig: ‘Yearning’ te tokkelen. Rienk was met een paar groote stappen bij Babs.
‘Amuseer je je?’
‘Dol!’
‘Straks komen er nog een guitaar, een banjo en een tweede viool. Titia heeft natuurlijk weer verkeerd met de lui afgesproken. Waar is je man?’
| |
| |
‘Onder de handen van de waarzegger.’
Rienk grinnikte.
‘Die zal opkijken van alles wat hij te hooren krijgt.’
‘Is 't heusch? Is hij werkelijk bijzonder?’
‘Je Staat paf van zijn occulte krachten,’ zei Rienk. Babs deed alsof ze griezelde.
‘Hoe heb jullie al die wondermenschen op de kop getikt?’
‘Het geheim van het Oosten,’ zei Rienk. ‘Wat dans je toch uitstekend zeg.’ Puck, die nu rookend naast Maya zat, knipoogde tegen Babs. Ze volgde net een brokstuk van de conversatie:
‘Maar dat was zoo typisch interessant - er was een sfinx, ja werkelijk...’
Ze verstond Puck's antwoord niet.
‘Leuke slungel, die Puck,’ zei ze. ‘Ook beroemd kunstenaar in de dop?’
‘Nee, student in de medicijnen. Ja, 'n aardige kerel. Kijk, daar komt Harry weer te voorschijn. Zie je wel, hij is absoluut verdwaasd.’
‘Nu moet ik er aan gelooven. Het is me net alsof ik me onder het mes van een chirurg moet begeven.’
‘Hij ontleedt je ziel met het vernuft van zijn Oostersche wijsheid,’ zei Rienk gezwollen, en bleef bij de deur van het cabinetje staan.
De Cerberus, die de ingang bewaakte, deed zacht de deur open. Babs aarzelde even op de drempel. Dan stapte ze naar binnen en ze vond het kinderachtig en dom van zichzelf, dat haar hart bonsde.
In het heiligdom van de waarzegger brandde flauw een klein rood lampje, dat de hoeken donker liet. De groote man zelf zat op een verhevenheid voor een tafel. Op de tafel lagen papieren, stonden een glazen bol en een groote zwarte uil, die strak en wijsgeerig staarde. Babs kreeg de indruk, alsof gloeiende oogen tot in haar ziel lazen. Ze kneep haar handen tot vuisten en ademde sneller.
‘Wilt U mij Uw hand reiken?’ kwam een stem, die hol en vervaarlijk klonk. Ze reikte hem haar smalle handje. Ze dacht, dat ze haar oogen niet zou kunnen afwenden van het donkere gezicht met de lange zwarte baard. Zoo moest een vogeltje zich voelen, dat door een slang werd bespied, en zich niet meer verweren kon.
De groote man boog zich over haar handpalm, bestudeerde de lijnen, keek lang en aandachtig. Ze moest zich beheerschen, opdat haar vingers niet zouden trillen in zijn greep.
‘Wilt U plaats nemen in de stoel bij het raam. Uw oogen sluiten en Uw gedachten concentreeren op Uw verleden.’
Babs liep naar de stoel, die tegen een rood-fluweelen gordijn aanstond. Ze had nu de groote toovenaar achter zich, en het was alsof zijn stem uit verre diepten kwam. Ze ging zitten, sloot haar handen stijf om de leuningen van haar stoel. Ze deed haar oogen dicht.
‘In naam van de Heilige Orde der Zeven Sleutels’ - ‘van Baldpate’ dacht Babs met galgenhumor, - ben ik gekomen om U de toekomst te ontsluieren. Ik zie in het verleden de plaats waar U geboren
| |
| |
bent, een straatweg gekruist door een spoorweg,’ - ‘Ede,’ dacht Babs - ‘en ik zie een groot wit huis begroeid met wilde wingerd - het jaar zie ik niet duidelijk - Uw vader droeg de wapenrok des Konings en U was eenig kind.’ De stem ging door zacht en gelijkmatig en Babs wilde haar hoofd wel omwenden, maar ze kon niet.
‘Negen jaar geleden kwam het eerste groote verdriet in Uw leven door de dood van Uw moeder. Twee jaren daarna worden de sombere wolken verdreven door de komst van een man die Uw verdere Wezen zou beheerschen. U hebt één zoon, en...’
Babs wilde haar hand wel heffen, en hem toeroepen:
‘O houd op! Ik wil de toekomst niet weten.’ Maar ze bleef onbewegelijk zitten.
‘...hij zal tot vreugde zijner ouders opgroeien. U ziet op het oogenblik de toekomst donker in - er zijn moeilijke dagen geweest... Daarom hebt U maatregelen genomen om te kunnen helpen als het noodig mocht blijken...’
Babs hield haar adem in.
‘Maar de moeilijkheden zullen geheel worden opgeheven, en U zult van de woorden: “Iedere wolk heeft zijn zilveren rand” de mooie beteekenis leeren kennen... Uw toekomst zal eindelijk weer klaar en zonnig zijn.’
‘Hoe roerend,’ dacht Babs. Ze had wel willen jubelen.
Toen zei ze, en ze wendde zich om, keek in zijn pikzwarte oogen: ‘U bent een wonder.’
Hij hief zijn hand, alsof hij haar lof wilde afweren.
Maar zij vroeg - bijna sloeg haar stem over - ‘Kunt U mij ook vertellen, wat U de heer hebt gezegd, die voor mij bij U was? U moet me niet onbescheiden vinden, maar...’
‘Wilt U dan gaan zitten, zooals U gezeten hebt? Dan kan ik mijn gedachten concentreeren.’ Het was of zijn stem weer van verre kwam...
‘U behoeft maar heel kort te zijn,’ zei ze nog. Kruiste haar voeten over elkaar.
‘De heer, die U bedoelt, is vervuld van een jong, donker meisje. Al zijn gedachten gaan naar haar uit. Hij is nog niet zeker van haar gevoelens, maar hij zàl haar winnen. En voor dit jaar ten einde is gespoed zullen ze getrouwd zijn en op weg naar Indië.’
‘Weet U - weet U 't heel zeker?’ vroeg Babs.
‘Ik heb slechts een tipje kunnen oplichten van de sluier, die de toekomst verborgen houdt.’
‘Maar dan een ellendig tipje,’ dacht Babs.
Ze zocht naar de deurknop, die haar bevende vingers niet konden vinden. Harry en een jong, donker meisje. Was hij daarom verstrooid en prikkelbaar soms en gaf hij afwerende antwoorden. Ze bonsde op tegen de Cerberus, die onaangedaan de deur bewaakte. Ze struikelde over een kussen. Harry, die naar Indië zou gaan, getrouwd met een jong, donker meisje. Ze schudde haar blonde pruik. Ze had haar sluier
| |
| |
wel willen stukscheuren. Ze wou hem niet zien - ze ging naar huis Ze wilde geen minuut langer blijven.
Titia, die Cor in de keuken van iets trachtte te overtuigen, zag Babs bij de porte-manteaux staan.
‘Wat is er Babètje?’ vroeg ze. ‘Wat ga je doen?’
‘Naar huis?’
‘Maar kind, waarom?’
‘Weet je waar mijn avondcape is?’
‘Geen idee,’ zei Titia, die meezocht. ‘Maar waarom wil je naar huis? En waar is Harry?’
‘Dat weet ik niet.’ Babs stampvoette. ‘Waar is die cape dan toch.’
Titia schopte even haar roode schoentjes uit, wreef haar voet.
‘Ik heb op iets getrapt, en die zolen zijn zoo dun. Wat doe je toch vreemd Babs. Ga even met me mee naar binnen - toe!’
‘Naar bìnnen,’ zei ze vol afgrijzen. ‘Ik stort me nog liever van alle trappen naar beneden.’
‘Ga dan even mee naar boven. In de koelte van mijn slaapvertrek zul je misschien weer normaal worden. En bezield met levensvreugde.’
‘Nooit meer,’ zwoer Babs.
Maar ze liep toch mee naar boven. En naast Titia, op de rand van het bed zittend, vertelde ze haar, wat de groote man had gezegd.
‘Het kwam allemaal uit. Precies kwam het uit, data's en dingen, die jaren geleden gebeurd zijn...’
‘Ja, nogal logisch,’ zei Titia kalm.
‘En... toen ik hem... ja, ik weet niet, hoe ik er opeens toe kwam, het was net, of ik iets vermoedde... vroeg, wat hij Harry gezegd had, zei hij, zei hij...’
‘Nu, wàt zei hij?’ vroeg Titia. Haar oogen dansten. Maar Babs zag het niet -
‘Dat Harry dit jaar nog met een jong, donker meisje zal gaan trouwen, en met haar naar Indië zal gaan.’
Titia hief haar armen omhoog, schudde haar handen in de lucht. Dan schaterde ze.
‘O, de suffert!’ zei ze.
‘Wie, Harry?’ vroeg Babs en keek onthutst naar Titia.
‘Nee, die kaffer, die waarzegger! Ik heb het wel gedacht...’
‘Maar wat dan? Toe dan Titia.’
‘Och, we hebben alles voor hem opgeschreven, Rienk en ik. We hebben het verleden van alle lui nagesnuffeld, 'n karwei hoor - en zelf zoo'n beetje de toekomst in mekaar gedraaid.’
‘Is 't heusch?’ vroeg Babs. Ze sprong van het bed, trok Titia overeind.
‘Ja, heusch! En hoe vond je de sfeer in het Heiligdom? Indrukwekkend hè? Maar vond je 't niet gek, dat je op een stoel moest zitten met de rug naar hem toe?’
‘Ik vond niets gek. Ik was absoluut wèg van geheimzinnigheid.’ Ze draaide met Titia rond.
| |
| |
‘Maar hoe wist hij, dat wie - wie was?’
‘Rienk had van alle gasten een portretje geschetst. Met levensloop en toekomst eronder. Als jij je nu omdraaide, hoefde hij 't maar gewoon op te lezen. Met wat mirakels erbij.’
Babs schaterde. ‘Wat ben ik daar ingevlogen. Maar hoe verklaar je nu het geval Harry?’
‘O, die heeft hij natuurlijk met een ander verwisseld. 't Is zoo'n rare schutter. Ik heb Rienk wel voorspeld, dat hij dit zou doen, al zou het alleen maar uit baldadigheid zijn.’
Van beneden klonk het gesnerp van een banjo, die gestemd werd.
‘De rest van mijn jazz-band,’ zei Titia. ‘Kom mee kind, nu begint het pas. Je krijgt ook nog een Oostersch ballet, en een fakir. Wat een zegen, dat de tweeling niet thuis is.’
Hand in hand liepen ze de trappen af.
Beneden stond Cor klaar met de geheven avondcape.
‘Ik dacht, dat U weg wilde,’ blies ze.
‘Nee, nog lang niet. Wat zie jij er verwilderd uit Cleopatra.’
‘'t Is maar goed, dat mijn moeder me niet ziet,’ zei de preutsche Cleopatra weer.
Babs mikte haar cape op een haak. Toen ze zich omdraaide, stond Harry achter haar. Hij pakte haar armen vast.
‘Babs kind, ik ben zóó ellendig. Ik houd het niet meer uit.’
‘O Har, wat is er, wat is er dan?’
‘Ik weet niet - ik voel me niet goed. Ik moet naar huis.’
Babs keek om zich heen. Titia was naar binnen gegaan met Cor, die het buffet weer moest aanvullen.
‘Hebben ze hier telefoon? Kun je een auto opbellen?’
‘Neen. Maar ik zal er wel een gaan halen. Van het Leidscheplein. Ga zoolang ergens zitten Har.’
Hij leunde met zijn voorhoofd tegen de deurpost.
Ze rukte haar cape naar beneden, sloeg die om, rende de trappen af. En terwijl ze liep langs de Leidschekade - een groote, ronde maan was boven de boomen geklommen - neep een voorgevoel van iets ontzettends, dat ging gebeuren, haar keel dicht.
|
|