| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Bert de Jong liep heen en weer door zijn kamer. Een raam stond open. Het gordijn bewoog zacht op de wind. Hij had al vier keer naar buiten gekeken - ze was laat. Hij tikte een stapeltje schriften recht op de tafel, verzette de inktpot, sleep een fijne potloodpunt nog fijner. Daar ging de bel. Hij gooide zijn haar met twee vingers naar achteren. Rappe stappen op de trap. Ja, ze was het.
Jong en frisch stond ze in de deuropening. Ze had een fleurige apachendoek om haar hals gewonden, zwaaide haar handschoenen: ‘Dag meneer de Jong.’
‘Juffrouw Overdijk!’ Hij wou zeggen: ‘U bent laat.’ Dat was hij zijn prestige van leermeester verplicht.
‘Ik geloof, dat ik een beetje laat ben hè?’ Ze wond de apachendoek los.
‘Een klein weinig over tijd,’ gaf hij toe. ‘Hebt U 't zoo druk gehad?’
‘Bar. En ik had mijn werk nog niet heelemaal af. Oei! Wat kijkt U nu als een echte schoolmeester. Ik heb het nog gauw even na de koffie voor mekaar gebokst.’ Ze kamde voor de kleine spiegel, die boven de schoorsteenmantel in een groote sarong wel gevangen leek, heur haar op. Ze maakte van haar korte manteltje het toefje viooltjes los, legde dat naast zich op tafel.
‘Ruikt U de lente?’ vroeg ze. En Bert de Jong, die zeker nooit de lente in nauw verband zou hebben gebracht met viooltjes op een mantelkraag, tipte er even aan met een voorzichtige vingernagel.
| |
| |
‘Ja, ze ruiken lekker,’ hij snoof eens als een jachthond, die het wild in de gaten krijgt. ‘Ze ruiken heel lekker.’
Babs legde het schrift voor hem neer. Ze steunde beide ellebogen op tafel.
‘Bent U ook zoo dol op de lente? Hebt U dan ook het gevoel, dat de wonderbaarste dingen mogelijk zijn?’
‘Ja, o ja,’ bezon Bert de Jong zich. Hij kreeg zoo'n springerig gevoel in zijn beenen. Hij zou wel haasje over willen doen of in een fiksche hooge kanjer van een boom willen klimmen. Ze was een merkwaardig meisje.
Het uur verliep vlot. Babs bewoog haar vingers heen en weer.
‘Ik geloof, dat mijn handen bezield zijn vandaag. Merkt U 't wel? Le feu sacré.’
‘Als ze nu maar bezield blijven.’
‘Ja, dat is te hopen.’ Ze keek op de klok. ‘Het uur is letterlijk omgevlogen.’
Hij verborg een blos achter het brievenboek. Het was alsof ze hem hierin prees. Nu moest hij over de vorige avond beginnen. Hij had toch al lang een paar schertsende zinnen klaar. Ze was even voor het raam gaan staan.
‘Hoog zit U hier. Een duiventil compleet. Toch een leuk uitzicht.’
‘Een aardig stuk gisteravond vond U niet?’
Ze draaide zich om. ‘Ja, heel aardig.’
Nu dreigde hij haar met zijn vinger.
‘Die meneer van Reede is zeker een heele goeie vriend van U.’
Babs nam haar manteltje op.
‘Ja zeker,’ zei ze dan.
Ze schoot in het jasje, voor hij haar helpen kon.
‘Kent U hem allang?’ - Zou ze die vraag te onbescheiden vinden? Maar haar oogen lachten. ‘Al zeven jaar,’ zei ze dan.
Zeven jaar! Zoo'n kwibus, die zeven jaar dit meisje had gekend, zonder... Zijn gedachten verwarden zich even. Stomme kerels had je op de wereld. Kijk eens, de manier, waarop ze die doek omsloeg; hij kende niemand die dat zoo zou doen... Zeven jaar!
En Babs, die de apachenshawl tegen haar ooren optrok, dacht: ‘Welke romans zou hij nu gaan fantaseer en? Hij denkt natuurlijk, dat Harry een goeie partij voor me zou zijn.’ Ze hechtte het toefje viooltjes weer op haar mantel vast, boog haar hoofd om de geur op te snuiven. Zou ze hem toch maar vertellen, dat ze Babs van Reede was? Maar och, waarom? Het was wel aardig, dat hij in zijn gedachten Harry voor haar bestemmen zou - zoo jong voelde ze zich, net alsof ze aan de vooravond van een verloving stond.
En Bert de Jong dacht: ‘Ik zal haar voorstellen om eens samen naar de comedie te gaan. Dan... Maar, ik weet niet... ze heeft iets... neen, het is geloof ik beter, dat ik dat nog niet doe.’
‘Nu, dag meneer de Jong. Ik zal flink mijn best doen.’
Hij schraapte zijn keel, kuchte eens. Hij vatte haar hand.
| |
| |
‘Juffrouw Overdijk, als U een betrekking zoekt, dan wil ik U graag van dienst zijn.’
Een rukje van haar hoofd.
‘Dat is buitengewoon aardig van U. Ik hoop U aan Uw woorden te houden, àls ik een betrekking zoek.’
‘U - U -’ hij streek over zijn voorhoofd, ‘moet ik uit Uw woorden opmaken...’
‘Och, voorloopig blijf ik nog thuis.’ Ze klemde haar tasch onder haar arm. ‘Maar als het noodig mocht zijn - 't is zeer vriendelijk van U.’
‘Ja, ziet U’ - hij wilde wel blijven doorboomen, opdat ze niet weg zou gaan - ‘ziet U, aan een van mijn scholen is een plaatsingsbureau verbonden, en zoodoende ben ik wel in de gelegenheid om U van dienst te zijn.’
‘Dat is heel prettig. Ik dank U bij voorbaat.’ Ze lachte even schalksch. Hij voelde, dat hij nu de moed kreeg om haar te vragen met hem te gaan fietsen, een heele dag, of wandelen of roeien of... Maar ze had de deur al geopend, stond reeds op de trap. Een lichte handwuif, rappe stappen, die naar beneden gingen. En Bert de Jong, die het wapperende gordijn als een voile voor zijn gezicht hield om haar na te zien... Maar kwaadaadig schoof hij het op zij. Hij hoefde zich waarachtig niet te verstoppen - want daar ging ze, flink en vlug en zonder ook maar één enkele maal omhoog te zien...
's Avonds vroeg Harry plagend: ‘En heb je 't nog met je leermeester aan de stok gehad?’
‘Nee, waarom?’
‘Ik vind jou wel iemand, om altijd tegen het gezag in opstand te komen.’
‘Dat is de drang naar de vrijheid. Maar, 't ging puik vanmiddag. Toe Harry, dicteer jij me eens een stukje uit de krant met lamme woorden zooals reorganisatie en op communistische of syndicalistische grondslag, of zooiets. Ik grijp wel een stukje papier.’ Ze zaten in de serre met de deuren wijd open. De rozen in de perken botten al uit, en het tulpenbed was een wonder van kleur.
‘Hier heb ik iets, dat geknipt is, geloof ik.’
‘Vooruit dan maar.’ Ze likte aan haar potlood, keek hem vragend aan, begon dan vlug op te nemen. Hij keek naar haar gebogen hoofd en haar blonde haar. Een groote verteedering was in hem. Zoo dapper, als ze dit nu opvatte, och ja, ze zou het wel niet kunnen volhouden - maar de bedoeling was toch allerliefst.
‘Kun je 't nu teruglezen?’
Ze begon rad, haperde eens, struikelde over een moeilijk woord. Maar ze bracht het er goed af. ‘Nu, wat zeg je ervan?’
‘Keurig hoor.’ Hij strekte zijn hand naar haar uit. Ze wreef als een poes haar wang tegen zijn hand.
‘Har, die bleeke jongen bij jou op het kantoor, is die nòg vlugger dan ik ben?’
| |
| |
‘Wel iets. Maar vergeet niet, routine doet ook een massa.’
‘Wat verdient hij bij jou?’
‘Honderd vijftig in de maand.’
Ze keek in de tuin, terwijl ze zijn ring om en omdraaide.
‘Zeg Harry, zou ik zijn werk kunnen doen?’
‘Jij? O ja, best.’
‘Kijk, ik wil natuurlijk die bleeke jongeling niet verdringen, maar als het noodig mocht zijn, zou ik jou dan niet kunnen helpen op het kantoor?’
‘Natuurlijk zou je dat wel kunnen lieve kind.’
‘Ik zou het erg graag willen.’ Ze legde weer haar wang tegen zijn hand. ‘En ik hoef heelemaal niets te verdienen.’
‘O vrouw van duizend stemmingen,’ dacht hij. Vleiend en koel en trotsch en dapper en onverschillig en kinderlijk lief.
‘Meen je dat?’
‘Natuurlijk. Waarom zou ik anders die stenolessen hebben genomen? Toch zeker niet uit een oogpunt van sport. O, ik weet best, dat je dacht, dat het een bevlieging van me was, zooals gekleurde schoenen en een armband om je been. Maar ik neem het je niet kwalijk.’ Ze keek trouwhartig naar hem op. ‘Het is alleen maar - dit is me ernst, zie je.’
Harry stond op. Hij sloot de serredeuren, ‘'t Wordt te koel,’ zei hij. De vroolijke cretonnen gordijnen trok hij dicht, en Babs ontstak het licht in de rieten schemerlamp. Ze schopte een bankje bij, ging bij Harry's stoel zitten.
‘Zeg me nu maar, wat je op je hart hebt. Ik ben een en al aandacht.’
‘Het zijn geen opwekkende nieuwtjes, Babs.’ Hij lichtte haar kin op.
‘Kom, niet zoo somber,’ zei ze.
‘Nu dan - de bleeke jongeling zou toch weggaan volgende maand. Ik heb hem al opgezegd.’
‘Dus dan kan ik...’ zei ze haastig.
‘Laat me even uitspreken. Ja, die gaat weg, en Willemse, de facturist, en juffrouw Bloem zijn al weg. Ik houd alleen de Wit over en Karel, de jongste bediende.’
‘Daarom was je dus zoo laat al deze weken.’
‘Ja, ik moest natuurlijk veel zelf doen.’
‘En... en was het noodig Harry, dat je ze hebt opgezegd?’
‘Kindlief - als ik je vertel - kom wat dichter bij me... ik heb op een vulcaan geleefd deze laatste maanden. Ik heb al weken niet goed kunnen slapen, omdat ik zoo bang ben geweest, dat de boel verkeerd zou gaan...’
‘En nu?’ Ze ademde de vraag meer, dan dat ze sprak.
‘Er komt weer wat leven in de brouwerij. En ik heb nu mijn onkosten tot een minimum teruggebracht. Nee, de laatste dagen heb ik weer hoop, dat alles zich nog wel ten goede zal keeren.’
‘Natuurlijk, natuurlijk. Jij, die zòò hard werkt Harry.’ Ze omklemde
| |
| |
zijn arm. ‘O, het zou monsterlijk zijn, dat je alles zou moeten opgeven. Als je hard werkt moet je toch succes hebben.’
‘Ja, dat hoorde tenminste zoo te zijn.’ Hij zei het wat bitter. ‘Weet je, waarvoor ik soms zoo bang kan zijn? Je zult me uitlachen misschien. Ik ben als de dood, dat ik plotseling zal ziek worden - niet om het ziek zijn zelf, maar omdat ik haast zeker weet, dan dan alles om me heen zal ineenstorten.’
‘Maar, als ik je nu helpen ga. Ik zal me vlug trachten in te werken. Ik ben heusch zoo'n ezel niet. Dan zou ik je kunnen vervangen.’
‘Och jij liefste,’ zei hij. ‘Daar zijn jaren en jaren van zakenkennis en routine voor noodig. Zelfs de Wit zou me niet kunnen vervangen, al klinkt dit misschien erg verwaand.’
‘Maar je wordt niet ziek Harry. Natuurlijk wordt je niet ziek. Als ik op het kantoor je steun en toeverlaat word, dan ga je opbloeien, dat zul je zien.’
‘Maar kun jij gemakkelijk hier weg zoo'n heele dag?’
Babs lachte. ‘Wie regeert hier het huis met ijzeren hand? De Volmaakte. - Wie kookt onze diners en verzorgt onze kamers en onze zielen? De Volmaakte. En zoo kun je doorgaan tot in het oneindige. En Bobbie is wel lief bij Geesje. Bovendien gaat hij met September naar school. Nee Har, dat zal uitstekend gaan.’
Hij antwoordde niet direct. Hij keek strak in het licht van de schemerlamp. Ze legde haar hoofd op zijn knie.
Dan zei hij: ‘Als we samen werken Babs, dan moet alles goed komen. Dat is misschien een fatalistisch idee van me...’
‘Heelemaal niet. Ik voel het precies zoo. Zoolang we mekaar steunen moet alles goed gaan. En komen er moeilijkheden, dan kunnen we die toch samen onder oogen zien.’
Hij legde zijn hand op haar hoofd. Waarom dacht hij nu weer opeens aan haar vele grillen, aan haar schermen, haar biljarten, haar bridgeclub en haar tea's. Neen, dat was niet fair tegenover haar.
Ze keek op naar hem.
‘We zullen deze zomer zeker niet naar buiten kunnen gaan, is 't wel Har?’
‘Moet je dat nog vragen?’
‘Nee, ik constateer meer dan ik vraag. - 't Is wel jammer voor Bobbie,’ zei ze dan.
‘Weet je wie ik benijden kan?’ zei hij opeens. Zijn stem was diep. ‘Frederik!’
‘Die benijd ik anders heelemaal niet.’ Ze trok zijn hand weer naar zich toe.
‘Nu, ik kan je dit wel zeggen, als mij zoo'n aanbod zou worden gedaan, ik greep het met beide handen aan. Dan zou ik op een prachtige manier uit al de ellende van deze laatste maanden zijn.’
‘Maar als ik je nu helpen ga? Dat verandert toch alles.’
‘O ja, dat is waar. Als jij me helpen gaat’ - herhaalde hij. ‘Ja, dat verandert alles.’
| |
| |
En Babs dacht met een plotselinge schrik: ‘Wat ziet hij er toch ellendig slecht uit...’
De volgende dag zeurde Bobbie, dat hij zoo graag naar tante Leida wilde, en Babs, die in een van haar zeldzame donkere buien was, greep dit gretig aan, om tenminste aan haar plichtmatig steno-uur te ontkomen.
‘Goed, ik breng je wel even. Maar dan ook niet meer zeuren. Kind, je lijkt wel een misthoorn.’ Wat knorrig trok ze zijn blouse recht. Als Bobbie zoo'n zeurbui had, dan had ze zin om zich een heele dag niet te vertoonen. Ja, ze bewonderde dan wel Harry's tact.
‘En Mam, mag Roetje mee?’
‘Kind, ik weet niet wat ik liever deed.’
‘Mag hij niet mee? Aan een touw.’
Geesje, die de trap afdaalde, grijnsde.
‘Nu lacht ze me uit. Geesje lacht me uit Mam. Toe, mag ik nu Roetje mee?’
Babs zuchtte ongeduldig.
‘O kerel, wees niet zoo onmogelijk. Roetje stikt toch immers, als je hem aan een touw hebt.’
‘En een hond aan een touw stikt niet,’ zei Bobbie logisch.
‘Nu ja, Roetje is gèen hond en stikt wel. Bobbie, als je nog langer zeurt, dan ga je met gezwinde spoed naar bed. Ja, en ik meen het hoor.’
Hij keek haar onderzoekend aan. Lachte ze? Nee? Hij zette zijn linnen hoedje op. Zweeg.
Maar op straat zei hij. ‘Nu is Roetje weer de heele dag alleen.’
‘Je bent dus van plan om bij tante Leida te blijven.’
‘Ja Mam,’ zei hij cordaat, en fier stapten zijn beentjes naast haar voort. Ze keek van opzij naar hem.
‘Kleine, ferme baas,’ dacht ze. Ze gaf zijn hand een kneepje. ‘We zullen Roetje een halsband maken met belletjes. Hoe vind je dat? Een rooie halsband.’
‘Dat vraag ik tante Leida wel,’ zei hij.
Weer een man, die geen vertrouwen in me heeft, dacht Babs.
Ze tilde Bobbie op, om bij Leida te bellen. En dan, in een blij herinneren, dacht ze aan het hoofd voor het luikje. Ze wachtte. Ja, stappen door de gang. Het opengaan en dichtslaan van de tochtdeur. En daar het hoofd voor het luikje. O, en de Duitsche stem: ‘Sie wünschen?’
‘Ich wünsche Frau Disselman,’ kreet Babs.
‘Frau Disselman ist nicht zu Hause.’
Ja, kun je net denken, tierde Babs in zichzelf.
‘Aber für mich wohl. Ich bin Frau von Reede.’
Babs drukte op het von, en de indruk, die ze ervan verwachtte, werd bevestigd. Het hoofd verdween, de stappen verdwenen.
‘Mam, wat doet ze nou?’ informeerde Bobbie nieuwsgierig.
| |
| |
Na een paar minuten naderde weer leven in de gang. Weer het openpiepen van de tochtdeur. En nu kwam voor het luikje Leida kijken.
‘In naam van Oranje doe open de poort,’ trommelde Babs op de deur.
‘O, ben jij 't?’ Wijd zwaaide de deur open. ‘Kom binnen. Dag Bobsie-boy.’
‘Dat kind heeft al uren om jou geweend. Die wil de heele dag bij jou blijven. Nu weet je 't meteen. En ik snak naar koffie.’
‘Wel, hoe vind je dat malle exemplaar van een Adèle,’ zei Leida, terwijl ze Bobbies linnen hoedje afnam, en zijn haar wegstreek. ‘Wat vind ik dat gezellig vent, dat jij vandaag bij tante blijft.’
‘Ga je me voorlezen? En maak je een halsband voor Roetje? Met belletjes?’
‘Alles, wat je maar wilt kerel. Ik zit in de tuin Babs. Nu, hoe vind je Adèle.’
‘Wel leuk. Ik zal haar aanstonds eens vriendelijk toespreken. Daar ben ik sterk in. Gezellig zit je daar zeg, onder de kastanje.’
‘Ja, waar wil je? Op de bank of in een stoel?’
‘Wel op twee stoelen. Ik voel me zoo lui. En ik hunker ernaar, om een beetje verwend te worden.’
‘Ik geloof, dat je daarover anders geen klagen hebt,’ berispte Leida. ‘Wat heb je een leuke jurk aan. Die flatteert je beslist.’
‘Ja, en die kastanje flatteert me ook zoo bijzonder,’ beaamde Babs.
‘Ik ga even voor de koffie zorgen. Ga je mee Bobbie?’
Door haar oogharen heen keek Babs naar de serre. Bedrijvig was Leida altijd. Hartelijk ook. Waarom kon zij niet zoo evenwichtig zijn. Ze voelde zich lamgeslagen. En alleen, omdat Harry tòch down was geweest de verdere avond? Kom, dwaasheid. Ze sloot haar oogen. Ze zou wel willen slapen. Maar Leida kwam met Bobbie uit de serre gesprongen.
‘Wat een levenslust,’ zei Babs mat.
‘Och, zoo'n kind... Ze komt direct met de koffie.’
En ja, daar kwam ze aan, de Duitsche Adèle; een mager, spichtig meisje met helblond haar. Babs zat al overeind.
‘Gutentag Adèle,’ zei ze.
‘Tààg,’ zei Adèle.
‘Wollten Sie mich nicht binnenlassen?’
Adèle grinnikte.
‘Ja, ich wusste best, dass Sie mich auf die Stuppe wollten stehen lassen.’
Adèle grijnsde nu voluit.
‘Sie können mich immer binnenlassen, nicht wahr Frau Disselman. Und was haben Sie in das Trommelchen?’
Adèle schudde haar hakige schouders. ‘Bitte!’
‘O, Ich sehe es schon. Küchlein. Danke schön Adèle.’
Adèle liep weer het tuinpad af. Ze tilde hoog haar voeten op.
‘Wat praat je een afgrijselijk Duitsch,’ zei Leida.
| |
| |
‘Dat was om Adèle in te palmen. Ik kan het stukken beter. Maar ze zal me nu nooit meer op de stoep laten staan. Desnoods rukt ze me door het luikje.’
‘Bobbie ga jij de platen maar halen, dan mag je wel even kleuren. Je weet wel hè, in de kist in de serre. Niets stukscheuren hoor!’ Ze draaide zich nu naar Babs. ‘Zeg, Gerard en ik, we hebben nog zoo gelachen om die meneer de Jong. Wat was dat een malle situatie.’
‘Ja, iets voor een operette. Harry heeft er ook nog om gebruld.’
‘Heb je nu wat aan die stenografielessen?’
‘Natuurlijk. Ik ga met reuzenschreden vooruit.’
‘En ga je 't nog benutten in de toekomst?’
‘Nee, ik laat mijn steno-talenten braak liggen,’ zei Babs.
‘Nu ja, 't kon toch best, dat je 't alleen maar kennen wilde voor 't geval...’
‘Ja juist, voor dat geval wilde ik het ook kennen.’ Babs knabbelde op haar koekje. ‘Ik ben wat spinnig vanmorgen, is 't niet? Ik heb slecht geslapen vannacht.’
‘Heb je hoofdpijn? Wil je wat eau de Cologne?’
‘Nee, dank je wel.’ Ze soesde even. Dan zei ze: ‘'k Ga Harry op het kantoor helpen.’
‘Nee,’ zei Leida.
‘Ja werkelijk. Ik begin Juni al.’
‘Maar kind, dat is toch niets voor jou.’
‘Waarom niet?’
‘Nu ja, je weet zelf ook wel, hoe je bent aangelegd. Ik stel me zoo voor, je moet het me maar niet kwalijk nemen, dat je er over een maand meer dan genoeg van hebt.’
‘Dat klinkt niet erg hoopvol.’
‘Nee maar, wat zeg je zelf?’
‘Ik ben 't absoluut niet met je eens. Ik wìl dit zei je. Ik wil dit ook volhouden. Waarom zou ik het dan niet kunnen bolwerken. Dwaasheid Leida.’
‘Och, Harry zal je ook wel ontzien,’ ontdekte Leida.
‘Maar ik wil niet ontzien worden. Mijn werkwoede prikt me tot in mijn vingernagels.’
‘En kan Harry je gebruiken?’
‘Ja, hij heeft me zelfs noodig.’ Ze zei het trotsch. Maar ze vertelde toch niet van de bleeke jongeling, die ze vervangen ging, en die was opgezegd, omdat Harry dit noodig achtte. Dat zou Leida zoo precies gaan uitpluizen.
‘Zoo. En gaat dat allemaal maar zoo heel gemakkelijk? Kun je alles overlaten?’
‘Natuurlijk!’
‘Ik vind het wel erg prijzenswaard, dat je je man helpen wilt. Maar, eerlijk gezegd, vind ik het geen bestemming voor de vrouw. Je hoort in je huishouding, zelfs al kun je alles overlaten.’
| |
| |
‘Ja, ik dacht wel, dat jij dat vinden zou. Maar ik ben geen echte vrouw zie je.’
‘En hoe moet het met Bobbie?’
‘Die blijft onder Geesjes vleugelen, tot hij naar school gaat.’
Leida keek naar de serre.
‘Kijk, nu is hij daar zoet gebleven om te kleuren. Ik zal hem maar veel hier halen, als jij op kantoor bent. Zoo'n kind komt toch altijd te kort.’
Babs slikte eens. Gek, al die goede voornemens - en pats, werd er een domper op gezet door Leida's verstand.
‘Ik zal wel zorgen, dat hij niet te kort komt,’ zei ze mat. ‘Hij is ten slotte heelemaal geen sentimenteel kind, dat altijd aan mijn rokken hangt.’
‘Aan jouw rokken zou het ook moeilijk hangen zijn.’ Leida keek naar Babs' lange zijden beenen.
‘O, wat ben je critisch. Ik barst in een ommezientje in snikken uit. En de mevrouw boven je heeft me net zoo keurig in de gaten. Stel je voor Leida, de blamage.’
‘Zot kind. Kom, neem nog maar een koekje. Zeg Babs wanneer gaan jullie naar buiten?’
‘Wij? O, we gaan niet naar buiten dit jaar.’
‘Kom, dat meen je toch niet.’
‘'t Is heusch waar. Ik zal mijn Parkwegtuin herscheppen in een bloemenoord. Dan kan ik me best voorstellen met een beetje verbeeldingskracht, dat ik in Hilversum zit of in Aerdenhout.’
‘Maar waarom blijven jullie de zomer in Amsterdam?’
‘Voor de gezelligheid,’ zei Babs. ‘Nee, omdat het Harry beter uitkomt dit jaar.’
‘Gaan de zaken niet zoo goed misschien?’
‘Och, zoo, zoo.’ Ze keek naar Leida. Ja, die leefde natuurlijk mee, en waarom schrok ze dan terug voor vertrouwelijkheden? ‘Harry heeft het nogal moeilijk,’ zei ze dan. ‘O, niet verontrustend en niet moeilijker dan andere zaken het hebben. Maar hij wil niets van extra uitgaven weten.’
‘Dat is heel verstandig van hem. Weet je wat kind, Gerard en ik denken er over een huisje te huren in Scheveningen. Dan kan Bobbie wel met ons mee. Profiteert die toch, de kleine baas.’
Babs strekte haar hand naar Leida uit.
‘Wat lief van je.’
Leida keek naar de serre. Ze snoot haar neus.
‘Heelemaal niet. We zullen 't beide heerlijk vinden, Gerard en ik.’
Ze zwegen. Babs keek naar de mevrouw boven, die haar hoofd op een zotte manier verdraaide om vooral niets te verliezen van het tafereel onder de kastanjeboom. ‘'t Mensch kan er wel wat van krijgen,’ dacht ze. Ze moest zich bedwingen om niet eens even te wuiven of met haar been te zwaaien.
Ze sprong op. ‘Nu, ik ga weer. Ik heb nog te werken!! Ja, ja!’
| |
| |
‘Wij brengen Bobbie vanavond wel thuis.’
‘Accoord.’ In de serre boog ze zich over Bobbies aandachtig gebogen hoofdje.
‘Dag kerel. Mam gaat weg.’
Hij keek niet op, kleurde door, met het tongpuntje tusschen zijn tanden geklemd.
‘Dag Mam.’
‘Krijg ik geen kusje van je.’
Nu hief hij even zijn hoofd. ‘Dag Mam.’
‘O, wat kleur je prachtig. Nu dag jongen.’
‘Dag Mam.’ Zonder opkijken.
Op straat dacht Babs: ‘Wat voel ik me hopeloos overbodig.’
***
Mei werd een prachtige, stralende maand. Heele dagen zat Babs in de tuin onder de rood en witgestreepte markies. Achter in de tuin in de zandbak speelden Geesje en Bobbie, kibbelend als kinderen. Soms moest ze sussen, wat wrevelig en ongeduldig. O, ze zou blij zijn, als Geesje weg was. En als ze dan ook eenmaal de werkster had afgeschaft, die nu kwam met haar machtige armen gevangen in een witbatisten blouse, dan werd de huishouding wel veel eenvoudiger. Alleen vreesde ze voor de trouw van de Volmaakte.
Harry zei: ‘Kom, kom, natuurlijk blijft Klara. Ze is toch al drie jaar bij ons. En 't is een lief, goed meisje.’
‘Ze is heelemaal niet lief en heelemaal niet goed,’ had ze weerstreefd. ‘Ik ben er zoo zeker niet van, dat ze blijft.’
‘Nu ja, je hebt nu eenmaal op Klara altijd wat tegen gehad.’
Ze vond Harry prikkelbaar. Hij gaf verstrooide antwoorden, en kon niet werkeloos blijven. 's Avonds nam hij de boeken mee naar huis, zat op zijn kamer tot laat in de nacht te werken. Dan kwam ze bij hem, als ze al uren geslapen had, met een kimono omgeslagen, rillend als een kind.
‘Harry, kom je nu eindelijk?’
‘Ja, ik ben direct klaar.’
‘Je houdt het nooit vol op deze manier. Kan ìk niet voor je tellen morgen?’
‘Nee, och nee. Ik ben werkelijk zòo klaar.’
En dan - haperend - vroeg ze: ‘Gaat het wat beter tegenwoordig?’
‘Ja, gelukkig wel.’ Een ongeduldige handbeweging over zijn haar.
Stil en zacht sloop Babs weer naar de slaapkamer terug...
Nu zat ze in de tuin met een brief van Titia, die door de tweeling was gebracht:
‘Geliefde. Eindelijk is de datum van ons Oostersch feest vastgesteld. 24 Mei. We hopen nu maar, dat er geen griezelige dingen gebeuren gaan, die dit groote evenement weer zullen verhinderen. Bij ons is alles mogelijk, dat weet je. Maar ik heb al tegen Rienk gezegd, zelfs
| |
| |
al zou ons heele huis belegerd worden door fanatiekelingen, die zich opwerpen om dit feest te verijdelen, wij zullen ons handhaven! Er zijn vele invitaties in zee gegaan. En Rienk heeft origineele decoratieplannen. Mogen we nog op Harry's attributen rekenen? Waarom zien we jou nooit meer, en waarom wordt Bobbie altijd gebracht door het mij zoo antipathieke Geesje? Er is toch niets? Ik hoop dat deze uitnoodiging je kan bekoren om naar ons toe te ijlen. Met open armen zul je worden ontvangen. Titia.’
Babs draaide het briefje rond en rond in haar hand. Ze zou nu over die attributen niet met Harry kunnen spreken. En vanavond, als Harry werkte, dan ging ze naar Titia. Beter om het maar precies te vertellen.
's Avonds - Harry zat op zijn kamer over het grootboek gebogen - kwam ze bij hem staan.
‘Ik wou even uitgaan naar de Hertels. Vind je 't goed?’
‘Ja, best.’
‘Lach dan eens tegen me.’
‘Kind, dat je bent.’ Hij lachte even.
‘Maar ik wil ook best thuisblijven, als ik je helpen kan.’
‘Nee, je kunt me niet helpen. En 't is zulk mooi weer. Ga maar gerust.’
Ze keek naar buiten.
‘Jij zit toch ook altijd thuis Har. Zullen we nog een eindje omloopen eerst?’
‘Nee, daarvoor heb ik geen tijd. Werkelijk niet. Maar dat komt allemaal wel weer kind, als we een poosje verder zijn.’
Hoe die woorden moed gaven. Ze maakte zijn haar in de war, liep zingend naar de slaapkamer. De gordijnen trok ze wijd open, de markies trok ze op, licht en lucht moest ze hebben en ruimte. Ze was in een stemming om duinen op en af te hollen of een groote strandwandeling te maken, of zoo maar op een hei neer te ploffen.
Vlug en vroolijk liep ze over straat. Bij de Hertels deed Cor haar open met een verongelijkt gezicht. Titia hurkte op de divan, die in de erker voor de open ramen gesleept was. Ze stopte kousen met een zijden draad, en wuifde Babs tegemoet met een vinnige stopnaald, waaruit steeds de draad weggleed.
‘Eindelijk,’ zei ze. ‘Kom gauw hier zitten, trouweloos exemplaar. Maar rol niet uit de erker. Ik ben heelemaal alleen thuis.’
Babs graaide een stapel kousen bij elkaar, schoof die in een hoek.
‘Zal ik je helpen?’
‘Ja, graag. Alleen, ik bezit maar één stopnaald. Kun je 't met een gewone naald doen?’
‘'t Lijkt me een rare beweging. Enfin, ik wil het wel probeeren. En stop je één kous met verschillende soorten zij?’
‘Niet zoo critisch zijn Babs. Dat Staat je niets. Je mag blij zijn, dat ik zooveel kleurschakeeringen bezit, waaruit je maar voor het opdiepen hebt. Mik je jas maar op die stoel.’
| |
| |
Babs mikte. Titia pufte.
‘Ik vind het zoo naar, dat we hier geen veranda hebben. Ik kan nooit eens royaal buitenlucht happen. Ik zou wel in een kist buiten het raam willen hangen.’
‘'n Gevaarlijke liefhebberij.’
‘Och waarom. Aan een flink sterk touw? 't Zou alleen zoo opzichtig zijn. En waarom ben je al die tijd zoo onzichtbaar geweest?’
‘Druk gehad, kind. Steno lessen. En volgende maand ga ik Harry helpen op het kantoor.’
‘O leuk!’ zei Titia. ‘Hoe gaat het nu in zaken?’
‘Wel wat beter gelukkig.’
Titia legde haar hand, omwoeld door een kous, op Babs hand, eveneens door een kous omvangen. Ze stak de stopnaald tusschen haar tanden.
‘O heerlijk,’ zei ze. ‘Dat doet me echt plezier. En als jij hem nu helpen gaat - zoo samen werkend... kind, ik heb hoopen beeldige tirades in mijn hoofd klaar, alleen ik kan me op het moment zoo moeilijk uiten.’ Ze trok een groot gat onverschillig dicht. - ‘Die kamer drukt me. Ik denk, dat ik buiten ga wonen Babs.’
‘Ja, dat is wel iets voor jou. Ik zie je bij de eerste regendag al met opstandige verhuisplannen rondloopen.’
‘Best mogelijk. Het is zoo jammer, dat de mensch zichzelf niet kent. Hoe vond je, dat Cor keek?’
‘Rebelsch hè?’
‘Ja, dat is ze. Ze is ràzend. En alleen, omdat ik haar gevraagd heb - ja, luister goed - of zij op het Oostersch feest als slavin gekleed, bedienen wil. Dat vond ze een beleediging. Weet je wat ze zei?’ - Titia stroopte de kous van haar hand - ‘Ze zei, “ik ben Uw slaaf niet!” Nee, hoe vind je? En ik had al een snoes van een harembroek voor haar klaar.’
‘'t Zou toch een fiasco geworden zijn,’ troostte Babs. ‘Ik kan me nog beter mijn Volmaakte voorstellen in een harembroek, dan jouw Cor. Ik vind Cor een type om in baaien rokken rond te wandelen en met een voorschoot.’
‘Welnee. De Oostersche charme zou ik haar wel hebben bijgebracht. Ik had haar geschminkt en een donkere pruik opgezet. En daar slaat zoo'n kind mijn fantasieën dood met de simpele woorden: ‘Ik ben Uw slaaf niet.’
‘Tja,’ zei Babs, ‘dan zul je 't er zonder moeten doen.’
‘Hè, wat ben je weinig enthousiast. Natuurlijk niet. Rienk zegt, dat de meisjes Ruitinga wel als slavinnen willen fungeeren. Dat zijn gelukkig donkere types.’
‘Ik heb ook nog een teleurstelling voor je,’ zei Babs.
Titia gooide haar beenen van de divan.
‘O, dat is plezierig. Ik zal eerst lafenis brouwen. Dan ben ik beter gedisponeerd om het te verwerken. Wil je iets heel ijskouds?’
‘Ja graag.’ Babs greep nu een sok uit de stapel. ‘Wereldsche sokken draagt die man van jou. Artistieke streepjes.’
| |
| |
Titia neuriede bij een Oud-Hollandsche dekenkist staand, die als theetafel dienst deed: ‘I'm the jolly little girl from nowhere, nowhere at all... Ja, Rienk is een wereldsche man. Zou ik mijn slavin durven vragen, of er nog ijs is in de ijskast? Nee, ik zal zelf maar gaan.’
Ze kwam terug, op haar teenspitsen loopend.
‘Daar oefen ik me deze laatste dagen in. Oostersche démarche. Lach me niet uit Barbara.’
Toen ze weer zat met de ijskoude drinks op een tafeltje, zei Babs: ‘Ik vind het erg lam om mijn woord te breken, maar die beloofde Oostersche attributen...’
‘Zie je er geen kans toe?’ vroeg Titia.
‘Nee, ik wil er Harry nu niet mee lastig vallen. Hij heeft al genoeg soesah aan zijn hoofd. Snap je 't Titia?’
‘Natuurlijk kind. Het is wel jammer. Maar’ - ze sloeg haar armen om haar knie - ‘ik heb net een paar nieuwe dekens gekocht voor de tweeling. Die hebben zoo'n Oostersch dessin. Die kan ik oòk nog extra gebruiken. En Rienk heeft massa's lappen en Ruitinga heeft zijn Boeddha beloofd. Die is levensgroot. 't Zal best in orde komen hoor.’
‘Pullen heb ik nog wel voor je thuis en koperen bakken, als je die misschien hebben wilt.’
‘Ja graag. En we hebben een wierookvat op de kop getikt. Ik zie de geheimzinnige wolken al naar het plafond stijgen.’
‘Als we maar niet allemaal geheimzinnig bedwelmd raken. 't Zou een tragisch einde zijn.’
‘Dat zal zoo'n vaart niet loopen,’ zei Titia luchtig. ‘En o Babs, denk je niet, dat Rienk met zijn baard een dot van een sheik zal zijn?’
Babs rolde Rienks sokken tot een slordige bal, die ze bij de anderen mikte.
‘Ja,’ zei ze dan, ‘dat zal hij zeker. Een engel van een sheik.’
|
|