| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Babs had stenolessen. Van een jonge man met een kuif, die als een vatenkwast over zijn voorhoofd viel. Ze had hem opgepikt uit de krant, en als juffrouw Overdijk haar opwachting gemaakt. Nu ging ze Dinsdagen Vrijdagmiddag naar hem toe, en ze deed werkelijk haar best om niet afgeleid te zijn, wanneer de geruchten van het groote pension, waar de jonge man woonde, tot zijn kamer hoog in de lucht doordrongen. Ze bekende Titia, dat ze stenografie de monsterlijkste uitvinding van de hedendaagsche tijd vond. En de jonge man woelde door zijn vatenkwast en zei: ‘Ja juffrouw, zòo komen we er niet. U schrijft vlugger, dan dat U stenografeert.’
‘Ja, gek hè?’ vond Babs. ‘Ik zal geen aanleg hebben.’
‘U hebt geen interesse.’
‘O, toch wel.’
‘En U hebt niet eens de les, die ik U had opgegeven, gemaakt.’
‘Tja,’ zei Babs, en ze beet op haar potlood. Ze kon de jonge man toch moeilijk vertellen, dat ze alle dagen tot in het holst van de nacht, bezet was geweest. Papa, die één van zijn tweedaagsche bezoeken had gebracht, een bridgeavond bij de Disselmans, een dinertje bij Fred en Lily, en dan nog de soirée bij de van Zuilens, waar ze met een van haar lange oorhangers in Freds strikje was blijven haken. Ze glimlachte.
‘U bent niet serieus genoeg,’ zei de jonge man.
‘Dat denkt U maar. Ik blaak van ernst.’
‘Ik merk er weinig van. Leest U eens terug wat U gestenografeerd hebt.’
Ja werkelijk, dat ging nogal. Babs vlijde haar handen tegen haar warme wangen, en knikte tegen haar leermeester.
‘Wat zegt U er van?’
| |
| |
‘Valt me werkelijk mee. Nu, we gaan door.’
Ze zette het potlood reeds op het papier. ‘Vindt U het ook geen afgrijselijke bezigheid?’
‘Weineen. Ik houd van mijn werk. Als ik dat niet deed... Ik geef les aan vijf scholen en ik heb veel leerlingen - ik stenografeer vergaderingen. 't Is werkelijk wel interessant.’
‘Nu, gelukkig maar, dat U er zoo over denkt,’ vond Babs. ‘Stel U eens voor, dat U het haàtte... dan zou U best met iets misdadigs kunnen eindigen.’
De jonge man - die Bert de Jong heette - keek verwonderd naar zijn élève. ‘Nee, zoo'n leerling had hij nooit gehad. Zijn leerlingen spraken gewoonlijk niet over “haten” en “iets misdadigs” doen. Die hadden ook niet zulke keurige, rose nagels, en zulke kleine, blanke handen. En als ze weg was, dan bleven in zijn kamer, hoog in de lucht, viooltjesgeuren hangen.’ Hij keek, door zijn vatenkwast heen, peinzend naar haar. En Babs keek peinzend terug. Ze dacht: ‘Stel je voor, als Harry zòo zijn haar droeg,’ - ze bedwong een schater - ‘Harry, die 's morgens met twee schuiers zijn haar zoo streng en glad naar achteren borstelde, stel je voor als Harry zich zoo'n bruin bolsjewiekenhemd aanschafte, en zoo'n das met wapperende slippen...’ Een klok, die hopeloos van slag was, gooide twaalf overluide slagen de stilte in. Het was vier uur.
De jonge man rechtte zijn schouders.
‘De tijd gaat voorbij. Kom juffrouw, waar waren we gebleven?’
‘En spijt het ons, U te moeten mededeelen...’ herhaalde Babs zoet de laatste zin van de gedicteerde brief.
‘Juist. We gaan door.’
Babs stenografeerde. Een Aprilstorm deed de ramen, die niet te best sloten, kletteren. En in een kamer beneden zong een schrille vrouwenstem bij een piano: ‘So give me a moonnight, a June night and you.’
‘Nog niet zoo 'n kwaad idee,’ dacht Babs, alweer afgeleid. ‘Een moonnight en een Junenight. Vrij wat verkwikkender, dan deze trieste Aprilbeweging.’ - Ze moest zich bedwingen om niet mee te neuriën.
‘Ja, nu hebt U weer niet opgelet,’ zei de jonge man, terwijl hij zijn voorhoofd rimpelde.
Babs wou zeggen: ‘Zoet maar.’ Doch ze bedwong zich gelukkig intijds. - ‘Muziek leidt me altijd af.’ Ze neuriede mee, het enthousiaste refrein: ‘So give me a moonnight, a June night and you.’ - ‘Houdt U ook van muziek?’ vroeg ze dan. ‘Een straatorgel kan mij compleet in vervoering brengen.’
Daar had je weer zoo'n uitdrukking: in vervoering brengen. Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik geef niet veel om muziek,’ bekende hij. ‘Ik ga liever naar een comedie.’ En de radde woordenvloed, die, naar hij vermoedde, hierop ongetwijfeld volgen moest, hield hij tegen met een zakelijk: ‘We gaan verder.’
Doch als ze opstond om weg te gaan, en in haar zwarte regenjasje schoot, met de vuurroode kraag en manchetten, dat hij onhandig voor
| |
| |
haar ophield, vond hij de bemoedigende woorden: ‘'t Zal best gaan, als U maar flink aanpakt. En vooral de nieuwe verkortingen, die we Dinsdag behandeld hebben, in toepassing brengen. Denk U daaraan?’
‘Het wordt een ziekte,’ zei ze. ‘Heele gesprekken stenografeer ik op mijn knie. Mijn m-, mijn moeder heeft me al gevraagd, of ik zenuwbevingen in mijn vingers heb. Ik kan ze niet meer stilhouden. Had U dat ook, toen U ermee begon?’
Nu lachte hij voluit. Hij schoof de vatenkwast naar achteren. ‘Nee, dat heb ik nooit gehad. Ik weet niet, of ik dan wel de moed zou hebben gevonden, om er mee door te gaan.’
‘Ja,’ gaf ze toe, ‘'t zijn sterke beenen, die de stenografieweelde dragen kunnen. Gisteren, toen ik in de tram zat’ - ze schoof haar handschoenen aan - ‘stenode ik het gesprek van twee heeren, die tegenover me zaten. 't Ging over een Duitsche herdershond. Ik kon ze heel aardig bijhouden.’
‘Ik zie U later werkelijk op vergaderingen als mijn collega fungeeren.’
‘Ja, dat is best mogelijk. Wat zult U dan trotsch op me zijn. Dag meneer de Jong. Tot Dinsdag.’
‘Dag juffrouw Overdijk. Tot Dinsdag. Denkt U om de bovenste traproe, die zit weer los.’
‘Jaa,’ zong haar stem.
Hij ging voor het raam staan. Zou hij ooit tegen juffrouw de Vries zoo iets gezegd hebben van de bovenste traproe, of tegen juffrouw van Dalen? Neen, natuurlijk niet. Hield hij daar ooit de deur voor open? En dacht hij er ooit aan, om voor het raam te gaan kijken, of... Hij bewoog ongeduldig zijn schouders.
Daar stak ze over. Hij wist heel zeker, dat juffrouw de Vries naar boven zou kijken, schichtig als een opgejaagd konijn, en - ja, juffrouw van Dalen ook. Maar zij liep door, vlug en zeker, zonder opkijken. Met een zucht keerde hij zich om, nam haar schrift op, dat hij nog te corrigeeren had: B. Overdijk - Stenografie. Slordig maar flink. B. - ze zou misschien Bertha heeten, of Betty, of - Bep, of... Beatrice. Natuurlijk heette ze Beatrice. Beatrice Overdijk. Een mooie naam. Een naam zooals ze zelf was. Hij krulde een punt van het schrift om, vouwde dat weer recht. Dan ging hij bij de tafel zitten en zette een vinnige streep, waar Babs in onbezorgde nonchalance geknoeid had.
***
Een paar dagen later, toen ze met een groote krant onder haar handig bereik te werken zat, kwam Lily binnenstorten, zoo geheel in tegenstelling met haar gewone bestudeerde binnenkomsten, dat Babs, die nog gauw haar werk onder de krant gevangen had, uitriep:
‘Lieve help, wat is er nu gebeurd? Er is toch niets met Frederik? Of met Dolly?’
‘Er is wel iets met Fred,’ zei Lily. Ze rukte haar shawl van haar hals, verfrommelde die in haar driftige vingers. Babs loodste haar in een serrestoel.
| |
| |
‘Ga zitten. En stort je hart maar gauw uit. Ik knap van nieuwsgierigheid.’
Lily's blauwe oogen waren als vlammen in haar opgewonden gezicht. Haar neus glom. ‘Fred wil naar Indië!’ zei ze. ‘Hoe vind je dat. Naar Indië wil hij.’
‘Nu, dat is in elk geval beter, dan dat hij naar de binnenlanden van Afrika zou willen, of naar de goudvelden van Alaska. Dat lijkt me stukken gevaarlijker.’
‘Ja, jij kunt er gemakkelijk mee spotten.’ Lily dook naar haar klein zijden zakdoekje, veegde haar oogen af.
‘Kind, ik ben in doodelijke ernst. Ik vind het ontzettend, dat Frederik naar Indië wil. Wanneer heeft hij jou dit hartsverlangen meegedeeld?’
‘Gisteravond. We waren samen, en ik zei zoo: “Ik hoop, dat Harry en Babs nog even komen oploopen.” Heelemaal niet met de bedoeling om hem te kwetsen. En toen zei hij...’
‘Toen zei hij natuurlijk, dat wij voor zijn part naar de maan konden vliegen,’ vulde Babs aan.
‘Nee, maar hij vroeg me wel, of ik het zoo vreeselijk vond, om met hem eens een avond alleen te zijn.’ Babs zag de mise en scène: De schemerlampen, de brandende haard, en Lily, klein en onaangedaan in een groote stoel. Tegenover haar Frederik, met zijn kruinhaar omhoog, die op het meest ongelegen moment van een rij van dagen met zijn lievelingsplan kwam aandragen.
‘Zoo. En wat zei jij?’
‘Dat dàt nonsens was natuurlijk. Maar dat ik nu eenmaal van gezelligheid hield.’
Lily verfrommelde haar zijden zakdoekje.
Babs tikte met haar vingers op de rieten serrestoel.
‘En toen?’ vroeg ze.
‘Toen zei hij, dat ik maar probeeren moest om een beetje minder gezellig te worden, want...’ - Lily slikte - ‘hij wilde naar Indië.’
‘Nu ja, er gaan volksstammen menschen naar Indië. Dat is heelemaal niet zoo'n dwaas verlangen van Fred.’
‘Maar hij heeft hier een goede betrekking, met kans op een Co-schap in de toekomst. En natuurlijk, toen ik hem dat voor de voeten gooide, zei hij, dat hij liever morgen aan de dag in de Amstel sprong, dan de Co te worden van Van de Willigen. Nu vraag ik je.’
‘Misschien heeft hij geen sympathie voor Van de Willigen,’ opperde Babs.
‘En Van de Willigen is de meest charmante man, die ik ken!’ zei Lily.
‘Nu ja, maar daarom kan Fred best geen sympathie voor hem hebben. Aha, hier komt de Volm- hier komt Klara met koffie. Room Lily? O nee, een klein scheutje melk en geen suiker hè?’
Lily had haar kleine vuisten gebald.
‘Maar je kent Fred niet, zooals ik hem ken. Hij is harder dan gra- | |
| |
niet, wanneer hij eenmaal ergens zijn zinnen opgezet heeft. Dan kan niets of niemand hem meer vermurwen...’
‘En hoe wil hij naar Indië? Zoo maar, op hoop van zijn talenten?’
‘O nee.’ Lily poederde haastig haar neus. ‘Nee, er is hem een prachtbetrekking aangeboden op een rubberplantage. Hij kan fabelachtige sommen verdienen. Ja, stel je voor, als dat ook het geval niet was. En hij heeft me beloofd, direct een auto aan te schaffen en een paar rijpaarden.’
‘Kijk eens aan,’ zei Babs, ‘dat lijkt nog niet zoo kwaad.’
‘'t Is twee uur van Medan met de auto. En Medan moet heel mondain zijn, heb ik wel eens gehoord. Weet jij daar ook wat van?’
‘Ja, daar is om het andere huis een dancing geloof ik,’ fantaseerde Babs.
Lily liet langzaam haar oogleden zakken, sperde dan wijd haar oogen open. ‘Dat is natuurlijk overdreven,’ snauwde ze lichtelijk.
‘Nu ja, wat doe het er toe, al zou er op honderden mijlen in de omtrek geen dansgelegenheid te vinden zijn.’ Babs kruiste haar beenen over elkaar. Ze knikte naar Lily's ontdane gezicht.
‘Ik wou, dat je geen nonsensdingen zei.’ Lily schoof haar koffiekopje weg. ‘Hoe kom je zoo dwaas?’
‘'t Is heelemaal niet dwaas. Ik meen het. Je hebt Fred toch en het kind.’
‘Die heb ik hier toch zeker ook. En ik verlang hier toch ook naar uitgaan en...’
‘O, maar dat verleer je wel in Indië. Indië is veel te warm om aan buitensporigheden te doen. Tenminste dat dunkt me zoo. Nee kind, daar zit je indolent op een buitengalerij, en al je volmaakte Indische bedienden snellen op een wenk van je pink toe om je schoenen uit te trekken en je koelte toe te waaien met een klapperblad.’
‘Nu, ik kan heelemaal niet zeggen, dat dit me aanlokt.’ Lily had een dreigende rimpel tusschen de wenkbrauwen. En Babs, die opeens ontdekte, dat ze Frederik op deze manier geen dienst bewees, begon direct lustig op een ander onderwerp door te fantaseeren.
‘Het lijkt mij gewoonweg ideaal. In de vroege morgenstond ga je met Frederik paardrijden. Zoo maar de wijde natuur in.’ Ze had een grootsch armgebaar - ‘en 's middags na je siesta komt er een onberispelijke auto voorrijden met een beeldige zwarte of bruine chauffeur, en dan ga je toeren in de omtrek. En tot slot’ - ontdekte Babs practisch - ‘zeil je over eenige jaren met een paar hupsche millioentjes in je zak weer naar patria terug.’
De hupsche millioentjes schenen Lily toch milder te stemmen. Ze trommelde eens op de tafel, keek naar buiten, en zei: ‘Nu ja, dat is wel aardig natuurlijk. Alleen, ik laat hier zooveel achter in Holland.’
‘Je laat mij achter,’ beaamde Babs.
‘O, ik geloof, dat het jou tamelijk koud laat of we naar Indië gaan of niet.’
| |
| |
‘Dat komt, omdat ik me zoo goed kan beheerschen. Ik ween me tot pulver, als de boot met jullie erin wegzeilt.’
‘Dat valt me nog mee,’ gaf Lily toe. ‘Kijk, Freds ouders vinden het natuurlijk heel gewoon, dat we naar Indië gaan. Freds vader is in staat om morgen Groenland te gaan ontginnen. En papa en mama reizen toch altijd, die zei ik betrekkelijk zoo weinig...’
‘Die doen beslist nog wel eens Indië aan, als jij daar zit,’ zei Babs monter.
‘O ja, best mogelijk.’ Lily's voetje tikte op de grond. ‘Maar overigens, wat hebben we hier veel vrienden en zoo'n ingezellig leven.’
‘Maar wie zegt jou, dat je die in Indië ook niet bij bosjes krijgt. Vrinden bedoel ik. Kind, ik zei jou nog Oostersche Nabobben en prinsen bij hun naam noemen.’
‘Och jij...’ zei Lily. Maar toch glimlachte ze even. ‘En dit weet ik wel, als we terugkomen, dan wil ik een huis in het Gooi met een pied à terre in Amsterdam.’
‘Kind, die millioenen zullen jou in staat stellen om ettelijke huizen in het Gooi of aan de zeekant aan te schaffen, en een paar vroolijke pieds à terre in Amsterdam bovendien. Je zult paarlen en diamanten dragen en schoenen van goud.’ Babs strekte haar armen omhoog. ‘Nee, jouw toekomst zal vol onbegrensde mogelijkheden zijn.’
Lily dronk haar koffie uit. ‘Zoo heb ik het werkelijk niet bekeken. Maar - al overdrijf je natuurlijk - er zit toch wel een grond van waarheid in.’
‘Ik ben blij, dat je mijn doorzicht op prijs stelt,’ zei Babs, terwijl ze onder beschutting van het serretafelkleedje gauw Lily's woorden op haar knie afstenografeerde.
‘Ik heb Fred misschien wel te erg aangevallen,’ zei Lily, terwijl ze opstond.
‘Maak het gauw goed met de, engel,’ zei Babs. ‘Zorg voor warme garnalenbroodjes aanstonds als hij thuis komt koffiedrinken. Daar is hij zoo dol op. En fluister hem in zijn oor, dat je met hem wel naar een eiland in de Stille Zuidzee wilt.’
‘Nee, dank je wel. Hij is in staat om me aan mijn woord te houden.’ Lily rilde. ‘Een eiland in de Stille Zuidzee. Stel je voor! Nee, en bovendien, je moet nooit te gauw en te demonstratief je ongelijk bekennen tegenover een man. Leer dat van mij.’
‘Leer dat van mij,’ stenode Babs, voor ze opstond. ‘Het is een schat van een advies,’ zei ze dan. ‘Maar ik zal het nooit kunnen opvolgen. Ik ben van het slaafsche type zei je, dat zich op de grond neergooit en in het stof tegen een paar bruine rijgschoenen een aandoenlijke zelfaanklacht stamelt.’
‘Ja, zoo zei je er wel uit,’ vond Lily.
‘Neen maar, in ernst, als je ongelijk hebt, moet je daarvoor durven uitkomen. En ik geloof zeker, dat het Frederik goed zou doen, als je zijn knieën omknelde onder het prevelen van zoete woorden.’
| |
| |
‘O, dat is best mogelijk.’ Lily trok haar hoedje wat dieper over haar voorhoofd. ‘Het is alleen niet verstandig, zie je.’
‘Ach wat, verstandig. Kom, koester Frederik eens flink, en denk vooral aan de warme garnalenbroodjes. Tot zien, Vrouwe Cruydt. Zeg, misschien wordt je nog wel in de Indische adelstand verheven.’
‘Dat is weer echt iets mals van jou.’ De blauwe oogen flitsten.
‘Heelemaal niet. Ik zei Frederik best in staat om Indië onschatbare diensten te bewijzen.’ Ze liep met Lily naar de deur. ‘En als je ooit een pangeran in je binnengalerij gevangen hebt, dan moet je mij een kiek van hem sturen. Zul je 't doen?’
‘Ik ben nog niet weg,’ zei Lily bits. ‘Je doet, alsof dit al ons afscheid is.’
‘Ik wen er me vast aan. Dan is de finale niet zoo hartbrekend. Dag Lily.’
Toen Lily weg was, trok Babs nog even, met een blik op de klok, het stenoschrift naar zich toe. Er was een glimlach om haar mond, terwijl ze gedachteloos streepjes kraste. Goeie, ouwe Fred. Die zou natuurlijk met de miljoentjes een kippenfokkerij willen openen op de Veluwe, of een renstal -------------------
's Middags, terwijl ze - maar nu ernstig - aan het stenografeeren was, ging de telefoon.
‘Daar is Lily natuurlijk, die me komt vertellen, dat ze niet meewil naar Indië,’ dacht Babs. ‘Hallo!’ riep ze.
Maar het was Leida.
‘Zeg Babs, hebben jullie iets voor vanavond?’
‘Ik weet niet. Even de agenda van vermakelijkheden raadplegen.’ Ze rukte het zakboekje uit haar tasch, bladerde. ‘Nee, een blanco avond strekt zich voor ons uit. Heb jij iets opwindends voor te stellen?’
‘Ja,’ - ze vòelde Leida slikken - ‘wij gaan naar de Stadsschouwburg vanavond. En nu zouden we 't zoo leuk vinden, als jullie mee kon gaan. Als onze gasten.’
‘Een prachtidee. Ik ben van de partij. Gràag.’
‘Zullen wij dan om half acht bij jullie zijn?’
‘Bestig. Is alles goed? Ja? Wat trek je aan Leida?’
‘Mijn zwarte met de gitten. En jij?’
‘Ik hul me in mijn manenschijngewaad. Wat geven ze?’
‘Als ik wilde. - Of heb je dat misschien al gezien?’
‘Nooit. - Sta je bij je vriend de sigarenman?’
‘Ja. Erg vervelend eigenlijk.’
‘Kun je 'm niet even bewusteloos slaan, zoolang wij kouten. Hoe bevalt de Duitsche Adèle?’
‘O, daar zal ik je vanavond eens staaltjes van vertellen. Nu, tot half acht dan. Zul je zorgen klaar te zijn?’
‘Ik zweer het. Dank voor de uitnoodiging hoor! Zoen Gerard van me. Daag.’
Nu, hier zou Harry wel niets op tegen hebben. En er waren boven- | |
| |
dien vele blanco avonden geweest. Nee, dat zou best losloopen. Maar voor alle zekerheid zou ze toch maar even bellen.
Ze vroeg het nummer aan. Daar had je al Harry's kortafgebeten stem.
‘Ik ben het, mijn engel,’ vleide Babs. ‘We hebben voor vanavond een wufte invitatie van de Dissellieden om met hen naar de schouwburg te gaan als hun gasten. Voel je daar wat voor?’
‘Bitter weinig. Maar kunnen we er ons aan onttrekken?’
‘Jongen, dat gaat moeilijk.’
‘'t Is bijzonder vriendelijk van ze. Och, neem het maar aan. 't Zou eigenlijk heel onhartelijk van ons zijn.’
‘Ja, zoo voel ik het ook. Nu, dat is dan in orde. Druk Harry?’
‘Gaat nogal. Ik vind het lief, dat je 't mij eerst gevraagd hebt hoor!’
Och, van zoo'n bovenaardsche liefheid ben ik niet, dacht ze, terwijl ze op haar hak ronddraaide. Maar er was een warm gevoel in haar hart, toen ze het saaie brievenboek weer naar zich toehaalde, en braaf verder stenografeerde. En Bobbie, och ja, die kleine kerel had ze de laatste tijd wel veel aan zichzelf overgelaten - ze kon nog best straks een uurtje met hem naar het Park - o, daar had je die lamme afkorting weer, die ze niet onthouden kon. Leelijk geknoei. Kom, daar zat weer wat op, dacht ze kwajongensachtig, terwijl ze even in een makkelijke stoel neerplofte, en het eene been over het andere kruiste. Maar een oogenblik daarna sprong ze weer overeind, en met een zichzelf onverklaarbare moed stenografeerde ze verder: ‘zoodat het ons tot onze spijt onmogelijk is aan Uw verzoek te voldoen...
- Toen ze 's avonds de loge binnenkwamen van de schouwburg - Leida, wat onwennig, was al tegen eenige stoelen aangebonsd, en over een opstapje gestruikeld - kwam er een gevoel van opwinding over Babs. Het gegons van de stemmen, de vele lichten, de kleurige avondtoiletten - zoo moest een paard zich voelen, dat meeliep in de Derby. Ze had haar avondmantel nog los omhangen, zwaaide haar binocle heen en weer.
‘Ga je niet zitten,’ fluisterde Leida. ‘Je staat daar zoo opzichtig.’
‘Ik kijk uit naar kennissen. Daar zit de blonde Venus plus echtgenoot. Ja, ik lach al tegen jullie. Zoet maar. Leida, trek me niet aan mijn valsche sleepje asjeblieft.’
‘Maar ga dan ook zitten. Iedereen kijkt naar ons.’
‘O, dat verbeeld je je. Trouwens de mannen staan ook nog achter ons.’
‘Ja, maar die zijn niet zoo opvallend.’
‘Ben ik dan soms opvallend? Ik voel me de eenvoud in persoon. Wat een heerlijke volle zaal.’
‘Daar is iemand middenin de zaal bezig om je aldoor maar te begroeten,’ fluisterde Leida. ‘Ja, dat komt er nu van.’
‘Waar?’ zei Babs gretig. ‘Ik zie niets.’
‘Ik geloof, dat jij zoo'n beetje het brandpunt bent van alle blikken, Babs,’ schertste Gerard.
| |
| |
‘Ja, dat zeg ik haar ook al.’ Nu was Leida's stem werkelijk wat ongeduldig.
‘Kijk, daar groet die persoon weer naar je. Toe vooruit, knik nu maar, dan ben je eraf.’
‘Hè Leida, wat klinkt dat luguber, die persoòn,’ zei Babs. Ze beet op haar onderlip. Want halfweg van zijn stoel verrees, gekleed in een blauw pak met een helgeel overhemd, de vatenkwast. Hij boog zijn bovenlijf voorover in haar richting. Ze knikte terug, liet haar avondmantel vallen. Het was alsof ze het opzettelijk deed. Maar ze verwarde zich in haar sleepje, terwijl ze zitten ging, en de binocle glipte bijna uit haar handen.
‘Wie is dat Babs?’ vroeg Harry.
‘O, iemand die ik ken.’ Ze lachte op naar hem.
‘Ja, dat merk ik. Maar wie is 't?’
‘Een meneer de Jong, jij kent hem niet. Hij is mijn nieuwe groenman,’ verzon ze vlug.
‘Ik vind, dat je nogal op een vriendschappelijke voet met die groenman schijnt te staan,’ zei Harry.
‘Och ja, waarom niet. 't Is een keurige baas. En zoo beleefd. En hij bedient me uitstekend,’ fantaseerde ze nu door. ‘Waarom zou ik dan niet vriendelijk tegen hem zijn.’
‘Ik dacht, dat jij je groenman niet eens kende,’ ontdekte Leida. ‘Dat valt me werkelijk van je mee.’
‘Je hebt geen idee van mijn capaciteiten, Leida. Ik ken zelfs zijn voornaam’ - nu werd ze overmoedig - ‘hij heet Bert - Bert de Jong.’
Harry tikte haar op de schouder. ‘Vandaar dat we gisteren zulke beroerde bloemkool hebben gehad zeker.’
‘De beste kan falen,’ zuchtte Babs. ‘Leida, vertel me door over Adèle asjeblieft. En kijk niet aldoor groenmanwaarts. Dat is niet zooals het hoort Leida.’
‘Ja, maar hij kijkt ook aldoor onze kant uit. Ik vind het erg vreemd. Jij hèbt hem nu toch gegroet.’
‘Och, wat hindert dat. Hij zal jou interessant vinden Leida. Misschien ziet hij in jou een nieuwe klant.’
‘Nee, dank je wel. Ik ben best tevreden met Grader. Ik kan me alleen niet voorstellen, dat Grader in zijn blauwe boezeroen en manchester beenen hier in de schouwburg zou zitten en mij fixeeren. Dat is zoo absurd mogelijk.’
Babs zuchtte. ‘Maar Leida, jouw Grader is niet mijn de Jong. Wind je niet zoo op. Vertel van Duitsche Adèle.’
‘Adèle is mijn wanhoop,’ zei Leida, nu eindelijk afgeleid. ‘Eergistermorgen, ja, stel je voor, ik was nog niet eens beneden, kwam ze me al waarschuwen, dat er ein Herr was om me te spreken. Ein alter Herr. Ik vond het erg gek, want die komen meestal niet zoo vroeg in de morgen. Nu, ik haastte me toch om klaar te komen. En zeg, aan mijn ontbijttafel zat in Gerards stoel zoo'n man met postpapier en knoopen.
| |
| |
Die was niet weg te slaan gewoonweg. Ik heb allemaal dingen moeten koopen, die ik niet noodig had. Hoe vind je dat?’
‘O heerlijk. Ik had je gezicht wel eens willen zien.’ Babs proestte.
‘Ja, maar dat is nog niet het ergste. Ik zei toen natuurlijk tegen Adèle, dat ze niemand meer mocht binnenlaten of ze moest precies
Hij boog zijn bovenlijf voorover in haar richting.
weten, wie of wat hij is. Logisch nietwaar? Nu bestelde ik gistermorgen een nieuw element in de electrische haard. Ze beloofden me stellig, dat ik het gistermiddag, uiterlijk vanmorgen, zou krijgen. En vanmiddag was 't er nog niet. Toen heb ik gelijk met jou opgebeld. Raad nu eens, wat ze daar zeiden?’
‘Ik weet niet. Misschien moest het element nog uit Amerika komen.’
‘Onzin zeg. Nee, moet je hooren.’ - ‘O mevrouw,’ zeiden ze, ‘het is absoluut onmogelijk om bij U binnen te komen. We hebben al vier
| |
| |
maal een knecht naar U toegestuurd, en dan komt er een hoofd voor 't luikje van de deur, en dat schreeuwt maar: ‘Nein, nein, gehen Sie weg, gehen Sie weg.’ - ‘Nee maar, hoe vind je?’
‘Ik zou haar aanbidden,’ lachte Babs.
‘Nu, ik niet. Ik zei er de grap niet van in.’ - Leida had haar wenkbrauwen gefronst. Maar nu glimlachte ze toch even. ‘Ze is heel klein, en ze moet op haar teenen staan om door het luikje te kijken. Vandaag heb ik haar vanuit de keuken bespied. Nee zeg, 't was geen gezicht. Ze trok zich zoo'n beetje aan de deurspijlen op. En ze krijschte - ze heeft zoo'n schelle stem - “Herr, Sie wünschen?” Toen was 't de bakker.’
‘Ik kom haar morgen kijken,’ beloofde Babs. ‘Als ze tegen mij gilt door 't luikje: “Frau, Sie wünschen?” Dan brul ik terug: “Ich wünsche Frau Disselman.” Kun je goed Duitsch met haar parlevinken?’
‘Ja, dat gaat best.’
‘H.B.S. Duitsch? Zoo van: Geben Sie mir die Keetsel an und die grosse Leepfel?’
‘Nee, 't gaat werkelijk heel behoorlijk. O, daar gaan de lichten uit.’ Leida ging gemakkelijker zitten. ‘Toch gezellig hè, zoo met z'n viertjes uit.’
Babs legde haar avondmantel beter over de ballustrade.
‘Ja, 't is bar gezellig,’ beaamde ze.
Maar terwijl ze aandachtig naar het tooneel leek te kijken, en lachte, wanneer er gelachen moest worden, was het haar toch, alsof ze in de zaal maar steeds de lichte vlek zag, die het overhemd van Bert de Jong verbeeldde.
En toen de lichten opgingen na het eerste bedrijf zei Leida: ‘Nu fixeert die groenman je alweer.’
‘Laat hem. Ik heb hem vandaag een prachtige bestelling gedaan. Hij is me dankbaar natuurlijk.’
‘Nu, ik vind het erg dwaas.’ Leida opende haar kralentasch met veel gerucht, en Babs dacht: ‘Ik vlucht in de foyer in de pauze. Daar verstop ik me achter Gerards breede rug. Ik ben als de dood, dat hij op me toekomt.’
En zoodra het gordijn voor de pauze gezakt was, stond Babs al op. Ze keerde zich naar Gerard en Harry.
‘We gaan naar de foyer hè, een kopje koffie drinken. Als we vlug voortmaken krijgen we misschien een gezellig hoekje. Kom jongens.’ Ze schoot de gangen door. Leida, hoofdschuddend achter haar aankomend, tusschen de twee mannen in, zei: ‘Net een kind is ze nog.’
Gerard verborg zijn meesmuilend gezicht achter zijn hand. ‘Nee,’ dacht hij, ‘zoo is Leida nooit geweest.’ Hij kon zich Leida niet voorstellen door de gangen hollend met een bont van haar schouders hangend, dat bijna op de grond sleepte. Hij klopte Leida op haar arm: ‘Amuseer je je vrouw?’
‘Ja, 't is heerlijk. Waar is Babs nu?’
‘Die heeft de koffie klaar, als wij komen,’ schertste Harry.
| |
| |
Ze vonden Babs zitten achter een palm in een hoek van de foyer. Ze wenkte met beide armen. ‘Kom dan gauw. Heb ik geen in-gezellig hoekje bezet? Ga hier zitten Gerard. Ik heb de kellner al vier koffie besteld.’
Babs spiedde eens om Gerards schouder heen naar de deur. Nee, zoo zat ze best. Ze zakte nog een beetje onderuit. Het kalme gepraat van de stemmen ging langs haar. Harry vertelde van de tentoonstelling, die hij had willen organiseeren. ‘Maar ik heb van verschillende kanten de indruk gekregen, dat er zoo weinig animo bestaat. Ik heb het maar uit mijn hoofd gezet. Wanneer je zoo iets begint, moet je van te voren weten, dat het succes heeft. Anders kun je het beter laten. Er gaan zoo enorm veel kosten in zitten.’
‘Ja, je hebt wel gelijk,’ vond Gerard. ‘Maar het is toch jammer, dat het groote publiek zich zoo weinig interesseert voor Oostersche kunst. De prachtige dingen, die ik bij jou heb gezien, zijn toch zeker een gang dubbel en dwars waard.’
‘Als Harry maar doen wilde, wat ik heb voorgesteld,’ praatte Babs mee.
‘En wat was dat dan?’ Gerard knipoogde tegen Harry.
‘Nu, onder meer, een dans van levende wajangpoppen. En een echte gamelan. Als...’ Ze hield stil, bracht haar kopje naar de mond, zette het weer neer. Door de roezige foyer schreed, met de handen in zijn zakken, de vatenkwast. Hij keek zoekend rond.
‘O, laat zijn blikken niet naar mijn hoek afdwalen,’ smeekte Babs. Zou ze haar wil op die man kunnen overbrengen. Als ze nu eens heel sterk wilde, dat hij rechtsomkeert maakte en door de gangen werd opgeslokt. Ja, ze wilde het, ze wilde het...
‘Wat is er kind?’ vroeg Harry. ‘Voel je je niet prettig?’
‘Nee, een beetje wonderlijk. Ik weet niet...’
‘Laten we dan even op en neer loopen. 't Is misschien te vol hier.’
‘O, ik weet niet, wat ik liever deed,’ weerde Babs af. ‘Nee, laat me maar stil hier zitten. Neem maar geen notitie van me.’
Wat een zegen, dat Leida met haar rug naar de groenman toe zat. Die zou hem zeker dadelijk gesignaleerd hebben. Ze moest Leida's aandacht vasthouden. Leida mocht niet omkijken.
‘Heb je dat wel eens meer Babs?’ vroeg ze bezorgd.
‘O ja, vaak!’ Het koffielepeltje viel op de grond. Het was een geluid, vond ze, alsof een bom barstte.
‘Vaak?’ Nu keek Harry beslist ongerust. ‘En je hebt me er nooit wat van verteld.’
‘Ik lijd in stilte. Ik heb het ook niet zoo erg vaak.’ Daar draaide hij zich om, de groenman. O engel, wandel maar weg, wandel maar weg. Haar oogen gingen weer stralen. Ze voelde zich aan een gevaar ontsnapt. O driewerf gezegende rug van Gerard!
‘Ik heb toch graag, dat je me dat zegt,’ ried Harry.
‘Ja, zoet maar. Als ik naar ben, zal ik het je altijd zeggen, im Zukunft. Ook als de nagel van mijn pink pijn doet, of de punt van mijn neus. Nu goed?’
| |
| |
‘Je kunt soms ook wel heel bleek zien,’ zei Leida. ‘Dat viel me laatst nog op. Weet je wel Gerard, ik heb toen nog tegen jou gezegd: ‘Wat zag Babs bleek vanmiddag.’
‘Dat is niets bijzonders. Ik bloei altijd erg op zoo tegen twaalf uur 's nachts. Dan ben ik op mijn voordeeligst, niet Harry? Enne...’
O sukkel der sukkelen, daar kwam hij weer aanwandelen als het belichaamde noodlot. Babs zakte weer onderuit.
‘Komt het terug?’ vroeg Harry.
‘Ja. Nee,’ zei ze. ‘Nee, 't komt niet terug.’ Want met twee fiere passen waadde Bert de Jong op haar toe. Van verre stak hij zijn hand al uit, en zijn stem leek Babs luid als klaroengeschal:
‘Dat is aardig, dat ik U hier tref.’
Leida keerde zich om bij deze onschuldige aanhef. Babs grinnikte plotseling. Het afgrijzen op Leida's gezicht was vermakelijk. Ze voelde, dat Leida aan Grader dacht en zijn blauwe boezeroen en zijn manchester beenen, die in de foyer van de Stadsschouwburg op haar toe zou stampen, en uitbrullen: ‘Dat is aardig, dat ik U hier tref.’ Och, waarom ook niet? Waarom was dat nu eigenlijk zoo gek? Ze stond op. Ze trok haar bont wat dichter om zich heen. Daar had je de stem weer als klaroengeschal:
‘Hoe maàkt U het juffrouw Overdijk?’
Nu gaf Babs zich over aan de toestand met de duizend en een mogelijkheden.
‘Heel goed, dank u wel meneer de Jong. Mag ik U even voorstellen. Meneer van Reede,’ - o, die ellendige grinnik, die elk oogenblik kon aangroeien tot een onbedaarlijke proestbui - ‘mijnheer en mevrouw Disselman.’ - Juffrouw Overdijk!! - Babs zag, hoe Harry, Gerard en Leida daarop reageerden. Maar Leida's ontzetting was onovertrefbaar.
Babs bleef staan. Bert de Jong ook. Ze trachtte naar een vlotte, ongedwongen conversatie.
‘En hoe vindt U het stuk, meneer de Jong.?’
‘Dat gaat best. Ik heb wel genoten.’
‘Ja, ik ook. 't Is heel aardig. Komt U vaak in de schouwburg?’
‘Ja, tamelijk geregeld. Ik zei U toch laatst, dat ik veel van comedie houd.’
‘O ja, dat is waar ook,’ zei Babs. Ze dacht: ‘Vooruit maar, hij zal nog wel meer monsterlijke dingen zeggen.’
‘En zit U altijd op dezelfde plaats?’ brachten Babs lamgeslagen hersenen voort. ‘Aanstonds vraag ik hem, of hij zich elke dag scheert,’ kreet het in haar.
Bert de Jong keek lichtelijk verwonderd.
‘Nee, och nee. Ik zit dan eens hier, en dan eens daar. Net, naar het uitkomt. U hebt zeker van waar U zit een prachtige kijk op het tooneel.’
‘Een beeld van een kijk,’ zei Babs. ‘Ja, we zitten prachtig. O ja, we zitten heel mooi.’ Zoo werden menschen krankzinnig, ze voelde het. ‘Ja, we zitten buitengewoon mooi,’ herhaalde ze nog ten overvloede. De
| |
| |
eerste bel, o zegen der zegeningen, wat moest ze meer zeggen. Ze hoorde de vraag al dreigen: ‘En scheert U zich elke dag meneer de Jong?’ Binnen vijf minuten zou ze weggevoerd worden, in een dwangbuis gesloten - en naar Harry durfde ze heelemaal niet kijken. O, daar was gelukkig weer een conversatiezin.
‘'t Was een mooie dag vandaag, vond U ook niet?’
‘Ja,’ zei Babs gretig, ‘een snoes van een dag. 't Was bijna warm buiten hè? Ik bedoel - ja, 't was erg mooi weer.’
‘Ze is verlegen,’ dacht Bert de Jong verteederd. ‘Ik had nooit kunnen denken, dat ze verlegen voor mij zou zijn.’ Hij wilde haar wel mannelijk beschermen.
‘Als het morgen nu ook maar zulk mooi weer is, als U bij mij komt,’ klaroende zijn stem. Babs wenschte, dat de vloer van de foyer zich opende om haar te verzwelgen, of dat de palm achter haar van zijn voetstuk zou vallen om haar te verpletteren.
‘Ja, dat hoop ik ook.’ Haar stem was veel luider, dan ze bedoeld had. Het leek wel een uitdaging. Hoe zou ze dat in eenige welgekozen woorden weer goed kunnen praten?
‘Nu, ik zal mijn plaats weer eens opzoeken. Dag juffrouw Overdijk. Amuseert u zich maar verder.’
‘Dank u wel. Dag meneer de Jong.’ Hij maakte een buiging voor Leida, Harry en Gerard. De vatenkwast hing op zijn neus. Ze zag hem wegschrijden door de foyer-volte, voelde de spanning. En dan bracht een lach de redding. Ze schaterde tot de tranen over haar wangen liepen en ze verdwaasd naar haar zakdoek zocht. O, Leida's groote, ontstelde oogen, ze ging af in een nieuwe lachbui.
‘Ik wist niet, dat je met je groenman op zoo'n intieme voet stond,’ zei Gerard.
Babs droogde haar oogen.
‘Schei uit, zeg niets. Ik moet eerst bedaren. O, als ik jullie zie, en als ik nog aan hem denk...’ Ze hing flauw over haar stoel, de palm kriebelde haar bloote hals.
‘Als je nu maar eens zoudt willen uitleggen -’ begon Harry.
‘Ja direct. Maar kijk eerst anders Harry. Je ziet toch wel, dat ik aan de grens van een zenuwtoeval sta.’
Gerard begon mee te lachen. Dat hielp Babs. Ze dronk water, veegde weer haar oogen af. Ze begon haar biecht, steeds opnieuw onderbroken door frissche lachstuipen. Tot ze ten slotte alle drie meegrinnikten. Toen ze weer in de loge zaten - de derde acte was al begonnen - fluisterde Babs nog gauw: ‘Ten slotte ben jij de schuld van alles Leida. Als jij niet zoo op mijn degelijkheid had gewerkt, zou ik nooit die onzalige stenolessen hebben genomen.’
‘Dat is alles goed en wel. Maar je hadt je niet als juffrouw Overdijk bij hem moeten...’ Leida haperde even.
‘Indringen,’ vulde Babs vlot aan. En ze verborg een nieuwe schater achter haar witte vos.
|
|